3. Uitzicht, hoop “… zó zal je nageslacht zijn”. Dit wordt Abram aangezegd … dit wordt hem beloofd. En Abram beaamde God, hij geloofde Hem op Zijn woord. Dat maakte Abram tot een rechtvaardige. Dus hoe rekent God? Heel simpel: je bent een rechtvaardige – op z’n Hebreeuws gezegd een tsaddiek – als je “amen” zegt op Zijn belofte. Dat is het. ‘Ik kan het niet … maar als Ú het zegt, dan gebeurt het. En dan is de realisatie ook helemaal voor Uw rekening en ik geloof dat Ú bij machte bent om dat te doen.’ Iemand die tot die erkenning is gekomen, is een rechtvaardige voor God. Zo rekent God tot rechtvaardigheid. En dan lees je in Genesis 15:7: “En Hij zei tot hem: Ik ben Jahweh, die jou deed uitgaan uit Ur der Chaldeeën, om aan jou dit land te geven tot erfelijke bezitting.” Dit krijg jij, dit krijgt jouw zaad, jouw nageslacht … Vers 8: “En hij” – Abram – “zei: mijn Heer Jahweh, waaraan zal ik weten dat ik het erfelijk zal bezitten?” Abram betwijfelde niet dat iets ging gebeuren, want dat lazen we in de voorgaande verzen: hij geloofde God. Abram vroeg een teken, het klinkt wellicht wat vreemd, maar: ‘de bonnetjes erbij’. ‘Mag ik er een bonnetje bij …?’ Een teken, hoe vaak vind je dat niet in de Bijbel? Gideon vroeg zelfs om een tweede teken, Richteren 6:36-40. 21
16 Online Touch Home