9

MOTORISCH LEREN Jan vindt het heel leuk om van dingen af te springen. Als je er op kunt klimmen, springt Jan ervan af. Niet alleen springen maar zo springen dat je niet omvalt. Jan wil op zijn voeten landen. De hele dag klimt hij op muurtjes en andere verhogingen om ervan af te springen. In het speellokaal laat hij deze truc ook zien. Hij klimt op de kasten om ervan af te springen. Ook de klimtoren gebruikt hij om van af te springen. Zodra het hem lukt om zonder om te vallen van een bepaalde sport te springen, gaat hij weer een sport hoger. 291 1 2 Door ergens meer ervaring in op te doen en de activiteit steeds opnieuw uit te voeren word je er beter in. Deze verandering in zijn bewegingsgedrag, het steeds beter kunnen landen, is het resultaat van oefening. 7.1.3 Uitdagingen voor de praktijk Voor het beter leren uitvoeren van motorische vaardigheden in de praktijk zitten in de drie besproken aspecten serieuze uitdagingen. Deze uitdagingen worden hier vragenderwijs aan de orde gesteld. Op welke manier is de progressie te monitoren? Het is belangrijk te weten of er inderdaad motorisch ook iets wordt geleerd. Je kunt wel oefenen, maar heeft dit ook een leereffect? Is het niet alleen een oefeneffect dat weer heel snel is verdwenen? Dit zijn vragen die te maken hebben met in hoeverre een activiteit wordt onthouden (retentie). Relevant is ook de vraag of een geleerde activiteit in een andere, maar vergelijkbare, situatie kan worden uitgevoerd (transfer). Kun je invloed hebben op de leercurve? De leercurve geeft de relatie aan tussen de mate van oefenen en het prestatieniveau. Kun je door op een andere manier activiteiten of vaardigheden aan te bieden invloed uitoefenen op het oefenresultaat en op het leerresultaat? Levert een andere instructievorm of een veranderd arrangement een ander oefen- of leerresultaat op? FIGUUR 7.2 Leercurve 10 Maximaal haalbaar niveau 11 12 13 Mate van oefening 14 4 5 6 7 8 9 3 Prestatieniveau

10 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication