21

BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 47 | 2020 ONDERZOEK 21 docent aan de Hogeschool Arnhem-Nijmegen en bezig met en promotieonderzoek over de economische relatie tussen sport en gezondheid, toonde dat verband eerder dit jaar ook al aan met eigen onderzoek op wijkniveau. Hij berekende wat meer sporten oplevert. Buurten met meer leden van sportclubs hadden lagere gemiddelde kosten voor de gezondheidszorg. Meer concreet: als in een buurt 20 procent sport en een andere buurt 19 procent, geeft dat een verschil in zorgkosten van circa 25 euro per persoon. GEZONDHEIDSVERSCHILLEN In theorie is voldoende aanbod van sport een noodzakelijke voorwaarde voor deelname aan sport onder de bevolking in een gemeente. Met name geldt dat voor het beoefenen van georganiseerde sport. Die samenhang is volgens de Atlas-onderzoekers echter minder sterk dan misschien zou worden verwacht. ‘Er zijn relatief veel uitbijters: gemeenten met weinig aanbod en veel deelname, en omgekeerd; gemeenten met veel aanbod en relatief weinig deelname. Zo is Breda een gemeente met relatief weinig aanbod – plek 33 van de G50 – en veel deelname – plek 2. Ook de gemeente Ede heeft meer deelname – plek 30 – dan op basis van het aanbod – plek 44 – mocht worden verwacht.’ Tot op heden lijkt gemeentelijk sportbeleid (en -budget) maar in beperkte mate van invloed te zijn op de sportdeelname. Zo is de sportdeelname in bijvoorbeeld Ede, Arnhem, Gouda en Leeuwarden benedengemiddeld, maar is de ervaren gezondheid er relatief goed. Heerlen en Schiedam zijn juist uitgelezen voorbeelden van steden met relatief weinig sporters en een beperkt aandeel van de inwoners met een (zeer) goede ervaren gezondheid. Vreemd is dit niet. Het is een gegeven dat gemeentelijke verschillen in ervaren gezondheid ook samenhangen met leefstijl en ‘ Waar de ouders niet sporten, gaan hun kinderen dat ook niet snel doen’ bevolkingssamenstelling, met name leeftijd, inkomen en migratieachtergrond. Zo lijken gemeenten met een relatief jonge bevolking, weinig laagopgeleiden, weinig huishoudens in armoede en een hoge score op de sociaal-economische index over het algemeen meer sportdeelname te kennen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen in welke mate gezondheidsverschillen tussen gemeenten te wijten zijn aan deelname aan sport en wat dit betekent voor het belang van sportbeleid door gemeenten. De Boer, als gezegd bezig met een promotieonderzoek over dit onderwerp, wijst op de invloed van sociaal-economische factoren op het al dan niet beoefenen van sport en de gevolgen daarvan. ‘Neem Emmen en Heerlen. Daar is de sportdeelname relatief laag. Aan het sportaanbod – een noodzakelijke randvoorwaarde – ligt het niet. Er zijn andere oorzaken. Het zijn armere streken, het opleidingsniveau is er lager, er wordt minder verdiend, de levensstijl is er ongezonder. En er wordt dus minder gesport. Dat gaat van generatie op generatie: waar de ouders niet sporten, gaan hun kinderen dat ook niet snel doen. Een vicieuze cirkel.’ SPORTBELEID Het gaat erom hoe inwoners kunnen worden gestimuleerd om te sporten. Om op die manier de vicieuze cirkel te doorbreken. Zaak is het volgens De Boer vooral ervoor te zorgen dat kinderen op jonge leeftijd sporten leuk gaan vinden, er plezier in hebben. ‘Daar kun je als gemeente en het onderwijsveld op inzetten: breng ze ADVERTENTIE op school in aanraking met sport, liefst in competitie- en verenigingsverband. Het is een goede voorspeller voor later gaan sporten, en een langer en gezonder leven.’ Een opvallende conclusie uit het onderzoek is dat het aanbod minder sterk samenhangt met deelname dan misschien gedacht zou worden. Willem de Boer plaatst daar een kanttekening bij. Wat het betreft moeten beleidsmakers niet alleen kijken naar het sportaanbod op gemeentelijke schaal in brede zin, maar ook naar waar het in de gemeente wordt aangeboden. ‘Dat vergt een dieper inzoomen, tot op wijkniveau’, zegt hij. ‘Een simpel voorbeeld uit mijn eigen woonplaats, Nijmegen. Mijn zoon wil basketballen, maar moet daarvoor helemaal naar de andere kant van de stad. Mijn andere zoontje wil floorballen, daarvoor moet hij de Waal over, naar Nijmegen-Noord. Daarmee maak je het niet makkelijk.’ Wat De Boer ermee vooral wil zeggen: nabijheid van het sportaanbod speelt een rol. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen welke andere factoren mogelijk ook en vooral van invloed zijn op de sportdeelname onder de bevolking in de gemeente. De uitkomsten uit een dergelijk onderzoek kunnen belangrijke aanknopingspunten bieden voor lokaal sportbeleid en het afstemmen van investeringen in accommodaties ‘en de kwaliteit van de publieke ruimte op de kenmerken van de lokale bevolking’, aldus de Atlas-onderzoekers. ‘Interessant is bijvoorbeeld om te onderzoeken of aanbod voor specifieke (leeftijds)groepen wel bepalend is.’

22 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication