“En hij” – Abram – “geloofde in Jahweh. En Hij rekende het hem tot rechtvaardigheid.” In Romeinen 4, Galaten 3 en Jakobus 2, wordt dat allemaal uitgelegd en geciteerd. Het grote belang daarvan is dat voor God iemand die gelooft een persoon is die Hem op Zijn woord neemt. Iemand die Zijn belofte, die onvoorwaardelijk is, beaamd, want eigenlijk staat hier in het Hebreeuws het woord ‘amen’. Als je een beetje Hebreeuws kunt lezen, dan zie je dat hier gewoon zo staan: amen! Abram zei “amen” en ons woord ‘amen’ komt dus uit het Hebreeuws. En dat heeft de gedachte in zich van ‘hij beaamde God’. Dat betekent: het staat vast, het is zéker. Als Ú het zegt, dan is dat zo. Van Abram werd niks gevraagd. Abram kón het ook niet. Dan ben je, zeg maar, ‘aan het plafond van je kunnen’; je kunt niet verder. Maar daar waar de mens niet verder kan, daar begint God. Ik zeg het altijd graag zo: ‘Ons plafond, dat is Gods vloer.’ Waar wij eindigen, daar begint Hij. En dat is bij Abram eveneens het geval. Hij kon het zelf niet doen en dat werd ook niet van hem gevraagd. In feite ligt de verantwoordelijkheid, en zelfs de verplichting tot de vervulling, helemaal bij God. Dat is het idee en heel de basisgedachte van de belofte. “Belofte maakt schuld.” Als God iets belooft, dan is het aan Hém om dat te vervullen. 19
15 Online Touch Home