10

In Egypte valt de schoonheid van Sarai op (vs.14). De oversten van de Farao bevelen Sarai aan bij de Farao (vs.15). En deze voert helemaal geen uitgebreide onderhandelingen, maar neemt haar bij Abram weg. Nu was Farao de beroerdste ook weer niet, want hij overlaadt Abram overvloedig met geschenken (vs.16). Maar terstond wordt Farao en zijn gehele hofhouding getroffen door een plaag van JAHWEH. Joodse verklaarders hebben hier veel tussen de regels doorgelezen. Zo geeft het Boek des Oprechten (Jasher) een verklaring voor het feit waarom Farao begreep dat de plaag ter wille van Saraï kwam en dat zij Abrams vrouw moest zijn. Farao had Sara in zijn huis genomen, maar: ”telkens als de koning Saraï naderde sloeg de engel hem neer, zo deed hij met hem de hele nacht, en de koning was hevig geschrokken”. Farao verweet Abram dat hij Saraï zijn zuster genoemd had en daardoor die plaag op hem en zijn huis had doen neerkomen. Daarop kreeg Abram zijn vrouw weer terug, alsmede opnieuw een geschenk aan vee, slaven en slavinnen, zilver en goud. ”En de koning nam een maagd, die hij bij zijn bijvrouw verwekt had en gaf haar aan Saraï tot dienstmaagd. En de koning zei tegen zijn dochter: Het is beter voor u mijn dochter om een dienstmaagd te zijn in het huis van deze man, dan een meesteres in mijn huis, nadat wij het kwaad gezien hebben dat ons trof terwille van deze vrouw.” Het boek Jasher spreekt hier de Torah niet tegen, maar wordt als aanvulling beschouwd. Gezien de historische context van het gebeuren zou het onwaarschijnlijk zijn dat de Farao zijn dochter 12

11 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication