normale taalontwikkeling eerste 6 maanden tussen 6 en 12 maanden tussen 12 en 18 maanden tussen 18 en 24 maanden tussen 2 en 3 jaar vanaf 3 jaar Op deze leeftijd spelen kinderen met andere kinderen en beginnen ze dingen te delen. Ze vinden het fijn om bekende verhaaltjes en liedjes vaak te horen. Ze doen mee met de gebaren die erbij horen, zoals bij ‘In de maneschijn’ en ‘Klap eens in je handjes’. Sommige kinderen vinden het moeilijk om zinnen te maken. Ze willen al hun ideeën vertellen, terwijl ze nog niet altijd genoeg taal daarvoor hebben. In deze periode, waarin kinderen ingewikkeldere en langere zinnen leren maken, komt niet-vloeiend spreken (stotteren) voor. Meestal is dit tijdelijk. Kinderen in deze fase: • stellen veel vragen, leren graag nieuwe woorden en willen weten hoe dingen heten; • kunnen ongeveer vijf minuten naar een eenvoudig verhaaltje luisteren dat ondersteund wordt met plaatjes; • begrijpen tussen de 300 en 1250 woorden; • gebruiken rond de 900 woorden; • begrijpen opdrachten als: ‘Pak de puzzel uit de kast’, ‘Laat Teddy springen’ of ‘Zet de pop maar neer’; • zingen mee met liedjes, praten tegen andere kinderen en geven andere kinderen antwoord; • maken driewoordzinnen zoals: ‘Maarten ook eten’, Mag ik e b(r)oodje?’, ‘Jij ook spuitete hebbe’ of ‘Meer sap drinken’; • korten lange woorden vaak af: banaan wordt ‘naan’, paraplu wordt ‘papu’ en televisie wordt ‘tiesie’; • gebruiken het woordje ‘ik’ en praten over iets wat ze hebben meegemaakt. Benoemen en herhalen Vaak vinden kinderen het leuk om te helpen. Door met dagelijkse activiteiten te helpen, kunnen kinderen iets zeggen over voorwerpen of over de dingen die ze doen. Dit vergroot hun woordenschat. Je kunt ook zelf dingen noemen en de woorden op een natuurlijke manier herhalen. Contact met elkaar Zinnen uitbreiden Door samen te spelen of samen aan iets te werken, is er contact en kun je op elkaar reageren. Als je iets aanwijst, zeg je wat je ziet. Als je iets doet, vertel je wat je doet. Geef daarbij je kind de kans om te reageren en zelf iets te zeggen. Laat zien dat je luistert en geef je kind alle tijd die het nodig heeft om te vertellen. Bij het samen spelen kun je ook woorden toevoegen aan de taal van je kind. Door de zinnetjes van je kind uit te breiden, laat je zien hoe woorden bij elkaar passen. Bijvoorbeeld als je kind zegt: ‘Pop haar’, kun je de zin uitbreiden tot: ‘De pop heeft mooi haar’. Je blijft je kind nazeggen, maar voegt ook nieuwe woorden toe. VAN NUL TOT TAAL - ouders | 23
24 Online Touch Home