25

n, p ps d BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 47 | 2021 ACHTERGROND 25 ’ Onze normen zijn niet ingericht op cumulatie’ natuur vaak al geschied. Ook Van Zanten hoort dat het bij zijn eigen dienst in Overijssel ‘weleens’ verkeerd gaat, net als in andere provincies. ‘Maar ik vang geen signalen op van grootschalige misstanden.’ Volgens hem moet de omgevingsdienst bij de aanvraag van de milieuvergunning direct doorverwijzen naar de provincie voor het natuurdeel. ‘Zeker bij een agrarisch bedrijf ga ik ervan uit dat onze vergunningverleners daar scherp op zijn. In Nederland hebben we het redelijk gesegmenteerd georganiseerd, maar die segmenten moeten als één overheid de samenleving bedienen. Achter de schermen vraagt dat veel inspanning en afstemming.’ Soms gaat het mis, bijvoorbeeld door vaagheden in de stelselverantwoordelijkheid. Het rijk wil dat er vanwege de gezondheidsrisico’s op lange termijn beter wordt gehandhaafd op asbest en legt dat als basistaak bij de omgevingsdiensten. Maar als die uitrekenen wat dat kost, weigeren gemeenten nogal eens om de rekening te betalen. Niet gek, want tenslotte was het hun prioriteit niet en dan zou het afgaan van wat wél hun prioriteiten zijn. Zo dwingen ze de OD’s om er net zo weinig aan te doen als zij. Wie ergens meer van wil, vinden de omgevingsdiensten, zou daarvoor ook meer moeten betalen. Daarbij zweeft het toezicht op de omgevingsdiensten een beetje in het luchtledige. Van Zanten: ‘Wie is daarvoor verantwoordelijk: is dat nou de provincie via de gemeente? Of het rijk via de wet? Beide, is ons gevoel, ontkennen dat een beetje. Van Aartsen heeft het voorstel gedaan om dat bij de Inspectie Leefomgeving en Transport neer te leggen. Maar dat is een samenwerkingspartner van ons op het gebied van transport van gevaarlijke stoffen. Het toezicht op het financiële deel ligt nu al bij BZK. Het zou wat ons betreft logisch zijn ook het inhoudelijke deel bij Binnenlandse Zaken neer te leggen.’ GEURBELEID Ook op uitvoerend niveau valt in de samenwerking tussen omgevingsdiensten en overheden nog veel te verbeteren. ‘Neem een thema als geur’, oppert De Maat. ‘Daar komen bij ons in het Noordzeekanaalgebied de meeste overlastmeldingen over binnen. Dan organiseren wij een omgevingstafel en blijkt er dat er Loes de Maat Pieter-Jan van Zanten maar één gemeente is met een specifiek geurbeleid. De rest heeft dat niet. Daar kunnen wij als omgevingsdienst niet anders dan de landelijke geurnormen hanteren, waar lokaal weinig kracht van uitgaat. Dan begrijpen de burgers natuurlijk niet waarom ze wél geregeld geuroverlast ervaren, terwijl het bedrijf volgens de autoriteiten keurig binnen de normen blijft.’ Bij de categorie ‘zeer zorgwekkende stoffen’ blijft het rijk in gebreke. ‘Die stoffen vormen echt een hoofdpijndossier voor de omgevingsdiensten’, aldus Van Zanten. ‘Er staan bijna 1.500 stoffen op de lijst. Bijna elke dag komen er stoffen bij en gaan er andere af. Van een heleboel zijn de eigenschappen onvoldoende bekend, een normering wordt daarmee nog moeilijker.’ Het rijk moet met die normering komen, en snel. ’We kunnen niet eerst vijf jaar op een norm studeren voor we die doorvertalen in vergunningen. Dat duurt allemaal veel te lang. Emoties in de samenleving lopen over dit soort onderwerpen hoog op. Aan ons als omgevingsdiensten de taak om met feiten en cijfers te proberen enige rust te brengen. Je zou eigenlijk moeten zeggen: zolang er geen geldende norm is, moet je de zeer zorgwekkende stoffen gewoon verbieden. Dat is dan maar helder.’ Van Zanten rakelt een ander gevoelig dossier op: de asfaltcentrales. ‘Daar zie ik een nieuw fenomeen de kop opsteken. Als je kijkt naar de immissie, naar wat bewoners aan stoffen inademen, dan zegt de GGD: dat is op grond van onze normen niet slecht voor de gezondheid. Maar de burger die onder de pijp van een asfaltcentrale woont, vertrouwt de GGD-cijfers voor geen meter. Dat is een nieuw fenomeen waar we als samenleving mee te maken hebben: dat normen ter discussie worden gesteld en dat begrijpen wij heel goed.’ De Maat: ‘Je kunt als bedrijf aan een milieunorm voldoen en toch een schadelijk gezondheidseffect veroorzaken. Milieunormen zijn gemiddelden, terwijl je bij zware industrie vaak een enorme cumulatie op een klein gebied ziet. Onze normen zijn niet ingericht op cumulatie. En het betreft vaak ook jaargemiddelden, waardoor pieken in de uitstoot, bijvoorbeeld door een ongewoon voorval, worden afgevlakt. Milieunormen voldoen dus niet voor een gezonde leefomgeving. Dat gat zullen we met de beleidsmakers moeten dichten.’ URGENTIE Volop werk aan de winkel, dus. Hoe zorgen ze ervoor dat het deze keer wel tot een beter functionerend VTH-stelsel leidt? De Maat: ‘We zijn als omgevingsdiensten opgericht na de cafébrand van Volendam en de vuurwerkramp van Enschede. Om kennis te bundelen, op afstand van de politiek. De urgentie van ons werk is door de klimaatopgave en de stikstofproblematiek alleen maar groter geworden. De kracht van het rapport van Van Aartsen zit in de samenhang van de tien aanbevelingen. Het is niet alleen dat geld of dat mandaat – het is de combinatie van de tien die maakt dat het gaat werken. Met een of twee komen we er niet. Dan hebben we over tien jaar een nieuwe commissie nodig.’

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication