BINNENLANDS BESTUUR -WEEK 51 | 2021 MICHEL KNAPEN JURIDISCH 21 Als een ambtenaar van het ministerie van IN DE CLINCH Binnenlandse Zaken (BZK) in de zomer haar kerstcadeau van een half jaar eerder nog niet heeft gekregen, stapt ze naar de rechter. Ze eist dat de minister een dwangsom moet verbeuren. Gaat de rechter ook zo ver? KERSTCADEAU IS VEEL TE LAAT OVERHANDIGD Het is zomer 2018 wanneer BZK-ambtenaar Kiki de Lier* bij haar minister bezwaar maakt tegen het feit dat ze het haar toegezegde kerstcadeau (van 2017) nog steeds niet heeft gekregen. Het betreft een VVVbon ter waarde van 50 euro. Tegelijk stelt De Lier de minister in gebreke vanwege het niet tijdig feitelijk verstrekken van het kerstcadeau. Bijna drie maanden laten verklaart de minister dat bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang: De Lier heeft het kerstcadeau van 2017 inmiddels ontvangen. Daarmee is de kous niet af, omdat De Lier in die tussentijd in beroep is gegaan bij de rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig feitelijk verstrekken van het kerstcadeau van 2017. Ook verzoekt ze de rechtbank een dwangsom vast te stellen. Dat laatste doet de rechtbank niet: in april 2018 heeft de minister immers toegezegd dat het kerstcadeau (over 2017) zal worden verstrekt, het komt er dus aan, een dwangsom is niet nodig. Over de feitelijke (niet) verstrekking van het kerstcadeau had De Lier best even zelf contact kunnen opnemen met de minister. Zij laat het daar niet bij zitten. Bij de Centrale Raad van Beroep herhaalt De Lier haar eis: een dwangsom voor de minister. Die had wel toegezegd het kerstcadeau van 2017 te zullen verstrekken, maar hij is vervolgens niet tijdig tot die feitelijke verstrekking overgegaan. De Raad is het deels met De Lier eens: de minister heeft het kerstcadeau van 2017 feitelijk niet tijdig – Het betreft een VVV-bon ter waarde van 50 euro dus te laat – verstrekt. De toezegging was op rechtsgevolg gericht, De Lier zou de VVVbon immers pas na verstrekking kunnen besteden. De verstrekking van de bon is daarmee een feitelijke handeling jegens een ambtenaar, en dat wordt – op grond van de Algemene wet bestuursrecht – gelijkgesteld met een besluit, zodat bezwaar en beroep mogelijk is. De feitelijke handeling mag niet onredelijk laat worden verricht. Tussen de ADVERTENTIE toezegging (23 april 2018) dat het kerstcadeau van 2017 zou worden verstrekt en de daadwerkelijke verstrekking (28 augustus 2018) zat vier maanden: onredelijk laat, aldus de Raad (uitspraak 18 juni 2021). Het beroep bij de rechtbank – twee weken vóór de feitelijke verstrekking – was dus terecht ingediend. Dat wil echter niet zeggen dat De Liers beroep gegrond is. De Raad is het namelijk niet eens met het standpunt van De Lier dat de minister een dwangsom verschuldigd was. Niet dat het misschien niet nodig was de minister achter de broek te zitten, maar omdat de structuur van de Algemene wet bestuursrecht dit niet toelaat. Tegen een feitelijke handeling als deze staat wel bezwaar en beroep open, maar de bepalingen over het verbeuren van een dwangsom bij niet tijdig beslissen zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard op deze feitelijke handeling. Dit betekent dat de minister, op juridische gronden, geen dwangsom hoefde te betalen. In een andere zaak die De Lier had aangespannen tegen de minister (over haar ontslag, over een ambtsjubileumgratificatie en over het missen van een afscheidsreceptie) had ze gevraagd of ze rente vergoed kon krijgen over de te laat uitgekeerde kerstbon. Maar omdat dat minder is dan 10 euro hoeft de minister ook dat niet te betalen. * De naam is gefingeerd. ECLI:NL:CRVB:2021:1484
22 Online Touch Home