213

Hij droeg er zorg voor dat de bar open was voor het ochtendappel en dat er koffie was gezet door het barpersoneel. Na het appel kreeg hij de bijzonderheden van de pelotonscommandanten door die hij verwerkte in de administratie die ook gebruikt werd voor de inkoop van de voeding. Om 16.00 uur verzamelde hij de huzaren voor het rapport EC, zette hen in de gang voor het bureau in de houding en meldde de huzaren aan de ritmeester. De redenen voor op het rapport verschijnen waren divers; vergrijpen tegen de krijgstucht, zoals een wapen niet goed onderhouden, overmatige alcoholconsumptie, te laat van verlof teruggekeerd of anderszins. Maar ook werden de rapportages afgehandeld waarin de huzaar werd beticht schade aan rijks eigendommen te hebben toegebracht. Wie deze schilderbeurt van onze Chaffeetank op zijn geweten had, is tot heden onbekend gebleven Gedurende de werkuren was hij een beetje manusje van alles. Aanvullende orders ontving hij van de eskadronsopperwachtmeester. Na de diensturen was hij verantwoordelijk voor alles wat zich in het eskadronsgebouw afspeelde. De bar diende op tijd gesloten te worden. Een kwartier voor sluiting werd de laatste ronde aangekondigd zodat de huzaren hopelijk rustig hun slaapplaats opzochten en de wasbakken de volgende morgen nog gebruikt konden worden. Hierin werd hij doorgaans gesteund door de officier van eskadronsdienst, doorgaans een van de pelotonscommandanten, op wiens opdrachtenlijst zeker avondcontroles in het weekend stonden vermeld. Bovendien werd de rust en orde ook bewaakt door de officier van bataljonsdienst en tevens door de Officier van Kazerne Piket (OKP). Als deze laatstgenoemde in het eskadronsgebouw een kijkje kwam nemen, was er doorgaans wel iets aan de hand. Pas als het helemaal rustig was in het gebouw, mocht hij de onderofficier van eskadronsdienst zichzelf te ruste begeven. Welke straffen konden er worden opgelegd? Vanaf 1951 konden -met enige aanpassingen- tot 1991 o.a. de navolgende (krijgstuchtelijke) straffen door de tot strafbevoegde meerdere worden opgelegd. Men kreeg dan “een douw”: • Een berisping. De berisping kon op drie manieren worden gegeven: mondeling uitgesproken door de ritmeester, schriftelijk of uitgesproken op het appel ten gehore van het gehele eskadron. Bijvoorbeeld: “De huzaar Pieterse bevond zich te fiets op de openbare weg, terwijl hij zijn baret aan zijn stuur gehangen had, in plaats van deze op zijn hoofd te dragen". • Strafdienst: strafdienst, ten minste één en ten hoogste twee uur per dag, gedurende ten hoogste acht dagen; • Strafcorvee; 212

214 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication