211

Commandant l Legerkorps had beslist dat een brigade eenmaal per drie jaar moest deelnemen aan een door de divisie geleide oefening, terwijl een divisiestaf in principe éénmaal per vijf jaar met troepen door middel van een legerkorps-geleide divisieoefening werd geoefend. De laatstgehouden oefening in dit kader vond plaats in september 1973 en heette BIG-FERRO. Behalve de FTX nam elke brigade- en divisiestaf één-maal per jaar aan een CPX (Command Post eXercise) deel, geleid door het naast hogere niveau. De legerkorpsstaf werd tweemaal per jaar geoefend door middel van een dergelijke CPX geleid door een hoger (NAVO) niveau. Tijdgebrek was weliswaar de hoofdoorzaak van het niet kunnen voldoen aan de gestelde opleidingseisen aan het einde van de parate periode. Maar er waren ook andere factoren van invloed. Zo werden oefeningen beperkt door het opgelegde “Gemiddeld Toegestaan Rijverbruik” (GTR) per voertuig, dit werd aangegeven door de maximale hoeveelheid draaiuren. Omgerekend bedroeg dit voor bijvoorbeeld een Leopardtank 1.200 km per jaar. Ook stond het toen al vast (1977) dat het komende jaar de opleiding voor tal van wapens en wapensystemen zouden moeten worden uitgevoerd met niet meer dan ten hoogste 50% van de voorgeschreven munitie. Om opleidingstijd te winnen werden er toentertijd een aantal aanbevelingen gedaan: • De huidige compensatie-in-tijd moest zo mogelijk worden vervangen door andere maatregelen; • De beperkte mogelijkheid tot het doen opnemen van vakantieverlof in een vastgestelde periode doordienstplichtigen maakte een sluitende opleidingsplanning moeilijk en diende daarom te worden uitgebreid; • Kazernediensten, waaruit in de meeste gevallen een verliespost van circa 16 dagen voortvloeide, kon voor een belangrijk gedeelte worden overgenomen door burgerpersoneel. Te denken viel aan bewakings- en portierdiensten en verder aan keuken- en corveediensten; • Bij steunverlening aan opleidingsinstituten werd al te gemakkelijk uitgegaan van de mogelijkheid tot aankloppen bij het Legerkorps voor personele en materiële steun; • Het opleggen van oneigenlijke taken, zoals het beschikbaar stellen van personeel en materieel voor niet-militaire doeleinden, diende te worden beperkt omdat de verkregen goodwill en publiciteit de verliezen niet konden compenseren; • Er moest worden geanticipeerd op technische ontwikkelingen op het gebied van opleidingshulpmiddelen! Datzelfde gold voor de toetsing van nieuw aan te schaffen materieel met het oog op de benodigde opleidingstijd; • De noodzaak van Geestelijke Vorming in diensttijd was discutabel geworden. Het verhogen van de geestelijke overlevingskans, werd als argument onderschreven. Dat die activiteiten dus in diensttijd plaats diende te vinden, werd met kracht bestreden. Tot zover de vooruitziende blik van de 3 auteurs. De Lkol R. Reitsma, C-103 Verkbat van 1983-1985, had een vergelijkbaar vooruitziende blik. Hij pleitte toen voor het overhevelen van onderhoudstaken naar de civiele sector. Ook zette hij vraagtekens bij het op grote schaal aanhouden van voorraden klasse 1 (voeding), terwijl bijvoorbeeld Albert Heijn in staat is om dagelijks miljoenen monden te voeden. Maar zijn vooruitziende blik ging verder. Al in 1986, ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van 103 Verkbat (bron: “Contact wacht uit”) noemde hij een aantal noviteiten die nu alledaags te noemen zijn. 210

212 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication