200 à 250 mm Capaciteit in l/s bij een openingsbreedte b in mm h h (mm) b 30 40 50 60 80 100 120 150 200 250 100 0,8 1,2 1,7 2,2 3,3 4,7 6,1 8,6 13,2 18,4 200 1,5 2,4 3,3 4,3 6,7 9,3 12,3 17,1 26,4 36,8 300 2,3 3,5 4,9 6,5 10,0 14,0 16,4 25,7 39,6 55,3 400 2,7 4,7 6,6 8,7 13,4 18,7 24,5 34,3 52,8 73,8 500 3,8 5,9 8,3 10,8 16,7 23,3 30,6 42,8 66,0 92,2 600 4,6 7,1 9,9 13,0 20,0 28,0 36,8 51,4 79,2 110,6 800 6,1 9,5 13,2 17,3 26,7 37,3 49,1 68,5 105,6 147,5 1000 7,7 11,8 16,5 21,7 33,3 46,7 61,3 85,7 132,0 184,3 Afb. 3.6 Overlaat als rechthoekige opening in de dakrand Afb. 3.7 Capaciteit van rechthoekige overlaat bij verschillende breedtes en waterhoogtes. Isolatie en verwarming Om condensproblemen te voorkomen, moeten trechters in daken soms geïsoleerd worden. Bevriezing van trechters wordt meestal voorkomen door de opstijgende warme lucht in het afvoersysteem en de warmtetoevoer uit het gebouw. Van belang is wel dat de leiding leeg kan lopen om bijvoorbeeld smeltend sneeuwwater af te voeren. Bij gebouwen die in de winter niet verwarmd worden en bij gebouwen die voorzien zijn van een geventileerd koud dak, kan het nodig zijn antibevriezingsmaatregelen voor trechters en eventueel ook voor leidingen te nemen. 3.5 Bladvangers Voor alle dakdoorlaten en trechters (ook in goten) moet bekeken worden of een bladvanger nodig is. Een bladvanger vermindert de capaciteit van de standleiding (zie bijlage 1), maar helpt verstopping voorkomen. Als er weinig bladdoorvoer is en de standleiding staat direct onder de trechter, dan worden bladeren met ander vuil meegevoerd tot in de straatriolering. Een bladvanger is dan niet noodzakelijk. Wordt er veel bladdoorvoer verwacht, dan is een bladvanger op begane grondniveau wel nodig. Deze kan gecombineerd worden met een ontlastconstructie. Bladvangers zijn verder aan te bevelen wanneer het systeem lange horizontale leidingen onder het dak of onder een begane grondvloer bevat. 3.6 Overstortsysteem Een plat dak moet een overstortsysteem hebben, ook wel noodoverstort genoemd. Onder normale omstandigheden (goed werkend regenwaterafvoersysteem, goed onderhoud en niet-extreem weer) komen de overlaten niet in werking. Gebeurt dat wel, dan moet de oorzaak gezocht worden. Dit is meestal vervuiling van de trechters. Dit betekent ook dat gesignaleerd moet worden dat de overlaten water hebben afgevoerd. Het water uit de overlaten moet boven het maaiveld zichtbaar uitstromen. Normaal gesproken blijven de overlaten schoon, omdat ze bijna nooit in werking treden en omdat het meeste vuil bij de trechters komt. Overlaten kunnen wel verstopt raken als ze vaak in werking zijn en ze niet gecontroleerd worden. Een overstortsysteem wordt berekend met een regenintensiteit van 500 l/s.ha, zonder reductiefactoren. Op deze manier hebben de overlaten ook bij extreme weersomstandigheden voldoende capaciteit om al het water af te voeren, ook als het gewone systeem niet functioneert. Evenals normale trechters moeten overlaten zo geplaatst worden dat geen ontoelaatbare wateraccumulatie kan ontstaan door doorbuiging van het dak. De beste plaats voor overlaten is daarom tussen kolommen of draagbalken. www.wavin.nl Regenwaterafvoer Handboek 9
10 Online Touch Home