77

door God weet jij, dat hij de apostel van God is. Je zult hem in de Thora beschreven zien en dat hij daar genoemd wordt. Ik getuig dat hij de apostel van God is, ik geloof in hem, ik geloof dat hij waar is en ik erken hem."9 Maar de Joden zeiden nu: "Abdullah is de ergste onder ons en de zoon van de ergste onder ons." Abdullah riep uit: "O Allah’s boodschapper! Dit is waar ik bang voor was!"10 Hij vertelde later: "Ik herinnerde de apostel eraan, dat ik had gezegd dat ze dit zouden doen, want het waren verraderlijke, leugenachtige en boze mensen."11 Dergelijke verhalen zouden door de geschiedenis heen bij Moslims alleen maar het idee versterken, dat de Joodse (en ook Christelijke) geschriften getuigenis geven over Mohammed in duidelijke bewoordingen. Een andere Moslimtraditie is dat Mohammed naar een joods seminarie ging, waar hij de rabbijnen uitdaagde: “Breng de meest geleerden onder u naar voren.” Toen de meest geleerde man naar voren kwam, sprak hij vervolgens privé met Mohammed. Uiteindelijk vroeg Mohammed hem: "Weet je dat ik de apostel van Allah ben?" De rabbijn antwoordde: "Bij Allah! Ja, en de mensen weten, dat ik het weet. Voorwaar, uw eigenschappen en kwaliteiten worden duidelijk vermeld in de Thora, maar ze zijn jaloers op u."12 Het was slechts de zondige hardnekkigheid van de Joden en Christenen, die hen belette dit te erkennen - inderdaad, deze zonde was zo groot, dat ze zelfs gedreven werden om hun Geschriften te veranderen om alle verwijzingen naar Mohammed te verwijderen. Dit idee, dat de Joden en Christenen beschouwd worden als “zondige afvalligen” van de waarheid van Islam, zou de hoeksteen worden van het Islamitische denken met betrekking tot niet-Moslims. Mohammed schreef een kort gebed voor de Moslims, dat bekend staat als de Fatiha (Opening), en dit werd de hoeksteen van het Moslim gebed – (het wordt zeventien keer per dag gereciteerd of voorgedragen door de Moslim, die dagelijks de vijf rituele gebeden verricht) – en het gebed is ook de eerste soera van de Koran: In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. Alle lof zij Allah, Heer der Werelden, de Barmhartige, de Genadevolle. Meester van de Dag des Oordeels, U (alleen) aanbidden wij; U (alleen) vragen wij om hulp. Toon ons het rechte pad, het pad van degenen die U begunstigde, Niet het (pad) van degenen die Uw woede verdienen, noch van degenen die afdwalen. (Koran 1: 1-7) Dit gebed dat onder Moslims dezelfde status heeft als het “Onze Vader” voor Christenen, heeft een polemisch (en ruzieachtig) toontje. Van oudsher hebben Moslim geestelijken de Joden geïdentificeerd als mensen die de woede van Allah verdienen, en de Christenen met mensen die afgedwaald zijn. De Koran commentator Ibn Kathir (volledige naam Isma'il bin 'Amrbin Kathiral Dimashqi) (1301-1372) vertegenwoordigt een brede hoofdstroom in de Islamitische traditie. De Moslimgeleerde Ahmad von Denffer noemt zijn Korancommentaar (tafsir) een van de "meest bekende en meest waardevolle boeken van de tafsir" en merkt op die "van het grootste belang zijn voor de Moslims."13 Daarin legt Ibn Kathir uit dat "de paden van de Christenen en de Joden, twee paden zijn die de gelovigen moeten vermijden en waarvan men bewust moet zijn. Het pad van de gelovige (hier: de Moslim) is het pad van kennis en waarheid en het naleven ervan. Ter 77

78 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication