BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 15 | 2021 ACHTERGROND 15 ‘ Gemeenten moeten in de spiegel kijken en hun tekortkomingen accepteren’ wricht wordt verwacht’, schrijft de Raad van State in zijn voorlichting. Met De Graaf en staatsraad Jan Franssen loopt Binnenlands Bestuur de belangrijkste aanbevelingen langs die het tij kunnen keren. Moeten keren, wat de Raad van State betreft. Het gaat onder meer over decentralisaties en de financiële verhoudingen, de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en geschillenbeslechting. SPANNINGSVELDEN ‘Ons belangrijkste advies is om de komende jaren het decentrale bestuur niet te belasten met nieuwe decentralisaties of met voortdurende wijzigingen van de bestaande arrangementen’, start De Graaf. Niet meer sleutelen aan de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet dus. Hij noch Franssen zegt hardop dat de Omgevingswet van tafel moet. ‘Daar doen we geen uitspraak over, maar de Omgevingswet is nog niet ingevoerd’, stelt De Graaf diplomatiek. ‘We geven wel de spanningsvelden aan. Over de invoering van een op decentrale leest geschoeide Omgevingswet wordt binnenkort besloten, terwijl de roep om centrale sturing in het ruimtelijke domein toeneemt’, vult Franssen aan. Diverse politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma’s gepleit voor meer Haagse regie in het ruimtelijk domein. Als in de toekomst toch weer taken naar gemeenten worden overgeheveld, moet van tevoren worden vastgelegd welke resultaten moeten worden bereikt. Ook moeten de gevolgen van de decentralisaties vooraf beter worden doordacht. ‘Je ziet gaandeweg een neiging tot een zekere recentralisatie. Is het niet vanuit de bewindslieden, dan wel vanuit de Tweede Kamer. Ze willen toch grip krijgen, incidenten bestrijden of vragen kunnen beantwoorden waarom er verschillen zijn tussen gemeenten. Dat betekent dat er aan de voorkant onvoldoende over de gevolgen van de decentralisaties is nagedacht. En als je taken decentraliseert, moet je consistent blijven’, aldus De Graaf. ‘Aan de voorkant moet bovendien, door een onafhankelijke partij, in kaart worden gebracht wat de financiële consequenties van een decentralisatie zijn. Dit om te voorkomen dat er elke keer opnieuw een discussie ontstaat over het feit dat taken met te weinig budget zijn overgeheveld.’ De Raad denkt daarbij aan een rol voor het Centraal Planbureau (CPB). Het dispuut over de tekorten in de jeugdzorg heeft de verhoudingen tussen rijk en gemeenten de afgelopen periode op scherp gezet. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zet arbitrage in, omdat het kabinet vooralsnog niet met extra geld over de brug wil komen. Over die arbitrage gaan de handen bij De Graaf en Franssen niet op elkaar. Ook de wens van een deel van gemeentelijk Nederland om een permanent gezaghebbend orgaan voor (financiële) geschillen tussen overheden in het leven te roepen, ziet de Raad van State niet zitten. De Graaf: ‘Het is beter om aan de voorkant een objectief advies uit te brengen over het benodigde budget dan aan de achterkant regels te maken voor het beslechten van financiële geschillen.’ ‘Het zou bovendien fout zijn als de discussie zich verengt tot een gesprek over centen’, voegt Franssen toe. ‘Het is evident dat de bezuinigingen die het kabinet-Rutte II heeft doorgevoerd nattevingerwerk waren. Iedereen is er wel van overtuigd dat er geld bij moet. Het gesprek moet echter ook gaan over wat gemeenten beter kunnen doen om de decentralisaties te laten slagen. Gemeenten moeten bereid zijn in de spiegel te kijken en de eigen tekortkomingen te accepteren.’ JURIDISEREN De Graaf waarschuwt voor juridisering van de verhoudingen tussen rijk en gemeenten. Dat gevaar ligt op de loer als wordt besloten tot een orgaan voor (financiële) geschillen tussen overheden of een Wet op het decentraal bestuur, die op initiatief van de VNG is opgesteld. ‘Zo ga je die interbestuurlijke verhoudingen in hoge mate juridiseren. Juist vanuit die volwassen positie, ook van het lokale bestuur, is dat geen goede stap. Het wordt een strijdinstrument in plaats van een samenwerkingsinstrument’, stelt De Graaf. ‘Dat zet de hele boel vast’, vult Franssen aan. Belangrijker ‘instrumenten’ om de interbestuurlijke verhoudingen te verbeteren, liggen in de ogen van de Raad van State in de langdurige financiële zekerheid voor gemeenten en versterking van de positie van de minister van Binnenlandse Zaken. ‘Als de minister van Binnenlandse Zaken een sterkere rol krijgt, zal de behoefte aan zo’n Wet op het decentraal bestuur afnemen’, meent Franssen. ‘Een steviger rol van de minister van BZK moet eraan bijdragen dat conflictsituaties niet optreden.’ De Graaf: ‘Als een minister van BZK alleen maar coördineert, heb je als minister te weinig positie naar andere vakministers toe.’ De minister van BZK is nu coördinerend bewindspersoon van de decentralisaties in het sociaal domein. ‘De minister van Binnenlandse Zaken moet geen taak in portefeuille hebben waarbij je als het ware als vakminister met gemeenten en andere overheden zaken moet doen. De minister van BZK moet zich concentreren op de klassieke taken van Binnenlandse Zaken’, vervolgt De Graaf. ‘Hij of zij moet echt als de hoeder van de bestuurlijke verhoudingen kunnen functioneren en daarvoor het gezag hebben.’ Dit heeft gevolgen voor de portefeuille van de minister voor de komende kabinetsperiode. ‘Het ligt voor de hand dat wonen niet meer bij de minister van Binnenlandse Zaken wordt belegd. De minister moet zich kunnen concentreren op de constitutie, de bestuurlijke verhoudingen, de democratische instituties en de werking daarvan.’ Om de rol van de minister van BZK te versterken, moet hij of zij daarnaast als medeondertekenaar verantwoordelijk worden gemaakt voor wetten die de decentrale overheden rechtstreeks raken. Tot slot moet een overzicht van alle rijksuitgaven aan decentrale overheden aan de begroting van het ministerie van BZK worden toegevoegd. ‘Dat kan de integrale afweging bevorderen en de positie van de minister van BZK als bewaker
16 Online Touch Home