3.4 Trechters De vorm en de plaats van afvoertrechters bepaalt sterk de afvoercapaciteit van goten en standleidingen. aanwezige toog daktrechters Aantal trechters Het aantal benodigde trechters wordt berekend op basis van de benodigde afvoercapaciteit en het dakoppervlak. Hierbij is ook de aansluitmiddellijn en de capaciteit van de gekozen trechter van belang. Volgens NEN 3215 moeten daken met een oppervlakte groter dan 100 m2 minimaal twee afvoerpunten hebben. Verder moet er per 250 m2 één trechter geplaatst worden en moet het water in de geul binnen 10 m een trechter bereiken. Plaats van de trechters De plaats van trechters op een dak, in een dakgeul of dakgoot, wordt door de volgende regels bepaald: De trechters moeten op het diepste punt worden geplaatst. Het dakwater moet ongehinderd de trechter in kunnen stromen. De ideale situatie is als de diepste lijnen op een dak horizontaal zijn en blijven, ook onder dakbelasting. Als langs die lijn de trechters geplaatst worden, kan het dakwater tussen de trechters vrij stromen. Dit is van belang omdat: Het water bij een verstopping eenvoudig naar de naastliggende trechters kan stromen; dit voorkomt dat het dak doorbuigt of dat water achterblijft op het dak. Het risico kleiner is dat grote verontreinigingen worden meegesleept door het stromende water. Het dakwater tot op zekere hoogte, ook onder invloed van wind, kan ‘kiezen’ voor een trechter. Bij daken van gewapend beton, voorgespannen liggers of boogvormige spanten met dakelementen, bevinden de laagste punten zich bij de dragers. Hier worden dus de trechters aangebracht. Om bouwkundige of architectonische redenen kan het ongewenst zijn trechters bij de buitenste dragers aan te brengen. In zo’n geval is het nodig de helling van het buitenste dakdeel om te keren door middel van vulelementen (afbeelding 3.4). Het buitenste deel kan in dit geval ook met standleidingen langs de gevel worden afgewaterd. opvulling Afb. 3.4 Opvullen buitenste rand ten behoeve van een goed dakafschot. doorbuiging daktrechters Afb. 3.5 Opvullen van het dak ten behoeve van de afwatering. Vooral bij stalen daken kan doorbuiging tussen de dragers en spanten optreden. De trechters moeten in dat geval aangebracht worden op de plaats waar bij waterbelasting het diepste punt verwacht wordt. De toelaatbare belasting is bij deze daken meestal zeer klein. Het is niet aan te bevelen om in iedere dakstrook afvoeren aan te brengen om doorbuiging te voorkomen. Dit betekent immers: Meer gaten in het dak. Minder water per trechter. Meer afvoerbuis. Dat het moeilijker wordt om de afvoerleiding van de afvoer naar de dragers te brengen, waaraan de afvoerleidingen vaak worden bevestigd. Een oplossing is het aanbrengen van een helling in de tussendelen van het dak (afbeelding 3.5). Een andere mogelijkheid is alle dakvlakken met behulp van isolatie te laten afwateren in de richting van de dragers. Bij dakopstanden verzamelen zich dikwijls bladeren, stof en ander vuil. Daarom is het aan te bevelen de trechters tenminste 1 m uit de hoek te plaatsen. Dit bevordert ook de capaciteit van de trechters. 8 Regenwaterafvoer Handboek Tel.: +31(0)523 28 81 65 E-mail: info@wavin.nl
9 Online Touch Home