BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 47 | 2021 ACHTERGROND 23 ‘ Gemeenten moeten jeugdzorg afwegen tegen omgevingsdienst’ te leren valt. Dat’, sprak hij koeltjes, ‘heeft ons enigszins verbijsterd.’ Zijn commissie kwam met tien maatregelen om kennis, capaciteit en doorzettingsmacht van de 29 omgevingsdiensten (een paar te veel, vond Van Aartsen) te verbeteren. Ze moesten een minimale omvang krijgen, meer budget en een sterkere onafhankelijkheid ten opzichte van hun opdrachtgevende gemeenten en provincies. Van Aartsens maatregelen werden deze zomer door de omgevingsdiensten zelf in hun gepresenteerde Impulsprogramma VTH-stelsel 2030 omarmd. Maar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ziet sommige voorstellen minder zitten. Met name de landelijke normen over minimale omvang en budget die gemeenten als voornaamste geldschieters van omgevingsdiensten opgelegd zouden krijgen, zijn tegen het zere been. In tijden van financiële krapte zet dat de gemeentelijke begroting extra onder druk. Maar het eventuele wegvallen van de norm slaat de bodem uit Van Aartsens plan. Hoe moet het dan wél verder met ons VTH-stelsel? DIVERSITEIT Voor Loes de Maat, directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, kwam de kritiek van Van Aartsen niet onverwacht. ‘In termen van organisatieontwikkeling zijn de omgevingsdiensten pas zes, zeven jaar oud. We moeten het stelsel en de organisatie van ons werk robuuster maken.’ Dat is niet voor alle diensten even makkelijk. Er is, erkent ze, een ‘enorme diversiteit, bijvoorbeeld in omvang maar ook in mandaat en daarmee onafhankelijkheid’. De Maat: ‘Van Aartsen raadt aan om elke dienst hetzelfde basistakenpakket te geven. Ik fronste mijn wenkbrauwen: is dat ergens nog niet op orde, dan? Nou, bij zes omgevingsdiensten blijken de basistaken acht jaar na oprichting nog steeds niet overgedragen, terwijl dat wel wettelijk zo is voorgeschreven. Ook het mandaat verschilt. Ik voel me vrij om eigenstandig besluiten te nemen over de taken die wij uitvoeren namens onze opdrachtgevers, maar dat is niet vanzelfsprekend voor alle diensten.’ Pieter-Jan van Zanten, directeur van omgevingsdienst IJsselland en voorzitter van Omgevingsdienst NL, de landelijke vereniging van de diensten, oppert dat een eerste oplossing zou kunnen zijn om de kleinere broeders onder de omgevingsdiensten te laten fuseren. ‘Zeker bij diensten die toch al intensief samenwerken. Een bepaalde kritische massa maakt het halen van kwaliteit makkelijker. In Gelderland heb je nu zeven diensten. Daar zijn, weet ik, bewegingen om samen te gaan.’ Een grotere dienst zou, in theorie, ook sterker kunnen staan tegenover zijn opdrachtgevers: provincies en vooral gemeenten. Was Van Zanten wat dat betreft niet teleurgesteld in de reactie van de VNG? ‘Nee, hoor. De meeste gemeenten zeggen tussen de regels door ook dat de kwaliteit van de diensten omhoog moet. Maar ze willen dat niet in de vorm van gedecentraliseerde rijksdiensten. Ik heb wethouders horen zeggen: “Straks gaat het rijk via normfinanciering bepalen wat wij moeten betalen, wat het basistakenpakket is en welk mandaat wij moeten geven. Ik mag als gemeente tekenen bij het kruisje, maar ben wel verantwoordelijk voor de hele dienst.”’ De Maat: ‘Gemeenten moeten de jeugdzorg afwegen tegen hun ruimtelijke inrichting en het budget voor ons. Daar knelt het.’ ONGEWENST KIND Het plaatst omgevingsdiensten in een lastige positie, erkent Van Zanten. ‘Ze waren in de meeste regio’s een opgelegde regeling en hebben nog steeds met die erfenis te dealen. Ze zijn een ongewenst kind dat nu in sommige regio’s nog hard moet werken om een gewaardeerd kind te worden. Je komt gemeenten tegen die nog steeds denken: het was verrekte makkelijk toen ik die drie ambtenaren zélf in huis had. Dat sentiment moeten we snel voorbij.’ Volgens De Maat is het probleem onlangs ‘heel helder neergelegd’ bij het ministerie van I&W en het IPO. ‘Spreek de betreffende besturen aan daar waar afspraken over overdracht van taken niet worden nageleefd. Het is echt zorgelijk.’ In één moeite kon De Maat bij I&W nog eens een pleidooi houden voor meer budget om de broodnodige investeringen te kunnen doen in datakwaliteit en landelijk uniforme registratie. De data die omgevingsdiensten van gemeenten en provincies erfden was soms ronduit ‘bagger’, zegt Van Zanten. ‘Of analoog’, vult De Maat aan. ‘Soms stuiten we op een overtreding die teruggrijpt op een vergunning van 21 jaar geleden. Dat komt voor de buitenwereld vreemd over, maar vínd die vergunning nog maar eens. Die is dan in een doos vol papier overgekomen. Dat is de realiteit waar wij in zitten.’ Ook rond de invoering van de Omgevingswet is extra geld hard nodig. Volgens Van Zanten zijn de omgevingsdiensten er op zich klaar voor, ‘maar we moeten wel flink veranderen. We zullen meer toezicht moeten gaan houden of wat een bedrijf meldt wel klopt. En je merkt dat onze milieukennis nu veel breder nodig is voor het milieudeel van omgevingsvisies en omgevingsplannen. Je wordt van vergunningverlener en toezichthouder ook adviseur. Daar moeten we toe in staat worden gesteld, in de vorm van opleiding, mandaat én financiering. Niet alle omgevingsdiensten hebben daarvoor voldoende middelen.’ MISVERSTAND Enkele omgevingsdiensten sloegen onlangs bij Binnenlands Bestuur alarm over de toetsing van de Wet natuurbescherming. Die valt – in tegenstelling tot de Wet milieubeheer – niet altijd onder verantwoordelijkheid van de omgevingsdienst, maar onder die van de provincie. Een bron van misverstand, blijkt. Een boer die voor zijn nieuwe stal een milieuvergunning van de omgevingsdienst heeft gekregen, moet daarna een extra rondje maken langs de provincie. Dat gebeurt niet altijd en dan is het leed voor de
24 Online Touch Home