18

Geen dag thuis is Helmig Kleerebezem (1945). Energiek pakt hij het ene na het andere onderwerp op. Speeltuinen? Die lijken verdraaid veel op kermissen. Dus hield de technisch ingenieur in monumentenmaand september te Hengelo de ene na de andere spreekbeurt over wipwappen en klimrekken. Kleerebezem weer kind op kermis en speeltuin Kleerebezem werkte in Hengelo bij het Zout. Zeg maar AKZO Nobel, het bedrijf waarin ondernemingen opgingen als AKU, Ketjen en Organon. Even werd Arnhem zijn standplaats. Na een paar jaar kon de man van het bouwbureau gelukkig weer terug naar Twente. Om in 2003 op 57,5-jarige leeftijd het Zout vaarwel te zeggen. Hetgeen allesbehalve betekende dat de Hengeloër voortaan ging stilzitten. Een belangrijk vertrekpunt van de nieuwe activiteiten was zijn bestuursfunctie in de Federatie Industrieel Erfgoed Nederland. De textielindustrie liep op haar laatste benen, de metaal veranderde, de chemische sector maakte grote sprongen voorwaarts. Waarom niet de handen ineen geslagen om het industriële erfgoed een goed onderdak te geven? Zo ontstond vanuit vereniging Oald Hengel het initiatief tot de oprichting van het populaire Hengelose industriemuseum HEIM. “HEIM begon begin jaren tachtig bij zeven mannen van Oald Hengel. Jij bent jong, zo werd me verteld. Pak alles aan. Een maand later was ik voorzitter, secretaris en penningmeester. Voorzitten is gemakkelijk: je moet alles afschuiven. De rol van penningmeester stelde ook niet veel voor, we hadden geen cent in kas. Het meeste werk zat nog in het maken van de notulen. Je 18 had nog geen computer en internet. Dus fietste ik een week voor de volgende vergadering vanuit Borne, waar ik inmiddels woonde, naar Delden en Hengelo om de vergaderstukken rond te brengen. Bij een goede vriend stonden het bier en de hapjes al klaar. Om twaalf uur was ik weer thuis.” Lodewijk Storm van ’s Gravesande (oud-secretaris Kamer van Koophandel) en Max Staal (oud-directeur) openden bij het bedrijfsleven de deuren om snel een grote collectie op te bouwen. Oude pompen, zware dieselmotoren, radartechniek. Kom maar op. De verzamelwoede vroeg om een grote expositieruimte die uiteindelijk gevonden is in de Wilhelminaschool, de oude fabrieksschool van Stork. Ho, ho. Wat heeft een industriemuseum met kermissen en speeltuinen te maken? Niets eigenlijk. Zoals ook zijn bemoeienis met Twickel – het grootste particuliere landgoed van het land - en het behoud van oude kranen hoofdstukken apart zijn. “Het Nederlandse kermisseizoen begint in Enschede, op Pasen. Met opa en oom Willie ging ik naar het Volkspark. Eerst naar de zweefmolen. Opa voor, ik in het midden. Zo zweefde je de vrijheid tegemoet. Ik vond dat een beetje eng. Maar de poffertjes na aflopen vergoedden alles. In het najaar volgde de Hengelose kermis. De grootste van Oost-Nederland. Na afloop aten we poffertjes in de Brinkstraat.” Kleerebezem groeide op, vergat de kermis een beetje. Tot hij begin jaren tachtig met vakantie was in Oosterhout. “Daar in Brabant zag ik de kermis van mijn jeugd. De draaimolen, de swingmill, de steile wand! Mijn hart ging sneller kloppen.” Voorzitter: gewoon alles afschuiven Penningmeester: we hadden toch geen geld in kas De man van het Zout begon te verzamelen. Ging kermissen langs en fotografeerde. Praten, praten. Wie waren die kermislui eigenlijk? Om antwoord te krijgen op zijn vragen reisde Kleerebezem af naar alle grote kermissen in Nederland. Nieuwe bestemmingen werden Antwerpen, Brussel en Luik. Op naar Parijs, naar Düsseldorf, naar Hamburg. En niet te vergeten München. In de Beierse hoofdstad is tijdens het Octoberfest altijd een nostalgische kermis te bewonderen. Jaar in jaar uit reist de Tukker in september voor een dag of vijf af naar München. “In 2005 had ik zo veel informatie verzameld dat ik een boek wilde schrijven over de Lambertuskermis in Hengelo. Veel bekende kermisfamilies hebben

19 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication