31

BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 43 | 2021 ACHTERGROND31 ‘ Gemeenten moeten niet alles willen meten’ daan die hulp zelf kunnen betalen. Als dat niet werkt en het gemeenten ook niet lukt de deur dicht te gooien voor bepaalde vormen van ‘vage’ jeugdhulp kan de invoering ervan, voor bepaalde vormen van jeugdhulp, worden overwogen. INZETTEN OP PREVENTIE ‘Wat werkt moet je zeker blijven doen, maar uit onderzoek blijkt ook dat preventie niet leidt tot vermindering van de vraag naar jeugdhulp. Dus ja het is nodig, maar reken je niet rijk’, stelt Bruning. Harder is kritisch over preventie. ‘Wat is dat precies. Er wordt vol op ingezet, maar wat levert het op. Wanneer is hulp en ondersteuning nodig en wanneer niet. Hou liever de vinger aan de pols en als blijkt dat het echt niet goed gaat, kan snel worden opgeschaald. Heb en hou een lijntje. Zorg voor continuiteit in de jeugdzorg, zorg ervoor dat een vast persoon de ruimte heeft om jongeren en hun gezinnen te volgen. Stop met een interventie hier en een interventie daar, in de vorm van een assertiviteitstraining of sociale vaardigheidstraining.’ Als er hulp nodig, moet die er wel echt komen. ‘Dan moet niet te lang worden aangemodderd in het voorveld of in de wijkteams. Als het echt nodig is, moet meteen naar de gespecialiseerde tweedelijns zorg worden doorverwezen.’ BEVORDEREN VAN UITSTROOM Heel belangrijk, stellen Bruning en Harder. Bruning: ‘Daar is echt heel veel winst te behalen. Vaak zie je dat indicaties keer op keer zonder meer worden verlengd. Bij een aantal gemeenten zie ik dat ze daar heel strikt op zijn en echt willen weten hoe het met die verlenging zit. Als het beter gaat met een jongere moet de zorg worden afgeschaald of stopgezet.’ Dat vindt ook Harder. ‘Je moet niet eindeloos doorgaan, maar kritisch blijven kijken.’ MEER PRAKTIJKONDERSTEUNERS JEUGD-GGZ BIJ HUISARTSEN ‘Net als bij de gemeentelijke toegang tot jeugdzorg kunnen pedagogen en psychologen hier een belangrijke rol in spelen’, stelt Harder. De praktijkonderBETERE MONITORING ‘Het is belangrijk om goed te monitoren, maar die monitoring moet veel interactiever georganiseerd worden dan nu vaak de praktijk is. Met alleen een dashboard komen we er niet’, stelt Jan-Kees Helderman. ‘Een continue monitorings- en kwaliteitscyclus op de verschillende niveaus houdt alle betrokken partijen scherp’, schreef hij eerder met een aantal collega’s in het advies ‘Eigenwijs transformeren’, aan het ministerie van VWS. Het moet een continu proces zijn waarbij zowel de data als duiding belangrijk zijn. Dat moet niet alleen binnen een gemeente worden opgepakt, maar ook samen met jeugdhulpaanbieders. ‘Zo houden ze de vinger aan de pols, kunnen tijdig bijsturen waar nodig en bouwen alsmaar meer kennis op’, aldus een passage uit Eigenwijs transformeren. Annemiek Harder is terughoudender. ‘Gemeenten moeten zuinig monitoren en niet alles (willen) meten. Het is vooral de taak van de aanbieder om effectiviteit en tevredenheid in kaart te brengen, omdat met die kennis de hulp verbeterd kan worden. Het klantenperspectief moet daarbij centraal staan. Maar al dat monitoren komt bovenop het gewone werk; het gaat ten koste van de geboden hulp, dus is het belangrijk om daar wel zuinig in te zijn.’ ‘Monitoren is essentieel om tot verbetering te komen’, stelt Mariëlle Bruning daar tegenover. KWALITEIT EN EFFECTIVITEIT VAN DE ZORG Dit zou in de ogen van Harder met stip op een moeten staan. ‘Dit is echt het allerbelangrijkste. Er is zo veel bekend over effectief bewezen jeugdinterventies. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft hier een speciale databank voor. Gemeenten moeten daar echt gebruik van maken en niet alleen kijken naar de kosten, maar vooral ook naar de kwaliteit van interventies.’ Wel erkent ze dat lang niet alle zorgvormen op effectisteuners (poh’s) kunnen de jongere en zijn of haar ouders vragen het probleem even aan te zien, en over even paar weken terug te komen. Even de vinger aan de pols houden dus, zonder meteen de jongere door te verwijzen. Ook Helderman en Bruning onderschrijven het belang van poh’ers. viteit zijn getoetst. Juist daarom is Bruning huiverig om alleen wetenschappelijk beoordeelde interventies vanuit de jeugdhulp te vergoeden. ‘Niet doen. Er is nog te weinig wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van vele vormen van jeugdzorg beschikbaar. Daarnaast is veel aanbod in ontwikkeling. Het zou zonde zijn om innovaties geen kans te geven.’ ANDERS Jan-Kees Helderman is kritisch op de rode draden die we hem voorleggen, die hij weliswaar herkent uit de vele adviezen. ‘Deze lijstjes gaan niet werken. Daarnaast kun je er niet een maatregel uitpakken. Het moet in samenhang worden bezien.’ Een aantal ingrediënten die in zijn ogen bijdragen aan een houdbaar jeugdstelsel ontbreken bovendien. Het allerbelangrijkste in zijn ogen: een sterke basis die beschikkingsvrij lichte ambulante ondersteuning biedt. Gemeenten moeten door het afsluiten van langdurige contracten met aanbieders een partnerschap aangaan. Door hen te financieren op basis van lump sum (een ‘zak geld’) op populatiebekostiging ‘maak je aanbieders medeverantwoordelijk voor zowel goede jeugdhulp als voor de juiste besteding van het beschikbare budget.’ En om hooggespannen verwachtingen van die hervormingsagenda nog verder te temperen – hij heeft er al een hard hoofd in – stelt Helderman dat we er nog lang niet zijn als die agenda er begin volgend jaar ligt. ‘Het is een continu proces.’

32 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication