4

op één lijn 58 2e uitgave 2017 Van de voorzitter Voorziet regiofinanciering in betere substitutie? DOOR JEAN MURIS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM De overheid zette de afgelopen jaren fors in op substitutie van zorg van tweede naar eerstelijn. Het ministerie van VWS pleit voor zorg in de buurt en vroeg daarbij de huisartsenzorg, waar mogelijk, om zorg uit de tweedelijn over te nemen. De vraag om deze substitutie gaat zo ver dat typisch huisartsgeneeskundige taken weggehaald worden, zodat huisartsen meer tijd hebben voor substitutie. Zo is er zelfs voor gepleit om een voorziening voor de opvang van alledaagse klachten in te richten, los van de huisarts. In de toekomstvisie 2022 is op basis van een inventarisatie onder huisartsen gesteld, dat de ambitie om het aanbod aan huisartsenzorg te vergroten bij de beroepsgroep groot is. Waar kiezen wij als huisartsen dan voor? • Het toevoegen van de monitoring van veelvoorkomende ziekten aan het basisaanbod • Het uitbreiden van het aanbod met verlengde arm consulten van specialisten • Uitbreiding van het GGZ-aanbod op voorwaarde van meer ondersteuning door een praktijkondersteuner GGZ Bij substitutie gaat het om zorg die minstens zo goed, maar tegen lagere kosten in de eerste lijn, dicht bij de patiënt geleverd kan worden, zoals zorg voor mensen met veel voorkomende chronische aandoeningen, het verrichten van diagnostiek in eigen praktijk (point of care diagnostiek) en het doen van veel voorkomende kleine ingrepen. Substitutie is mogelijk bij aandoeningen/ ingrepen waarvoor de vereiste kennis en vaardigheden aanwezig zijn bij de huisarts en die ook onderhouden kunnen worden. Als randvoorwaarden zijn gesteld: bemensing en middelen. Het gaat dan om huisartsen, hun ondersteunend personeel en middelen. Hierbij spreekt men een voorkeur uit voor verkleining van de normpraktijk, d.w.z. minder patiënten per fte huisarts. Wat ik zie is dat er redelijk wat ‘stille’ substitutie is waarover niet echt afspraken zijn gemaakt, maar toch de kant op komt van de huisartspraktijk. In 2018 zou voor 75 miljoen euro aan substitutie zijn voorzien. De beroepsorganisaties lijken het volume aan substitutie niet makkelijk te kunnen monitoren, en zeker niet in de individuele praktijk. En deze ontwikkeling staat haaks op de campagne om meer tijd voor de patiënt te mogen nemen. 4 Op dit moment is de constatering dat het beleid nog steeds is gericht op substitutie waar dat maar enigszins mogelijk is. Tegelijkertijd geven de huisartsen aan, dat aan de randvoorwaarden niet wordt voldaan en dat het bord van de huisarts overvol is. Dit beleid, en met name de mogelijkheden voor en wenselijkheid van verdere substitutie, is matig onderbouwd. Bovendien ontbreekt een implementatieplan en zicht op invulling van randvoorwaarden. Mijn vrees is dat op termijn waar overbelasting ontstaat, de veiligheid in de huisartspraktijk in het geding is. Denk maar eens aan de medicatiebeoordeling: als daar te weinig tijd voor is gaan er ongewenste situaties ontstaan. Naast een betere planning van de substitutie zouden vooral zorggroepen projecten moeten initiëren (bijv. lokale formularia, elektronische voorschrijfsystemen) om aan het vraagstuk van de basale veiligheid in de praktijk tegemoet te komen. Gelukkig zie ik in onze regio, dat daar al aanzetten voor worden gegeven, waarbij ook de tweedelijn wordt betrokken. Een goed plan voor de invoering van noodzakelijke substitutie heb ik nog niet gezien. Maar ik hoop dat de regio sterker wordt op deze punten en en dat de regiofinanciering geconsolideerd kan worden. Laat maar weten waar we als vakgroep kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld in het zoeken naar en formuleren van 'best practices'.

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication