SPECIAL 59 ‘ De gemeenteraad kan zijn eigen rol gaan bepalen’ TREES VAN DER SCHOOT ADVISEERT GEMEENTEN OVER RUIMTELIJKE ORDENING EN DUURZAAMHEID. ZE PUBLICEERDE DIVERSE BOEKEN OVER DE OMGEVINGSWET EN IS COLUMNIST VAN BINNENLANDS BESTUUR. raad zou het eerste aanspreekpunt voor een ontevreden burger zijn. Bij de Omgevingswet is vroege participatie uitgangspunt. Bij het sociaal domein was het motto: ‘doen wat nodig is’. Bij de Omgevingswet heet dat ‘vertrouwen in burgers’ en ‘ruimte voor initiatief’. Maar de raden kregen geen grip op het sociaal domein en maakten er geen politiek van. MOEILIJK Bij de bijeenkomsten die ik heb gedaan met raadsleden is mij verteld hoe moeilijk zij het vinden om zelf de regie te pakken. De meeste wachten af waar het college mee komt. Dat anno 2021 bijna de helft van de Nederlandse gemeenten ‘feitelijk failliet’ is vanwege het sociaal domein, zal grote invloed hebben op de Omgevingswet. Gemeenten trekken het rijk nu al aan de jas over geld voor verduurzaming, energietransitie, vergroening van de economie, extra personeel en het digitale systeem. Gemeenteraden hadden bij het sociaal domein te weinig grip op regionale afspraken. Hoe groot is hun grip bij de regionale energiestrategieën? Aan de andere kant: windmolenplannen van gemeenten sneuvelen bij de rechter. Steeds vaker worden provincie en rijk opgeroepen om zelf de regie op vraagstukken te pakken. Boogaard en Elzinga deden drie aanbevelingen: alleen ruimte voor echte professionaliteit, uitvoering is ook politiek en weg met het begrip kaderstelling. Deze zijn ook belangrijk voor de Omgevingswet. Bij het sociaal domein waren er te weinig generalisten en te veel specialisten, waardoor de professionaliteit niet uit de verf kwam. Bij de Omgevingswet gaan we van een sectoraal georganiseerde wereld vol specialisten voortaan integraal en gebiedsgericht werken. Maar: zijn er hier wel voldoende generalisten? Evenals bij het sociaal domein is de autonomie van de burger, initiatiefnemer en ontwikkelaar groot en die van ambtenaren beperkt. Sterker nog, veel gemeenten zijn het liefst ‘faciliterend’ en besteden onder dat mom het doen van onderzoeken, het maken van keuzes en het schrijven van onderbouwingen uit. Dat is slecht voor de kennis binnen de organisatie en wekt de schijn van slagers die hun eigen vlees keuren. Voeg dat bij de vele personeelswisselingen van dit moment, dan zie je nu al in bij het fysiek domein hoe complex de verhouding is tussen lokale uitvoering en lokale politiek. De vraag welke ruimte de gemeenteraad en de gemeente hebben als burgers participeren en initiatief nemen, kreeg ik bij vrijwel alle bijeenkomsten voorgelegd. De politieke afbakeningsvragen bleven bij het sociaal domein buiten beeld, maar ze spelen nu al bij de Omgevingswet. EINDVERANTWOORDELIJK De raad is eindverantwoordelijk voor de uitvoering en kan wethouders, college en burgemeester altijd ter verantwoording roepen en zelfs wegsturen. Dat klopt, maar dat verlamt het (be)sturen. De opgaven waar we voor staan zijn te groot voor veel politiek gedoe. Het is ook niet goed voor het vertrouwen van inwoners in hun bestuurders. Die inwoners zijn juist nodig voor de transities. Er is inderdaad geen recht op autonome uitvoering door wethouders en colleges. Aan de andere kant: er moet wel bestuurd worden en goed ook. Het gaat immers met het woningaanbod fout. We halen de klimaatdoelen niet. We zijn niet ingericht op het grillige weer. Het gaat niet goed met de natuur. De landbouw moet anders. Europa zet ons onder druk. De raad gaat dan misschien wel over alles, maar moet het verschil tussen enerzijds zelf bevoegd of eindverantwoordelijk en anderzijds effectief zijn ook invullen. De beleidscyclus van de Omgevingswet is daarvoor een model. Hoe ga je binnen dat denkmodel per kerninstrument met elkaar om? Hoe wordt het werkbaar? Hoe waarborg je continuïteit? De raden kunnen dit allemaal nu invullen. De drie rollen – kaderstellend, controlerend en volksvertegenwoordigend – staan niet in de wet. Vooral het begrip ‘kaderstelling’ is volgens Boogaard en Elzinga een eigen leven gaan leiden. Alles wat geen kaderstelling inhield, zou niet meer van de raad zijn. De beleidscyclus bevat drie kaderstellende instrumenten: de omgevingsvisie en het omgevingsplan van de gemeenteraad en het programma van het college. Maar ook inpassingsvergunningen – en projectbesluiten van de andere overheden – kunnen kaderstellend zijn, ook al zijn het concrete besluiten. Bijvoorbeeld als er geen gebieds- of themabeleid ligt en ook het omgevingsplan nog niet definitief is. Daarom wil ik drie aanbevelingen aan die van Boogaard en Elzinga toevoegen. Als eerste: spreek nu de rolverdeling af. Nu is het moment om af te spreken wie na 1 juli 2022 welke rol speelt, hoe er tussentijds gerapporteerd, geëvalueerd en bijgesteld gaat worden en hoe de raad op termijn verder ‘naar de hoofdzaken’ kan. Dat voorkomt onnodig politiek gedoe zonder dat de controlerende rol een papieren exercitie wordt. Als tweede: word geen belangenbehartiger. Omdat het om concrete besluiten gaat, moet voorkomen worden dat volksvertegenwoordigers belangenbehartigers worden. Zij moeten belangen afwegen en werkbare keuzes maken. Dat is heel wat anders. Het advies om de mailbox open te zetten en inwoners te bevragen is heel goed, maar concentreer het richting de vroege participatie. Bij zaken als klimaatproblematiek, energietransitie en verduurzamen zullen er vele en vaak tegengestelde meningen en belangen zijn. De raad zorgt ervoor dat iedereen daarmee kan komen als het er nog toe doet, maar maakt uiteindelijk wel de afweging en de keuzes en houdt daaraan vast of stelt die later bij. Als derde: regel terugkoppeling vooraf. Het komt erop neer dat tussen nu en 1 juli ook het laatste kwadrant – terugkoppeling – al aandacht verdient. Dat is het kwetsbaarste deel van de beleidscyclus, zo leren de ervaringen met de eerdere decentralisaties. Het zou zonde zijn als de raden ook bij de Omgevingswet falen. Hopelijk telt een gewaarschuwde raad voor twee. BBINNENLANDS BESTUUR - WEEK 35 | 2021
60 Online Touch Home