487

Al wordt hij heden ten dage tijdens de jaarlijkse Renaissance Fairs van The Guilde of St. George opgevoerd als Sergeant of the Yeomen of the Guard(5) dan blijkt noch uit het opschrift op zijn epitaaf, noch uit zijn testament dat hij deze graad zou gehad hebben. Vermoedelijk diende hij onder een speciaal statuut en verbleef hij steeds in de onmiddellijke nabijheid van de respectievelijke koning(in). Cornelius van Dun moet een verdienstelijk persoon geweest zijn om die vertrouwensfunctie zo lang te hebben mogen uitoefenen onder de opeenvolgende vorsten, die op godsdienstig gebied telkens een andere koers voeren. Kwatongen insinueren dat dit slechts mogelijk zou geweest zijn door een kruiperige of schijnheilige levenswandel. Hierbij gaan ze echter voorbij aan het feit dat het geschiedkundig vaststaat dat de 11 raadsleden die Elisabeth I aanstelde allen behoorden tot de groep van 30 die onder haar halfzuster Mary Stuart (Bloody Mary) hadden gediend en die bijna allemaal betrokken waren geweest bij de regering onder haar vader Hendrik VIII en haar halfbroer Edward VI.(6) Wel verloren een aantal vertrouwelingen tijdens de dynastie van de Tudors hun hoofd, toen ze in ongenade vielen omwille van politieke onenigheid of al dan niet gepleegd verraad. Uit niets blijkt echter dat Cornelius van Dun enige politieke rol speelde. Uit een naslagwerk over de Yeomen of the Guard(7) blijkt dat de positie van Cornelius trouwens echt niet zo uniek was: inderdaad, in de St.George’s Chapel in Windsor bevindt zich naast de noordelijke deur het graf van de George Brook die overleed op 24 oktober 1593. De gedenkplaat aan de muur aldaar bevat de volgende tekst: “He was a Yeoman of the Guard unto Henry VIII, Edward VI, Mary, and Elisabeth”. Een bijkomende inscriptie vermeldt daarbij dat zijn grafschrift in 1707 hersteld werd op kosten van Edward Phillips, burger en kleerhandelaar in Londen en “one of the 100 Yeomen of the Guard unto King William III, Queen Mary II and Queen Anne”. Dit duidt er op dat deze vertrouwensfunctie eigenlijk een soort ambtelijk statuut had, a.h.w. een benoeming voor het leven, en niet onderhevig aan politieke wisselvalligheden. 481 Zijn AFKOMST, zijn FAMILIE Van Cornelius zelf hebben we nog niet kunnen achterhalen wie zijn voorouders waren. Aangezien hij afkomstig was van Breda moet hij afstammen uit één van de aldaar gevestigde van Dun-families. Zolang we de namen van zijn ouders niet kunnen achterhalen blijven we echter in het duister tasten. Rekening houdend met de status die hij aan het Engelse hof verwierf kunnen we vermoeden dat hij uit een aanzienlijke (brouwers?)familie stamde, Hierdoor groeit de waarschijnlijkheid dat zijn herkomst dient gezocht in de Alphense van Dun-tak, maar bewezen is dit niet. Uit het archief van Westminster City weten we dat hij gehuwd was met een zekere GYLBARTE, die op 31 mei 1568 in St. Margaret's te Londen werd begraven, en dat zij hem bij haar dood geen wettelijke erfgenamen naliet. Ook over haar afkomst hebben we geen gegevens. Al had hij geen wettelijke erfgenamen op de dag dat zijn echtgenote overleed, toch blijkt uit zijn testament dat Cornelius nakomelingen moet gehad hebben, zij het in vrouwelijke lijn. Bij zijn overlijden liet hij bij testament(8) immers bezittingen na aan zijn dochter GARTHERED, gehuwd met Walter Freeman, en aan zijn schoondochter, LUCE AWDRYNS, die weduwe was, of gescheiden, van een zekere Hawnce en die hertrouwd was met John Awdryns. De meeste bezittingen liet Cornelius echter na aan zijn peetzoon PETER MACKRELL en aan diens moeder MARY MACKRELL, die hij omschrijft als zijn bloedverwante. De ARMENHUIZEN van CORNELIUS Op 18 december 1569, op 86 jarige leeftijd, ontving Cornelius op zijn aanvraag land van de Deken van het Kapittel van Westminster, teneinde daar armenhuizen op te richten. Deze grond lag aan de rand van het toenmalige Londen, zowat tussen het huidige St. James Park,

488 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication