408

402 machthebbers. Tevens vond hij dat hij aan de mening van zijn collega’s geen boodschap had en zelfs schreef hij dat hij van mening was dat er een heimelijke verstandhouding in het spel was om het opsporen van strafbare feiten te belemmeren. Bij een eerste getuigenondervraging op 24 januari 1714, werden vier kanunniken gehoord van het St.Dimpnakapittel. Zij verklaarden “op hunnen priesterlijke waerheijt dat ze altijd de blazoenen van de Van Cauwegoms en hun aanverwanten hadden weten hangen in het kleine koor, juist achter het grote koor van de St.Dimpnakerk.” Tijdens het tweede getuigenverhoor op 24 februari verklaarde de 87jarige weduwe van Anthoni Ooms dat boven de deur van het woonhuis van de Van Cauwegoms altijd hun wapenschild heeft gehangen en dat zij zich zeer goed herinnerde dat het wapen ook werd meegedragen bij de begrafenis van drossaard Adriaan Van Cauwegom in 1996. De achtenvijftigjarige kanunnik Ludovicus Rosa bevestigde later deze verklaring. Hierna viel ook dit proces stil, maar vier jaar later, op 28 mei 1718, bleken de herauten Van Berckel en Van den Leene plots bereid het wapenschild te registreren op naam van Lodewijk Ignatius van Cauwegom. Hij zou zich voortaan ook zonder vrees “jonker” kunnen laten noemen. Voor zijn vader Lodewijk Cornelis jr. kwam die erkenning te laat daar hij de week ervoor op 20 mei was overleden. Hierbij dient er wel op gewezen dat het uiteindelijk geregistreerde wapenschild niet hetzelfde was als datgene dat de toen twintigjarige Lodewijk Ignatius in 1712 bij de wapenherauten had laten schetsen. Daar was het wapenschild immers overtopt met een markiezenkroon en waren er schildhouders aangebracht, bestaande uit twee klimmende en aanziende leeuwen die elk een banier vasthielden met het wapen van het schild. Vader Lodewijk Cornelis jr. had zijn zoon toen reeds verwittigd dat de markiezenkroon te hoog gegrepen was. De titel van markies werd in onze gewesten maar zelden toegekend, en de klimmende leeuwen en hun banieren waren voorbehouden aan ridders en getitelde edellieden. Vermoedelijk pretendeerde Lodewijk Ignatius toen dat hij hier recht op had omdat zijn vader in 1712 de heerlijkheid Westmeerbeek had aangekocht van Arnold Adriaan, de markies van Hoensbroeck. Deze tekst is door Fonny van Dun, voorzitter van de Belgische familievereniging van Dun, gemaakt en is een gedeeltelijke samenvatting van het artikel van Paul Jans verschenen in het jaarboek 38-2003 van de Vrijheid en het Land van Geel getiteld “ De Van Cauwegoms en hun wapenschild”.

409 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication