van slecht of gebrekkig opgeleiden met weinig algemene ontwikkeling tegenover goed of tenminste beter opgeleiden en de financiële achterstelling van de onderwijzers brachten in veel gevallen spanningen met zich mee De onderlinge verhoudingen werden vaak bedorven en voor de ondergeschikte onderwijzers werd de toestand vaak ondraaglijk. De schoolhoofden hadden al sinds 1842 de mogelijkheid zich aan te sluiten bij het Nederlandsche Onderwijzers Genootschap (N.O.G.). Voor de onderwijzers was hierin geen plaats. Uiteindelijk zou de onvrede leiden (1874) tot de oprichting van de "Bond van Nederlandsche Onderwijzers". Schooltoezicht Gegrond op de onderwijswet van 1806 werd in mei 1842 een nota opgemaakt door een Provinciale Commissie van Onderwijs. Hierin werden nog eens duidelijk de regels gesteld, die in acht moesten worden genomen door plaatselijke commissies belast met het toezicht op het onderwijs. Een "Commissie van Plaatselijk Toezigt", bestaande uit eenige bij de DistrictsSchoolopziener bekende en vertrouwde personen kreeg na een aanstelling van het gemeentebestuur het toezicht op enige hoofdaangelegenheden van het Schoolwezen. De taken bestonden uit: * Het behulpzaam zijn en ondersteunen van de schoolopziener. * Het doorgeven van vacatures en andere voor het plaatselijke onderwijs belangrijke zaken. * Zorg voor behoorlijk ingerichte schoolvertrekken, het nodige meubilair en hulpmiddelen. * Controle op de reinheid. Zo moesten de lokalen tweemaal per week gereinigd worden, tussen de schooltijden gelucht worden en 's winters op een voor de gezondheid niet nadelige wijze verwarmd worden. * Toezicht houden op het naar school gaan van alle leerlingen. Vooral op de kinderen, die tot de arme en minvermogende klasse behoorden, diende gelet te worden. De kinderen moesten "allen zindelijk en gewasschen ter school komen, geen afzigtelijke of besmettelijke ongemakken hebben en voorzien van de Koepok-inënting". Kinderen uit gezinnen, waar de kinderpokken of een andere besmettelijke ziekte heerste mochten de school niet bezoeken, zolang de besmetting duurde. * Aandacht voor het feit dat de onderwijzers en onderwijzeressen de bepalingen op het onderwijs nauwlettend naleefden De orde en tucht dienden volgens opvoedkundige beginsels, zonder het gebruik van oude strafwerktuigen of verworpene dwangmiddelen gehandhaafd worden. De leerkracht had zich in alle opzichten voorbeeldig te gedragen. De werkzaamheden van elke klas moesten gedurende elke schooltijd volgens een opgemaakt rooster - zichtbaar in de school opgehangen - gegeven worden. De commissie diende op geregelde tijden schoolbezoeken te houden, zodat het reilen en zeilen van de scholen goed in de gaten kon worden. De maatregelen, die de commissie in het belang van het onderwijs kon nemen, beperkten zich uitsluitend tot aanmoediging, opwekking, hulpbetoon en overreding van ouders, leerlingen en onderwijzers. Mocht de commissie het nodig vinden om strengere maatregelen te nemen diende overleg met de schoolopziener plaats te vinden. De betekenis van de schoolcommissie was - dat zal duidelijk zijn - gering. Zaken als schooltijden, vakanties, schoolgeld konden geregeld worden. Van een medezeggenschap inzake het onderwijs was zeker geen sprake. 3
4 Online Touch Home