Mr. dr. G.S.A. Dijkstra, prof. dr. F.M. van der Meer en dr. C.F. van den Berg 1 INLEIDING Al decennia wordt er gesproken en geschreven over ‘de terugtredende overheid’, beter geformuleerd: het openbaar bestuur.1 Zowel in het politiek-maatschappelijke als in het wetenschappelijke discours is het een dominant idee dat het openbaar bestuur terugtreedt, of zou móeten terugtreden. In de wetenschap zien we dit terug in benaderingen als die van het New Public Management, de neo-weberiaanse staat, en joined-up government. In de Nederlandse bestuurspraktijk zien we dat verschillende achtereenvolgende kabinetten (sinds Lubbers I) het inkrimpen van het ambtenarenbestand als formeel kabinetsbeleid voerden. De afgelopen jaren wordt steeds meer gesproken over de zogenaamde participatiemaatschappij. De participatiemaatschappij houdt in dat burgers en bedrijven meer verantwoordelijkheid op zich nemen voor taken die tot voor kort als overheidsaangelegenheden werden gezien, en dat het openbaar bestuur zodoende deze taken kan loslaten of zich kan beperken tot een meer ondersteunende rol. Toch bestaat er weinig systematische, empirische kennis over het al dan niet terugtreden van het Nederlands openbaar bestuur. Dit past in het beeld van meerdere soorten publiekesectorhervormingen: ze worden (mede vanwege hun politieke opportuniteit) afgekondigd, maar lang niet altijd worden de resultaten bekeken en/of geëvalu1. Beide termen worden hier als synoniem gebruikt, met een voorkeur voor de aanduiding ‘openbaar bestuur’. 24 STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015
27 Online Touch Home