IV - VOORZORGMAATREGELEN IV.1. PRE-BEDIENINGS CHECKS Voer systematisch vóór elk gebruik een voertuigcontrole uit: Identificeer apparatuur die niet werkt, lekken of fouten die onmiddellijke aandacht vereisen om het voertuig veilig te laten rijden. De onderstaande niet-limitatieve lijst met controles is opgesteld om de gebruiker in staat te stellen alle controles uit te voeren voordat hij achter het stuur gaat zitten. ACCU’S • De accu’s hebben regelmatig onderhoud nodig. Als de accu’s niet in overeenstemming met deze handleiding worden onderhouden, kunnen ze worden beschadigd of kan dit leiden tot onjuiste werking van het voertuig of brand veroorzaken (zie hoofdstuk V en VI). CONTROLS • • • • • • • • Controleer of alle bedieningselementen van het voertuig correct werken. VEILIGHEID Zorg dat alle veiligheids aspecten werken. VERLICHTING Zorg voor een correct werkende verlichting (zie III.9.). REMMEN Check remleidingen op beschadigingen. Check uw remmen voordat u gaat rijden. TYRES Controleer of de banden de juiste spanning hebben (zie II.1.2). Controleer de staat van de banden (slijtage indicatoren), of op schade of ongewenste voorwerpen in de profielen. Controleer of de wielmoeren correct zijn vastgedraaid (81 Nm). LET OP Controleer regelmatig het niveau van uw remvloeistof en uw ruitenwassertankje. IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK RIJDEN • • • • • • Vertraag bij het naderen van een kruising of een verkeerszone. Pas uw rijstijl aan uw omgeving aan. Rijd niet in een risicozone tenzij het voertuig hiervoor geautoriseerd en geïdentificeerd is. Informeer uw manager als u een ongeval heeft of als er een probleem is met het voertuig. Zorg bij voertuigen met kantelapparatuur, zoals een laadbak of platform, dat deze in horizontale positie staat tijdens het rijden. Zorg ervoor dat de deuren en poorten van uw voertuig gesloten en vergrendeld zijn voordat u weer wegrijdt. 27
28 Online Touch Home