Putters zijn vooral te vinden op droge plekjes met wat ruige plantengroei. Daar vinden ze de planten waarvan ze afhankelijk zijn, zoals distels en paardenbloemen. De putter leeft van de zaden van deze plantensoorten. Alleen de jongen krijgen ook insecten te eten, omdat die veel eiwitten bevatten die voor de groei niet gemist kunnen worden. In tuinen kun je putters soms vinden op kaardebol. ’s Winters kun je putters in groepen van enkele tientallen op elzen zien foerageren, vaak samen met een groep sijzen. Binnen zo’n grote wintergroep zoeken ze een maatje. Als ze dat gevonden hebben, wordt er een territorium afgebakend. Zo’n territorium is, met een grootste afmeting van tien tot twintig meter, niet bijster groot, en putters zoeken hun voedsel in een veel groter gebied. Het vrouwtje bouwt het nest, terwijl het mannetje het zware werk doet door het bouwmateriaal aan te sjouwen. Vaak wordt dat materiaal gestolen van vinkennesten in de buurt. Tweemaal per jaar produceert een paartje putters vier tot zes eieren, die in een dag of tien worden uitgebroed. De jongen vliegen na ruim twee weken uit en worden dan nog tien dagen door hun ouders gevoerd. Daarna staan ze op eigen pootjes en een jaar later kunnen ze aan hun eigen nest beginnen. Gelukkig gaat het goed met de putter. Vanaf 1980 is het aantal putters in ons land bijna verdubbeld, blijkt uit cijfers van het broedvogel monitoring project, een landelijk telproject dat Sovon, een vereniging van vogeltellers, in het gehele land uitvoert. Het aantal broedparen van de putter wordt geschat op 46 tot 58 duizend en in de winter komen daar tenminste nog eens evenveel vogels bij. Tekst en foto’s: Warner Bruins Slot 7
8 Online Touch Home