42

pakte hij mij opnieuw en drukte mij een tweede keer, zodat ik het bijna niet meer kon verdragen. Hij liet mij los, en vroeg mij opnieuw te lezen, maar opnieuw antwoordde ik, ‘Ik weet niet hoe ik moet lezen (of, wat zal ik lezen?).’ Vervolgens pakte hij mij voor de derde keer, en drukte mij en liet mij los, en zei, ‘Lees! In de Naam van je Heer, Die (alles wat bestaat) gecreëerd heeft. Hij creëerde de mens uit een klomp. Lees! En Jouw Heer is Meest Genereus… [tot] .. dat wat hij niet weet.’ (V. 96:5)”21 Dit is de bekende eerste openbaring van de Koran, die je nu kunt lezen in Soera 96:1-5. Het begon met wat Mohammed voorstelde als een serie berichten van Allah. En die zouden voortduren in de 23 jaar daarop – de rest van Mohammeds leven. Zijn volgelingen waren toegewijd deze berichten te onthouden en op te schrijven, en schreven het op wat er beschikbaar was om op te schrijven. Na zijn dood werden de berichten verzameld in de Koran. In het begin beschouwde Mohammed zijn spirituele ontmoeting als een behoorlijk beroerende ontmoeting. Hij “leed toen veel pijn, en zijn gezicht was met stof gekleurd.”22 Hij vroeg zich af, of hij bezeten was door een demonische geest, en overwoog zelfs zelfmoord: Ik zal naar de top van de berg gaan, en mijzelf daar naar beneden laten vallen, zodat ik mijzelf zal doden en wat rust kan vinden. Dus ging ik heen om dat doen, en toen ik halverwege de berg was, hoorde ik den stem vanuit de hemel, die zei: “O Mohammed! Jij bent een apostel van God, en Ik ben Gabriël.” Ik hief mijn hoofd omhoog naar de hemel, om te zien (wie met mij sprak), en zie, Gabriël – in de vorm van een man met benen aan beide zijden van de horizon – zei, “O Mohammed! Jij bent de apostel van God, en ik ben Gabriël.”23 Mohammed keerde terug naar Khadija met een geweldige benardheid en angst. Volgens Aisha: “Toen Allah’s Boodschapper daarmee terugkeerde (met de Openbaring), met een sterk kloppend hart, en met trillende spieren tussen zijn nek en schouders, keerde hij terug naar Khadija (zijn vrouw) en zei, ‘Bedek mij!’ Zij bedekte hem, totdat zijn angst over was, en daarna zei hij, ‘O Khadija! Wat is er met mij aan de hand? Ik was bang dat mij iets slechts zou overkomen.’ Toen vertelde hij haar wat er gebeurd was.”24 En hij vertelde opnieuw over zijn aanvankelijke angsten: “Wee aan mij, een dichter of bezetene.”25 Hij bedoelde “dichter” in de zin van iemand die een extatische en mogelijk demonische visioen had ontvangen. Khadija scheen meer vertrouwen in hem te hebben, dan Mohammed had in zichzelf.26 Zij ging toen op weg Waraqa te zien, en vertelde hem wat Mohammed haar had verteld, en wat hij had meegemaakt in de grot van Hira. Waraqa riep uit: “Heilig! Heilig! Zeker, door Hem in wiens hand de ziel van Waraqa is, als jij de waarheid tot mij gesproken hebt, O Khadija. De grootste Naam [dat is Gabriël] is tot hem gekomen, die in vroeger tijden tot Mozes sprak, en zie hij is de Profeet van zijn volk. Wens hem toe dat hij een goed hart heeft.”27 Khadija vertelde Mohammed wat Waraqa had gezegd, en zo verminderde zij de ongerustheid van Mohammed. Volgens een ander verslag, ging zij met Mohammed mee om Waraqa te bezoeken: … die, tijdens de [pre-Islamitische] Periode van Onwetendheid een Christen werd, en was gewend om te schrijven met Hebreeuwse letters. Hij schreef vanuit het 42

43 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication