28

Dank zij de voordelen van het internet kwam mij, spijtig genoeg pas zeer recent, het artikel over Noordzeegermaaans en Noordzeekeltisch van Lauran Toorians onder ogen13. Alleen reeds de titel ervan geeft een afdoend antwoord op onze vragen: Kelten aan de Nederlandse kust. Noordzeegermaans begon met Noordzeekeltisch. In dit artikel schrijft hij: “We kunnen ons dus afvragen hoe en wanneer een Germaanse taal (als voorouder van het Nederlands) voor het eerst in Nederland terechtkwam, en welke taal of talen hier op dat moment werd(en) gesproken. Van groot belang is daarbij dat we ons realiseren dat we naar slechts één uiting van cultuur kijken. Wanneer we sprekers van een Germaanse taal hier Germanen noemen, hebben we het dus uitsluitend over hun taal. Net zo betekent de naam Kelten in dit verband ‘mensen die een Keltische taal spreken’. Niets meer en niets minder.” Een keerpunt in de moeilijkheden bij het inzicht in de taalsituatie in Nederland, ten tijde van de eerste centennia van onze jaartelling, vindt Lauran Toorians de ontdekking in 1990 van een klein metalen (wij-) plaatje dat was gevonden bij de inheems-Romeinse tempel bij Empel (’s Hertogenbosch) dat de godheid Hercules Magusanos voorstelt, maar waarop de Keltische benaming Magusen stond die als godheid werd vereerd door de Eburonen waarvan ook de naam van de stamaanvoerder, Ambiorix en Catuvolcus, Keltisch was13 22 “Eenmaal herkend, bleek dit proces van germanisering ook in andere namen aan te wijzen. De overstap was er steeds een van Keltisch naar Germaans.” Zijn conclusie luidt daarbij: “Naamkundigen in Nederland waren vaak nogal gefixeerd op het Germaans. Voor zover Keltisch namenmateriaal al als zodanig werd herkend, werd het vaak afgedaan als Romeinse import of –vooral in noordelijk Nederland- weggeredeneerd omdat de aanwezigheid van Keltisch op voorhand werd uitgesloten. In feite is een groot deel van de inheemse namen die uit de Romeinse tijd zijn overgeleverd ondoorzichtig, wat wil zeggen dat wij de herkomst en betekenis ervan niet kunnen vaststellen. Van de namen die wel doorzichtig zijn, blijkt echter uit de periode van Julius Caesar (ca. 50 v.Chr.) vrijwel niets eenduidig Germaans, terwijl Keltische namen probleemloos zijn aan te wijzen. Later in de Romeinse tijd zien we het Germaans vanuit het noordoosten rukken, terwijl ook het Keltisch niet meteen verdwijnt.” Naamkundigen in Nederland waren vaak nogal gefixeerd op het Germaans. Voor zover Keltisch namenmateriaal al als zodanig werd herkend, werd het vaak afgedaan als Romeinse import of –vooral in noordelijk Nederland- weggeredeneerd omdat de aanwezigheid van Keltisch op voorhand werd uitgesloten. In feite is een groot deel van de inheemse namen die uit de Romeinse tijd zijn overgeleverd ondoorzichtig, wat wil zeggen dat wij de herkomst en betekenis ervan niet kunnen vaststellen. Van de namen die wel doorzichtig zijn, blijkt echter uit de periode van Julius Caesar (ca. 50 v.Chr.) vrijwel niets eenduidig Germaans, terwijl Keltische namen probleemloos zijn aan te wijzen. Later in de Romeinse tijd zien we het Germaans vanuit het noordoosten rukken, terwijl ook het Keltisch niet meteen verdwijnt. We moeten hierbij ook echter in het oog houden dat we naarmate we noordelijker komen, de vroege informatie schaarser is. In het bestek van dit artikel is het niet mogelijk om dit materiaal systematisch langs te gaan. Dat gebeurde wel in het boek Keltisch en Germaans in de Nederlanden. Hierbij komt het beeld naar voren dat in de late ijzertijd in Nederland (en België) Keltisch gesproken werd. Kort voor het begin van onze jaartelling begint vanuit het (noord)oosten het Germaans binnen te dringen. De Romeinen lijken het Keltisch te hebben gesteund, het was de taal van een groot deel van hun rijk in Noordwest-Europa. De Bataven vormden in het rivierengebied een Germaanstalige elite die heerste over een Keltischtalige inheemse bevolking. Dit laatste wordt geïllustreerd door de naam van de Kannenefaten, die volgens Tacitus in taal en herkomst gelijk waren aan de Bataven. De naam Kannenefaten blijkt te zijn samengesteld uit twee delen, een Keltisch *kannene- (‘lookachtige planten’) en een Germaans *-fatos (heren, meesters). Het sterretje geeft aan dat dit reconstructies zijn. ‘Lookmeesters’ mag op het eerste oog een vreemde naam voor een volk lijken, maar in het licht van de oudste Keltische en Germaanse literaturen is het dat niet. In verhalen en poëzie was look een metafoor voor het zwaard of voor de dappere strijder die op het slagveld overeind blijft. Bovendien hadden lookachtige planten een medicinale functie. Bij de Bataven zelf zien we Keltische persoonsnamen als Suandacca (begerige, begeerlijke) en Germaanse namen als Chariovalda (legerleider) naast elkaar bestaan. … 13 Lauran Toorians, Kelten aan de Nederlandse kust. Noordzeegermaans begon met Noordzeekeltisch. Artikel in Spiegel Hiqstoriael, jrg.36, nr.3, maart 2001, p.112-117.

29 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication