29

Een woord dat op deze wijze rechtstreeks vanuit het inheemse Keltisch in het Nederlands werd overgenomen, en dat van daaruit ook in de omliggende talen terechtkwam, is kaai (later in het Nederlands ook kade). De oudste Nederlandse vorm van dit woord vinden we in 1.111-1.115 in de plaatsnamen Cadzand (Cadesand). Een inscriptie uit de Romeinse tijd geeft ons de inheems Keltische vorm van het woord. Deze inscriptie werd gevonden bij Zennewijnen (bij Tiel) en bevat de naam van een godin Seneucaega. In deze naam lijkt het eerste deel een riviernaam te zijn (Zenne), terwijl het tweede deel, het Keltische woord *kagjos (‘omheining, omwalling’) aan de basis van kaai ligt. Een aardig geval van germanisering is bovendien dat in de tegenwoordige plaatsnaam Zennewijnen het tweede lid, -wijnen - (omheinde) weide-, een vertaling lijkt te zijn van het tweede lid in de godinnennaam. Opmerkelijk is dat al deze oorden al vroeg in het Middelnederlands verschijnen in verdubbelde vormen, alsof men aanvoelde dat het vreemde elementen in het Nederlands zijn. Zo zagen we al zelzout (met dezelfde betekenis als zel) en vinden we ook ka-dijk en de plaatsnamen Hellegat(sluis) en Dom-burg (uit dunum-burg- met een Keltisch en een Germaans woord voor ‘versterking’) Helinium en enkele andere woorden tonen aan dat er aan de kustgebieden van Nederland en Vlaanderen nog een andere taalkundige bijzonderheid bestaat. Het gaat hierbij om een verschijnsel dat meestal wordt beschouwd als onderdeel van een groter aantal eigenschappen die Germaanse talen en dialecten rondom de Noordzee gemeenschappelijk hebben. Taalkundige spreken dan ook van Noordzeegermaans of ook wel van Ingwacoons. Parallel aan deze benaming is voorgesteld om het Keltisch van de Nederlandse en Vlaamse kustgebieden voortaan de naam Noordzeekeltisch te geven. Kenmerkend voor het Noordzeegermaans is de ontwikkeling die de klinkers hier doormaakten en die afwijkt van wat in de rest van het Germaans gebeurde. Voorbeelden zijn het opvallende vermijden van een korte a (bijvoorbeeld dialectische schèèp naast schaap en gedocht naast gedacht) en het ontstaan van de Nederlandse u-klank (zoals die voorkomt in fuut). Zoals gezegd hadden deze ontwikkelingen op het moment dat zij hier plaatsvonden geen enkele parallel in andere Germaanse talen (afgezien van het eveneens Noordzeegermaanse Engels en Fries), terwijl er binnen het Germaans ook geen enkele goede reden of oorzaak voor valt aan te wijzen. Dat wordt anders wanneer we naar het Keltisch kijken, meer precies naar het Keltisch dat werd gesproken in Groot-Brittannië en dat we Brits noemen. Uit dit Brits ontstond het Wels, het Cornisch en het Bretons en de ontwikkeling van deze talen is niet alleen in groot detail bekend maar ook vrij nauwkeurig te dateren. Wanneer we het klinkersysteem van het Noordzeegermaans vergelijken met dat van het Brits rond 500 n.Chr., dan blijken beide systemen identiek. De kans dat dit op toeval berust is uiterst gering. Veel waarschijnlijker is dat ook aan de Nederlandse en Vlaamse Noordzeekust nog Keltisch werd gesproken. In de periode tussen ruwweg de 4de en de 6de eeuw nam de inheemse bevolking het Germaans over, waarbij zij haar eigen Keltisch accent behield. Germaanse klanken (klinkers) die deze mensen in hun eigen taal niet kenden, werden systematisch vervangen door klanken die daar het meest op leken. Iets vergelijkbaars gebeurt ook wanneer een Nederlander Engels spreekt en de woorden bed, bet, bat en bad allemaal hetzelfde klinken (wat in het Engels niet het geval is). Het Keltisch bleef als substraattaal in het (Kust)Nederlands doorklinken en dat is tot op de dag van vandaag niet veranderd. Deze ontdekking van het Keltische accent - en dus van het Keltische substraat – in het Nederlands werd gedaan door dr. Peter Schrijver, hoogleraar vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap in München en opgeleid en gepromoveerd in Leiden. Wat van groot belang is, is dat deze ontwikkelingen uitsluitend konden plaatsvinden wanneer het Noordzeekeltisch in de vroege Middeleeuwen nog een levende taal was. Bovendien biedt dit late voortleven van Keltisch in Nederland een veilige inbedding voor de Keltisch namen en woorden die we kennen uit De Romeinse tijd. Ook die stonden dus niet op zichzelf als leenwoorden in een anderstalige (Germaanse?) omgeving, zoals zo lang werd verondersteld. Dat het Noordzeekeltisch zozeer op het Brits lijkt – althans voor zover wij het nu kennen – is niet verwonderlijk. Bekend was al dat het Gallisch, de Keltische taal van het huidige Frankrijk, en het Brits zeer na aan elkaar verwant zijn. Mogelijk waren deze vormen van het Keltisch onderling verstaanbaar. Dat het Noordzeekeltisch een noordelijke uitloper van het Gallisch is, ligt voor de hand. Geografisch sloten deze talen op elkaar aan en er zijn aanwijzingen dat zich onder Romeins bewind een soort ‘algemeen beschaafd Keltisch’ (of beter: een koinè) ontwikkelde dat in grote delen van NoordWest –Europa naast het Latijn werd gebezigd. 23

30 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication