Enkele kanttekeningen zijn echter op hun plaats. Zo heeft zich in de jaren ’80 en ’90 een golf aan verzelfstandigingen voorgedaan (onder andere op het gebied van studiefinanciering en arbeidsvoorzieningen). Het personeel in dienst van deze verzelfstandigde organisaties komt niet voor in tabel 1. De meeste verzelfstandigde (uitvoerings) organisaties kunnen echter wel volledig tot (de tweede laag van) het openbaar bestuur worden gerekend (een publiekrechtelijke grondslag, publieke financiering en publieke regulering). Hier is dus sprake van een verschuiving van personeel. Wel moet worden opgemerkt dat niet alle ZBO’s ontstaan zijn als afsplitsingen van de departementen (in 2006 ongeveer 30 procent). Een ZBO als TNO heeft nimmer deel uitgemaakt van een ministerie. De meeste omvangrijke ZBO’s (vanuit personeelsperspectief) zijn nimmer onderdeel van ministeries geweest. Zoals hieronder duidelijk zal worden, is in de afgelopen tien jaar de personeelsomvang van de ZBO’s gedaald. Ook kan een deel van de krimp van het openbaar bestuur in tabel 1 verklaard worden door de privatiseringen van in het bijzonder de jaren ’80 en ’90, op rijksniveau, maar ook bij provincies en in het bijzonder gemeenten. Grote privatiseringen van onder andere de PTT, de Staatsmijnen, de defensiebedrijven, de nutsbedrijven en andere economische activiteiten van provincies en gemeenten, hebben geleid tot een substantiële verkleining van het openbaar bestuur (laag 1) en een vergroting van de private sector vanuit personeelsperspectief beschouwd. Daarbuiten is het aantal verzelfstandigde overheidsbedrijven (gemeentelijke vervoersbedrijven en havenbedrijven) toegenomen. Dit laatste geldt ook voor ‘overheidsstichtingen’. Ook zijn bijvoorbeeld gemeentelijke ziekenhuizen en zorginstellingen organisatorisch geprivatiseerd en gefuseerd met bijzondere instellingen. Echter, de financiering van dit personeel blijft onveranderd grotendeels plaatsvinden vanuit collectieve middelen. Daarmee kunnen we dus stellen dat het openbaar bestuur zonder de ZBO’s in omvang is afgenomen, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te gelden voor de omvang van het geheel (lagen 1 tot en met 6). In de derde plaats maken de verschillende openbaarbestuursorganisaties, zeker sinds de jaren ’80, in toenemende mate gebruik van het (privaatrechtelijk) uitbesteden van taken (contracting out in termen van New Public Management). Zo gaf de rijksoverheid in 2014 ruim 1,1 miljard euro uit aan de inhuur van personeel (Jaarverslag bedrijfsvoering Rijk 2014). Het volledige bedrag aan contracting out in het Nederlands openbaar bestuur bedraagt een veelvoud van dit bedrag. Het betreft hier een verschuiving van personeel naar laag 6. Van der Meer en Roborgh stelden in hun dissertatie (1993) dan ook al dat het openbaar bestuur voor een deel ‘ondergronds’ is gegaan. Op te merken IS ER NU WEL OF GEEN SPRAKE VAN EEN TERUGTREDEND OPENBAAR BESTUUR? 29
32 Online Touch Home