van Moslims en als gevolg van het handelen van de Moslims. Allah gaf hem een openbaring, die hem toestond verdragen te verbreken die hij had gesloten met diverse groepen – groepen waarvan hij vreesde dat die hem zouden verraden: "Als u vreest dat u verraden kunt worden door welke groep dan ook, verraad hen en gooi (hun verbond) naar hen terug, want Allah heeft de verrader niet lief" (Koran 8:58). Nadat hij deze openbaring had ontvangen, zei Mohammed: "Ik vrees de Banu Qaynuqa" – dit was een Joodse stam met wie hij een wapenstilstand had.21 Hij nam zich voor om tegen hen op te treden. Terwijl hij het centrum van de markt van de Qaynuqa binnenliep, kondigde de profeet van Islam te midden van de menigte aan: “O joden, pas op, want God brengt de wraak over jullie die Hij op de Qoeraish heeft gebracht. En wordt daarom Moslim. Jullie weten dat ik een profeet ben die is gezonden – jullie zullen dat in jullie Geschriften zien en daarin Gods verbond met jullie vinden.” Hij ondersteunde deze bedreiging met een openbaring van Allah: "Zeg tegen degenen die het Geloof verwerpen: 'Binnenkort zullen jullie overwonnen worden en in de Hel verzameld worden, inderdaad een slecht bed (om op te liggen)! Er was al een teken voor je in de twee legers die elkaar ontmoetten (in gevecht): de ene vocht voor de zaak van Allah, de andere verzette zich tegen Allah; deze zagen met hun eigen ogen tweemaal hun eigen aantal. Maar Allah steunt degenen die Hem behagen met Zijn hulp. Hierin is een waarschuwing voor wie ogen hebben om te zien" (Koran 3:10). De twee legers die elkaar natuurlijk ontmoetten, waren de Moslims en de Quraish in Badr. De Qaynuqa-Joden antwoordden met minachting door denigrerend over hem te spreken, waardoor de Profeet van de Islam nog veel woedender werd, te meer omdat hij hoopte dat de Joden hem als een profeet zouden accepteren: "O Mohammed, je lijkt te denken dat wij jouw volk zijn. Misleid jezelf niet, doordat je een volk tegenkwam zonder kennis van oorlog en je de overhand over hen kreeg, want God (is getuige dat), als we je bevechten, je zult ontdekken dat we echte mannen zijn!"22 De troepen van Mohammed belegerden de Qaynuqa Joden, totdat ze hem onvoorwaardelijke overgave aanboden. Maar de Qaynuqa hadden allianties gesloten met de Moslims, en sommigen van hen kwamen naar voren om hun zaak voor de Profeet van de Islam te bepleiten. Mohammed wilde dat alle mannen van de Qynuqa-stam ter dood werden gebracht.23 Maar een Moslim, een van de Hypocrieten, genaamd Abdullah bin Ubayy, vertelde Mohammed: "O Mohammed, wees vriendelijk met mijn cliënten." Mohammed negeerde hem, dus herhaalde Abdullah het verzoek, waarop de Profeet van de Islam zijn gezicht van Abdullah afwendde. Abdullah bin Ubayy, heethoofd als hij was, ving Mohammed toen heftig bij de kraag van zijn jas, waarna volgens Ibn Ishaq “de apostel zo boos werd, dat zijn gezicht bijna zwart zag van woede.” Mohammed zei tegen Abdullah: "Schaam je! Laat mij los!” Maar Abdullah antwoordde: “Nee, bij God, ik zal je niet laten gaan, totdat je vriendelijk met mijn klanten omgaat. Driehonderd mannen met maliënkolder en vierhonderd man zonder, beschermden mij tegen al mijn vijanden. Zou je ze dan op èèn ochtend in stukken willen hakken? Bij God, ik ben een man die bezorgd is dat de omstandigheden kunnen veranderen." Mohammed willigde toen zijn verzoek in en stemde ermee in de Qaynuqa te sparen, zolang ze hun eigendom als buit aan de Moslims overdroegen en Medina verlieten, wat ze vervolgens onmiddellijk deden. Toch was Mohammed ontevreden met de alliantie die Abdullah met de Joodse stam had gesloten. Het was op dit punt dat hij een belangrijke openbaring ontving over de relaties die zouden moeten gelden tussen Moslims en niet-Moslims: "O jullie die geloven! Neem niet de Joden en de Christenen als uw vrienden en beschermers: zij zijn slechts vrienden en beschermers van elkaar. En degenen onder jullie, die zich tot hen keren (voor vriendschap), behoren (ook) tot 89
90 Online Touch Home