13

Verkenners konden een doorgebroken vijand opzoeken, deze onder waarneming houden en verdere opmarswegen verkennen. Maar ook konden ze die terreindelen bewaken waar geen andere eigen gevechtseenheden optraden. Had een verkenningseenheid voldoende gevechtskracht dan kon zij ook beveiligen of tijdelijk als tank- of pantser-infanterie-eenheid optreden. De eenheid beschikte immers over alle daarvoor benodigde middelen zoals tanks, mortieren, zware mitrailleurs en antitankwapens. Verkenningseenheden waren snel, beweeglijk, terreinvaardig en hadden een flexibele organisatie. Zij beschikten over goede waarnemings- en verbindingsmiddelen. Ze waren goed opgeleid en bovendien hadden zij voor de beschreven taken een “verkenners” mentaliteit ontwikkeld. Tot dusver is er vooral gesproken over het verkennen en de middelen die daarvoor ter beschikking stonden en slechts summier over de capaciteit aan gevechtskracht die een verkenningseenheid kon ontwikkelen en de mogelijke verdere vergroting daarvan door gevechtsondersteuning. Onderstaand wordt verder ingegaan op die gevechtskracht. Een verkenningsbataljon was wel enig in zijn soort, het was de enige eenheid in het Nederlandse leger, dat alle facetten van een gevechtsbrigade in zich had. Dat was zelfs doorgetrokken tot op het pelotonsniveau. De gevechtskracht van een brigade, de pantserinfanterie- en de tankbataljons werden op het laagste niveau vertegenwoordigd door de tirailleurgroepen en de tanksecties. De gevechtsondersteuning, dus de artillerie en de genie-eenheden, zag men terug bij de mortieren en ook weer bij de tirailleurs met hun springmiddelen, mijnen en mijndetectors. De brigadestaf was vergelijkbaar met de commandoposten op pelotons-, eskadrons- of bataljonsniveau. De logistieke eenheden waren wat betreft Klasse I t/m Klasse V ook op eskadronsniveau aanwezig. Uiteraard was het onmogelijk om alle brigademiddelen op bataljonsniveau in eigen huis te hebben. Sommige waren gewoon niet op ieder niveau aanwezig. Dat kon zijn vanwege de beschikbare hoeveelheid, maar soms ook door de niet aanwezige specifieke deskundigheid. Dat probleem werd opgelost door deze middelen onder bevel of onder operationeel bevel te stellen. De vuuraanvraag Ieder eskadron had de beschikking over een artilleriewaarnemer. Weliswaar fungeerden de eigen voertuigcommandanten als gelegenheidswaarnemer (zij vroegen mortier- of artillerievuur aan). Maar de artilleriewaarnemer kon ook zelf naar het zwaartepunt om de prioriteitsvuren aan te geven of hij vertaalde de vuuraanvragen van de voertuigcommandanten naar directe vuuraanvragen bij de naast hogere artillerieeenheid. Verder werd ook vaak een Forward Air Control (FAC) eenheid onder bevel gesteld. Deze was in staat, hoewel onze voertuigcommandanten dat ook min of meer beheersten, directe luchtsteun aan te vragen. Een voorbeeld daarvan was het Britse Laser Target Designator team (zie pagina 21). Deze had in oorlogstijd een specifieke taak; het vernietigen van de brug bij Lauenburg. Bovendien beschikte een FAC-team over de mogelijkheid om ruimere directe luchtsteun aan te vragen. Die steun kon noodzakelijk zijn om het gevecht af te kunnen breken bij een grote vijandelijke doorbraak of om grote hoeveelheden vijandelijke voertuigen aan te kunnen vallen. Bij deze vorm van luchtsteun lagen vijandelijke- en eigen troepen dicht bij elkaar (Close Air Support (CAS)). 12

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication