61

OPTIES VIII.6. RADAR VOOR EN ACHTER Ultrasone sensoren in de achter- en / of voorbumper van het voertuig (afhankelijk van de geselecteerde optie) “meten” de afstand tussen het voertuig en een obstakel. Deze meting wordt uitgedrukt in piepjes die geleidelijk sneller worden naarmate het voertuig het obstakel nadert en in een continu geluid veranderen wanneer het voertuig binnen 30 cm van het obstakel komt. OPMERKING: Zorg ervoor dat de ultrasone sensoren niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, enz.). OPGELET Deze functie is een extra hulpmiddel dat geluidssignalen gebruikt om de afstand tussen het voertuig en nabije objecten tijdens het rijden aan te geven.Het is daarom in geen geval bedoeld ter vervanging van de waakzaamheid of verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het besturen van het voertuig.Bestuurders moeten altijd op de hoogte zijn van plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Zorg er bij het manoeuvreren van het voertuig voor dat er geen bewegende obstakels in de buurt zijn (kinderen, dieren,een fiets of kinderwagen, enz.) of zeer kleine of smalle obstakels (een middelgrote rotsof zeer slanke paal, etc.). VIII.6.1. Werking De parkeerhulp blijft actief bij snelheden onder de 10 km / u. Alle objecten binnen ongeveer 1,5 meter van de voorkant van het voertuig worden gedetecteerd en het systeem piept. Bij het schakelen naar achteruit, schakelt het systeem automatisch naar de manoeuvreermodus. Alle objecten binnen ongeveer 1,5 meter van de achterkant van het voertuig worden gedetecteerd en het systeem piept. VIII.7. ACHTERUITRIJCAMERA De achteruitrijcamera wordt boven de achterbumper of bovenop de bestelwagen gemonteerd (afhankelijk van de geselecteerde optie). OPMERKING: Zorg ervoor dat de achteruitkijkcamera niet bedekt is (vuil, modder, sneeuw enz.). OPGELET: Deze functie is een extra hulpmiddel dat tijdens het manoeuvreren visuele signalen gebruikt om de afstand tussen het voertuig en voorwerpen in de buurt aan te geven. Het is daarom in geen geval bedoeld ter vervanging van de waakzaamheid of verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het besturen van het voertuig.Bestuurders moeten altijd op de hoogte zijn van plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Zorg er bij het manoeuvreren van het voertuig voor dat er geen bewegende obstakels in de buurt zijn (kinderen, dieren,een fiets of kinderwagen, enz.) of zeer kleine of smalle obstakels (een middelgrote rotsof zeer slanke paal, etc.). 61 | G6 Gebruikershandleiding

62 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication