7

Wat maakt dat jij je zo inzet voor het vak? “Ontdekken heeft me altijd al geboeid. Toen ik vijf jaar was wilde ik ontdekkingsreiziger worden, mede geïnspireerd door oudoom Oscar. Na jaren antropologisch onderzoek in Sumatra had hij een huis vol met Indonesische kunst. Coachen en wetenschappelijk onderzoek zijn in mijn ogen ook een soort ontdekkingsreis. Als je niet alleen naar de op zich boeiende onderzoekscijfers kijkt maar ook luistert naar wat coach en coachee te vertellen hebben. Ik was blij dat ik na mijn afstuderen therapeutische methoden kon leren toepassen en samen met ervaren collega’s een sociale vaardigheidstraining kon ontwikkelen. Dat gaf me, net als de praktijk van het coachen, het gevoel op die manier nog iets extra te kunnen doen wat ertoe deed, naast onderwijs en onderzoek. Het kwam mij goed uit dat er in de jaren 90 vanuit het bedrijfsleven een toenemende vraag was naar coaching van managers en naar conferentiepraatjes en praktijkgerichte publicaties over coaching en aanpalende vakgebieden. En dat ik kon meewerken aan de oprichting van een studierichting ‘Psychologie van Arbeid en Gezondheid’ aan de Universiteit Utrecht. Het is mooi dat onze Commissie Wetenschappelijk Onderzoek zich ontwikkeld heeft tot een platform voor de wederzijdse invloed van onderzoek en praktijk van coaching.” Wat zou jij wensen voor het coachvak in de toekomst? “We staan nu op een kruispunt. Theeboom, Beersma en Van Vianen (2014) konden met hun meta-analyse al vaststellen dat coaching werkt, gemiddeld met een ‘moderate’ effect. Maar een heel bevredigend antwoord op hun terechte vraag naar het ‘hoe’ heb ik ook in recente meta-analytische conclusies nog niet gelezen. Ook niet welke benadering voor welke coachvraag het beste werkt. Maar die metastudies hebben wel een hele mooie collectie relevante primaire studies verzameld. Qua ontwikkeling van het vak en ook gezien de aard van het vak zijn we niet in een positie waarin alle heil van top-down theorie gestuurd onderzoek te verwachten valt. Het beste zijn we af met een combinatie van kwantitatief, cijfermatig onderzoek en een bottom up kwalitatieve benadering, gericht op wat coachees en coaches in hun eigen woorden te zeggen hebben. Er zijn daarbij twee belangrijke bronnen te onderscheiden: de reeds gepubliceerde relevante studies, verzameld in recente en vroegere metastudies en de dagdagelijkse praktijk van coaching. Voor de ontwikkeling van het vak en de ontwikkeling van de expertise van de individuele coach is het van belang dat er een relatie wordt gelegd tussen de aard van de interventie, het coachingproces en de uiteindelijke resultaten van het coachingstraject. In zijn meest simpele vorm is het niet meer dan het bijhouden van de ‘case history’ van sessie naar sessie, gevolgd door een follow-up gesprek, eventueel telefonisch of ‘online’, na een paar weken of maanden. Uiteraard kunnen opleiding, supervisie en intervisie met deze benadering worden gecombineerd.” Wapenfeiten: 1. Gekwalificeerd psychotherapeut, opleider, supervisor 2. Gepromoveerd op proefschrift ‘Sociale ondersteuning, spanning en stemming – functioneren en gezondheid bij ondernemers en managers’, Universiteit Utrecht 1987 3. Auteur van diverse wetenschappelijke en praktijkgerichte publicaties 4. Systeem voor 360 graden feedback opgezet voor directeuren en vakgroepshoofden Universiteit Utrecht 5. Lid van de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek NOBCO 7 ‘De vertaling van relevant onderzoek naar de coachingspraktijk is in mijn ogen erg belangrijk voor de professionalisering van het coachvak’

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication