2

Gevolgd door het gedicht ‘West-Vlaanderen’. Na de originele versie van het gedicht ‘In Flander’s Fields’ van John McCrae, declameerde Marc de bewerking door Hugo Claus, waarna hij zijn persoonlijke versie voorlas. IN FLANDERS FIELDS (haute cuisine) Op weg naar het front dronken wij monkelend thee uit fijnwit romig porselein. De leeuweriken zongen hemelhoog. Onze schoenen en jongenslijven blonken. Souvenirs, we namen ze allemaal mee. Met zilveren lepels fileerden we tezamen de vis van de avond op zijn zilveren schaal, de maan een schijfje citroen. Nog ligt geelgroen de mist als velouté over de velden, fluweelzacht de nacht. Het kalfsgebraad mals gelardeerd, les tripes au beurre noir, asperges à la flamande gesavoureerd. * Het vee betreedt zijn abattoir gedwee. De zon smeert doodverf op het blad en wedgwood valt aan scherven. Zwijgt de leeuwerk in het zwerk. Mijn verhemelte blijft hees, ik proef nu beendermeel en mest. Er bloeien bloemen uit mijn rozig vlees. © Marc Dejonckheere “Laat mij beginnen met een gedicht over Beauvoorde. Ik heb mijn hersenen moeten pijnigen om er één te vinden. Gelukkig stond het in mijn kast vol poëzie. Het is duizend keer makkelijker om een gedicht te vinden over Damme of over Brugge. Van de streekdichter Fernand Florizoone is mij een gedicht bekend over Booitshoeke, die de sfeer van Veurne-Ambacht treffend kon vatten. Het gedicht ‘Kasteel te Beauvoorde’ is echter van de hand van priester-dichter en naamgenoot Gery Florizoone, uit de bundel ‘Want aan beter vuur’. Veel dichter bij de tweedehandse boekhandel ’t Ezelsoortje gaan we niet komen. Tijd dus om eens binnen te stappen en in de boeken te kijken. Boeken zijn dragers van informatie, van wetenschap en van emoties. Boeken worden geschreven door schrijvers, maar gedichten over de act van het schrijven zijn vaak niet de meest genietbare gedichten. Toen ik hier vorige week voor de eerste keer kwam, zag ik tussen de bladen van een boek drie gedroogde viooltjes liggen. Daarom dit weemoedige gedicht van Albert Verwey: ‘Onleesb’re bladen’. Er is echter nog heel wat meer te vinden in boeken, dan wijsheid en vergeelde broze bloemen. Ik meen mij te herinneren dat de stadsbibliotheek van Ieper ooit eens een onderzoekje deed naar zaken die in boeken achtergebleven waren of als bladwijzer gebruikt werden. Een selectie vinden we terug in het volgende gedicht van de Nederlandse dichter Ingmar Heytze. Het gedicht is getiteld ‘Signets sauvages’. Een signet is een bladwijzer, de Nederlanders spreken van een boekenlegger. De Britten houden het dan weer op een hondenoor, een dog’s ear. Dit gedicht is doortrokken van een gevoel van vergankelijkheid, maar suggereert toch een zekere sensualiteit op het einde, alsof de dame die aan het lezen was haar gestifte lippen in diepe overpeinzing op het ezelsoor gedrukt heeft. Zo zijn we aangekomen bij het ezelsoor. In mijn jeugd was het ezelsoor vooral een teken van onzorgvuldigheid en slordigheid, iets wat met alle middelen bestreden moet worden. Sommige lezers vouwen een hoekje van een bladzijde om, om aan te geven waar ze gekomen zijn, bij gebrek aan bladwijzer. Andere vouwen een grotere hoek om, om belangrijke passages terug te vinden, een gewoonte die niet aan mij besteed is. Als je nadenkt over het woord ‘ezelsoor’ in de poëzie, dan associeer je het – ik dan toch – automatisch met plezierdichters of pretpoëten, in het bijzonder makers van diergedichten zoals Kees Stip, ook bekend als Trijntje Fop, of Cees Buddingh’. Maar ik begin met tekst uit het debuut van de Vlaamse schrijver Geert de Kockere (1962), uit zijn bundel kindergedichten ‘Vingers in de jam’, uitgegeven bij Lannoo. ‘Ezelsoor’ is ook de titel van een prozaboek dat Kees Stip, ook bekend als Trijntje Fop, in 1957 schreef voor het 50-jarige bestaan van de Nederlandse Boekverkopersbond. Het verhaal gaat over een verliefd boek dat na jaren van omzwervingen in tweedehandszaken eindelijk zijn geliefde Franse boekje met de witte kaft terugvindt. 2

3 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication