3.2 Uitpandig of inpandig Afvoer van regenwater kan op twee manieren gebeuren: uitpandig of inpandig. Uitpandig Uitpandige afvoer is mogelijk bij vlakke en schuine daken. Bij vlakke daken gebeurt het via een zogenaamde stadsuitloop en een standleiding. De stadsuitloop veroorzaakt wel opstuwing en stromingsbelemmering. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de noodoverlaten (extra 20 mm hoger). Bij schuine daken wordt het water meestal via een goot afgevoerd. Goten buiten de gevel voeren het water via standleidingen naar beneden. Bij goten aan de gevel is de gevelzijde doorgaans hoger dan de buitenzijde, waardoor bij verstoring van de afvoer de goot aan de ‘goede’ zijde overloopt. Inpandig Bij grote dakvlakken wordt de regenwaterafvoer vaak inpandig uitgevoerd. Dit heeft te maken met de grote afstand tot de dakranden. Verder zorgt inpandige aanleg ervoor dat de leidingen en trechters niet bevriezen. Ook platte daken moeten een afschot hebben, waardoor vanzelf geulen ontstaan waar het water heenloopt. Dakafvoeren moeten in deze geulen geprojecteerd worden. In ieder geval moet elk laagste punt of lijn een dakafvoer hebben, zodat geen plasvorming ontstaat. Soms worden losse goten in het dak opgenomen. De onder helling gelegde daken voeren het regenwater af naar deze vrij van het dak hangende goten. Vaak is het lastig daarbij een goede waterdichte verbinding tussen deze goten en het dakvlak te realiseren. Daarom moeten deze goten zeer royaal uitgevoerd worden en moeten zij een overlaatvoorziening hebben die ruim onder het lekniveau ligt. Bij inpandige afvoer kan gekozen worden tussen een verzamelleiding vlak onder het dak of op een veel lager niveau (meestal ondergronds). Als de afvoer onder water uitkomt kan de standleiding doorgetrokken worden door het dak als ontspanningsleiding (afbeelding 3.3). Afb. 3.3 Ontspanning van de standleiding. Aan inpandige regenwaterleidingen worden dezelfde eisen gesteld als aan afvalwaterleidingen, wat betreft wanddikte, hulpstukken en productnormen. Een inpandige regenwaterafvoer moet geheel waterdicht worden uitgevoerd, inclusief de aansluiting op de dakafvoer. Verder moet rekening worden gehouden met condensvorming en met expansie en krimp als gevolg van temperatuurwisselingen. 3.3 Dakafschot Het dakafschot bepaalt hoe lang een druppel erover doet om de dakafvoer te bereiken. Hoe langer dit duurt door een flauw afschot, grind op het dak of andere obstakels, des te hoger het waterniveau op het dak zal zijn. Een flexibel plat dak (van metaal of hout) kan zoveel vervormen dat wateraccumulatie optreedt. Wateraccumulatie ontstaat als het dak onder invloed van een waterlaag zoveel vervormt dat de waterlaag bij doorgaande toevoer steeds hoger wordt zonder dat het de dakafvoer bereikt. Om wateraccumulatie te voorkomen moeten flexibele daken een minimum afschot van 16:1000 (1,6%) hebben. Zeker bij weinig dakafschot is het aan te bevelen de daktrechter verdiept in te plakken. Hiermee blijft de drijfhoogte op het dak beperkt en wordt plasvorming, en daarmee algengroei (groenaanslag) op het dak voorkomen. www.wavin.nl Regenwaterafvoer Handboek 7
8 Online Touch Home