0

BELOFTEN AAN ISMAËL Fred de Bruin Evangelie Om Niet

Colofon Titel: Beloften aan Ismaël © 2023 Fred de Bruin, Zevenhuizen Alle rechten voorbehouden Eerste druk: oktober 2023 Uitgever: Stichting Evangelie Om Niet, Papendrecht Vormgeving & technische realisatie: EON, evangelieomniet.nl In samenwerking met Mathilde Garretsen Foto cover © Traveler1116 via Canva ISBN 9789083100463

INHOUD INLEIDING 7 1. DE GOD DIE ZIET 9 2. DE GOD DIE HOORT 25 5

Bijbelteksten: SchriftWoord [SW] (bron: schriftwoord.nl) NBG-vertaling © 1951 Nederlands Bijbelgenootschap Statenvertaling © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap 6

INLEIDING Maar weinig mensen realiseren zich dat God ook beloofd heeft om mee te gaan met Ismaël, de oudste zoon van Abraham. Uit Ismaël zijn de Arabische volkeren ontstaan. Wat zijn Gods beloften aan hen? Heeft God een plan met de Arabische wereld? Jesaja 19 23 In die dag zal er een hoofdweg zijn van Egypte naar Assur, en Assur komt in Egypte en Egypte in Assur, en Egypte dient met Assur. 24 In die dag zal Israël een derde worden met Egypte en met Assur, een zegen in het midden van de aarde, 25 want JAHWEH van legermachten zegent hen, zeggend: Wees gezegend, Mijn volk Egypte en Assur, de daad van Mijn handen, en Mijn lotbezit Israël. Deze profetie in Jesaja 19 is duidelijk nog steeds niet in vervulling gegaan en is daarom nog toekomst. Egypte, Assyrië en Israël die in onderlinge verbondenheid JAHWEH zullen dienen. Vrede tussen Izaäk en Ismaël. Egypte en Assyrië vertegenwoordigen hier de huidige Arabische wereld. Maar voordat we naar de inhoud en de vervulling gaan kijken zullen we eerst eens de geschiedenis van Ismaël zelf bestuderen. Het hoofdthema “Beloften aan Ismaël” is in twee subthema’s uitgewerkt. “De God die ziet” en “De God die hoort”. We gaan een God zien die omziet naar wat niet gezien wordt en wat bij de mensen ‘niet in tel’ is. En we gaan van een God horen die hoort naar onmondigen en stemmelozen. 7

1. DE GOD DIE ZIET Genesis 16 1 En Sarai, de vrouw van Abram, baarde niet voor hem. ... Onder de heidenen, de Gojim, is vruchtbaarheid blijkbaar geen enkel probleem. Maar de onvruchtbaarheid van de moeders van Israël, Sarai, Rebekka en Rachel, is kenmerkend. Zij staan hiermee model voor Israël als bruid van JAHWEH. Bovenmate mooi, (zeer) schoon van aangezicht, maar onvruchtbaar. Goed beschouwd blijkt hun uiteindelijke vermogen om toch kinderen te baren een teken van de genade en gunst van God te zijn. Een gave van geloof. … En zij had een Egyptische dienares, en haar naam is Hagar. Sarai, Abram en Hagar. De drie hoofdpersonen in deze geschiedenis worden in het eerste vers geïntroduceerd: Sarai als eerste en Hagar als laatste. De meeste nadruk valt aan het einde van het vers. Abram bevindt zich tussen deze beide vrouwen. ‘sjifchah’ – betekenis: dienstmeisje: Met dit woord wordt een meisje aangeduid dat behoort tot het familieverband; zo’n meisje was als het ware deel van de familie geworden, maar er was geen bloedband. Zij was een persoonlijk dienares, in dit geval van Sarai. (Vgl. Genesis 29:29; 30:4,9; Bilha en Zilpa). Het tegenovergestelde is bij Abram en Lot het geval. De familieband was verbroken, maar oom en neef blijven door de bloedband verbonden. Hagar betekent in het Arabisch ‘reizende’ of ‘vluchtende’. De naam Hagar is niet Egyptisch, maar klinkt Semitisch. 9

Hagar wordt hier voor het eerst in de Bijbel genoemd als de Egyptische slavin van Sarai die haar inzet als draagmoeder. Hoe kwam Hagar in het huisgezin van Abram? In Genesis 12:16 lezen we dat Farao Abram goed deed om Sarah. Als een vorm van bruidsschat. Abram was vanwege de honger in Kanaän naar Egypte getrokken. Daarbij had hij Sarai verzocht te zeggen dat ze zijn zuster was. En zo had Farao Sarai bij zich in huis genomen. Genesis 12 10 En er is hongersnood in het land en Abram daalt af naar Egypte, om daar tijdelijk te verblijven. Want de hongersnood in het land was zwaar. 11 En het gebeurde toen hij naderde bij het binnenkomen van Egypte, dat hij tot Sarai, zijn vrouw, zei: “Aanschouw! Alstublieft! Ik weet dat jij een vrouw, heel mooi van verschijning bent. 12 En als het gebeurt dat de Egyptenaren jou zien en zij zeggen: ‘Deze is zijn vrouw’, dan doden ze mij en jou behouden zij in het leven. 13 Zeg, alstublieft, dat jij mijn zuster bent, opdat het met mij goed gaat, vanwege jou, en mijn ziel dankzij jou leeft.” Volgens Genesis 20:12 is Sarai de halfzuster van Abram, maar inmiddels is ze ook zijn vrouw. Abram is bang gedood te worden door de Egyptenaren indien zij zijn vrouw roven en stelt daarom vroegtijdig voor een list te gebruiken: laat Sarai zeggen dat ze de zuster van Abram is. Als we Genesis 20:13 lezen zullen we zien dat Abram en Sarai deze list vaker inzetten. 10

Een gangbare uitleg is dat Abram als haar broer bereid is om Sarai uit te huwelijken, zodat hij dan zelf kan overleven. De uitdrukking “opdat het met mij goed gaat, vanwege jou, en mijn ziel dankzij jou leeft” (Gen. 12:13), geeft echter aan dat ook Sarai er voordeel van zal hebben. Want Abram zal als broer van de bruid het recht hebben de onderhandelingen te voeren (zoals Laban, de broer van Rebekka in Gen. 24, en de broers van Dina in Gen. 34). Hij kan er dan voor zorgen dat de onderhandelingen voortduren totdat de hongersnood in Kanaän over is. De verwachting is dan dat ze tijdig weg kunnen trekken. In dit plan is echter niet voorzien dat de Farao haar voor zichzelf wil hebben. 14 En het gebeurt wanneer Abram in de buurt van Egypte komt, dat de Egyptenaren zien dat de vrouw heel mooi is, uitermate. 15 En de oversten van Farao zien haar en zij prijzen haar bij Farao aan. En de vrouw wordt meegenomen naar het huis van Farao. 16 En met Abram gaat het goed vanwege haar en er zijn voor hem kleinvee en grootvee en ezels en dienaren en dienaressen en ezelinnen en kamelen. 17 En JAHWEH raakt Farao en zijn huis aan met grote aanrakingen vanwege de zaak met Sarai, de vrouw van Abram. 18 En Farao roept Abram en hij zegt: “Wat is dit dat je mij aandeed? Waarom vertelde jij mij niet dat zij jouw vrouw is? 19 Waarom zei jij: ‘Zij is mijn zuster!’ En ik nam haar bij mij tot vrouw! En nu, aanschouw, neem jouw vrouw en ga!” 20 En Farao geeft mannen instructie over hem, en zij zenden hem en zijn vrouw, en alles wat van hem is, weg. 11

In Egypte valt de schoonheid van Sarai op (vs.14). De oversten van de Farao bevelen Sarai aan bij de Farao (vs.15). En deze voert helemaal geen uitgebreide onderhandelingen, maar neemt haar bij Abram weg. Nu was Farao de beroerdste ook weer niet, want hij overlaadt Abram overvloedig met geschenken (vs.16). Maar terstond wordt Farao en zijn gehele hofhouding getroffen door een plaag van JAHWEH. Joodse verklaarders hebben hier veel tussen de regels doorgelezen. Zo geeft het Boek des Oprechten (Jasher) een verklaring voor het feit waarom Farao begreep dat de plaag ter wille van Saraï kwam en dat zij Abrams vrouw moest zijn. Farao had Sara in zijn huis genomen, maar: ”telkens als de koning Saraï naderde sloeg de engel hem neer, zo deed hij met hem de hele nacht, en de koning was hevig geschrokken”. Farao verweet Abram dat hij Saraï zijn zuster genoemd had en daardoor die plaag op hem en zijn huis had doen neerkomen. Daarop kreeg Abram zijn vrouw weer terug, alsmede opnieuw een geschenk aan vee, slaven en slavinnen, zilver en goud. ”En de koning nam een maagd, die hij bij zijn bijvrouw verwekt had en gaf haar aan Saraï tot dienstmaagd. En de koning zei tegen zijn dochter: Het is beter voor u mijn dochter om een dienstmaagd te zijn in het huis van deze man, dan een meesteres in mijn huis, nadat wij het kwaad gezien hebben dat ons trof terwille van deze vrouw.” Het boek Jasher spreekt hier de Torah niet tegen, maar wordt als aanvulling beschouwd. Gezien de historische context van het gebeuren zou het onwaarschijnlijk zijn dat de Farao zijn dochter 12

als slavin aan Saraï schonk. Waarschijnlijker is dat hij zijn dochter als vrouw aanbood aan Abram. Voor een woestijnvorst als Abram was het heel ongebruikelijk dat hij slechts één vrouw had. Uit lijfsbehoud heeft Abram een machtige vorst als de Farao niet willen beledigen. Abram kon het aanbod van de Farao daarom niet afslaan. Gezichtsverlies is ongeveer het ergste wat je een oosterling kunt aandoen. Abram zal al zijn diplomatieke talenten gebruikt hebben en tot een compromis komen. Voor de buitenwacht gold de dochter van Farao als Abrams tweede vrouw; in de huishouding van Abram was zij de slavin van Saraï. Volgens de christen-Arabier Louis Hamada wordt de visie dat Hagar een dochter van Farao was, vermeld in diverse Joodse commentaren op de Tenach (Understanding the Arbab World, blz 73). Of bovenstaande uitleg historie is blijft ongewis. Gods Woord is uitermate summier over de afkomst van Hagar. Maar het zou goed kunnen dat het bij deze gelegenheid zal zijn geweest, dat Hagar als dienstmeisje in het huisgezin van Abram is terechtgekomen. Genesis 16 2 En Sarai zegt tot Abram: “Aanschouw! Alstublieft! JAHWEH beteugelt mij om te baren. Kom, alstublieft, tot mijn dienares. Misschien word ik uit haar gebouwd.” En Abram luistert naar de stem van Sarai. Dit voorstel van Sarai is helemaal niet zo vreemd of onethisch als wij het in de juiste context weten te plaatsen. En laten we vooral niet menen dat onze westerse moraal wat betreft huwelijk, relaties en seksualiteit de afgelopen 4000 jaar zich naar een hoger en verhevener niveau heeft ontwikkeld. Zeker niet in het licht van Gods woord. 13

Het hebben van nageslacht, een zoon, een erfgenaam was van levensbelang. Het voorstel van Sarai past helemaal in die tijd. Wetboek van Hammurabi ”De Codex Hammurabi, samengesteld in ca. 1780 v. Chr., ook bekend als ‘de code van Hammurabi’ is een van de oudste tot dusver gevonden wetboeken, en een van de best bewaarde voorbeelden van dit type document uit het antieke Mesopotamië. De tekst is casuïstisch, dat wil zeggen dat deze individuele gevallen of casussen behandelt volgens een patroon ‘als …, dan …’. De codex van Hammurabi, koning van Babylonië (1792–1750 v.Chr.), is van groot belang geweest om tot een meer systematische studie te komen van het Babylonisch recht.”1 Tenslotte kwamen Abram en Sarai uit Ur der Chaldeeën, dat is Babel. Volgens Hammurabi was het een man toegestaan een bijvrouw nemen als bij de eerste vrouw geen kinderen werden verwekt. Rashi De Joodse Torah-commentator Rashi leefde van 1040-1105. Rashi wordt beschouwd als ‘de leraar der leraren’. Door traditionele Joden wordt Rashi als autoriteit op het gebied van de Torah en de Talmoed beschouwd. Nu is de Talmoed voor het jodendom ongeveer wat de belijdenisgeschriften en bijbelcommentaren zijn voor de christelijke orthodoxie. Buiten Gods woord en menselijke wijsheid derhalve. __________________________________ 1 Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Codex_Hammurabi 14

Maar het commentaar van Rashi op de Torah is de moeite waard om na te lezen. Volgens Rashi was het de geest van God Zelf die Sarai heeft ingegeven om Abraham dat voorstel te doen. Dit omdat God ook een plan had met Hagar en haar kind. Genesis 16 3 En Sarai, de vrouw van Abram, neemt Hagar, haar Egyptische dienares, aan het einde van tien jaren van Abram’s zonen in het land van Kanaän en zij geeft haar aan Abram, haar man, hem tot vrouw. Dit betreft een in die tijd wettige rechtshandeling. Hagar wordt in de Thora niet pilegesh (Hebr.) ‘concubine’ of ‘bijvrouw’ genoemd. Hagar is net als Sarai Isha2 ofwel vrouw. Hagar wordt vrouw/echtgenote van Abram, maar blijft de slavin van Sarai. Hagar is NIET de slavin van Abram. Het tart de logica en het kan ook niet dat een echtgenote tevens van dezelfde man slavin zou zijn. Hagar, dochter van Farao, Egyptische prinses, slavin van Sarai, echtgenote van Abram de bedoeïenenvorst. Wat Hagar zelf van dit alles vindt, vermeldt het Woord van God niet. Maar als Saraï en Abram het over Hagar hebben, noemen ze haar consequent “de slavin”. Ze wordt niet bij naam genoemd en lijkt hier niet meer dan slechts een draagmoeder. Uitsluitend bestemd om voor Abram en Saraï een kind te baren. __________________________________ 2 Isha, het Hebreeuwse woord voor ‘vrouw’, is de vrouwelijke vorm van Ish, het Hebreeuwse woord voor ‘man’. Isha (ook overgeschreven als Iesja), is door de Statenvertalers in de 17e eeuw heel treffend met een nieuw Nederlands woord ‘Manninne’, vertaald. Bron: Christipedia, https://www.christipedia.nl/wiki/Mannin 15

Genesis 16 4 En hij komt tot Hagar en zij wordt zwanger. En zij ziet dat zij zwanger is en haar meesteres wordt in haar ogen gering geschat. Hij: In dit vers is Abram anoniem. Hij is de verwekker, maar Hagar, daar draait het om. Hij kwam tot Hagar: is Hagars positie die van tweede officiële echtgenote, of van bijvrouw? Gering zijn: met dit woord wordt aangegeven dat iemand niet meetelt, van geringe betekenis is. In haar ogen: in vers 6 is sprake van Sarai’s ogen en in vers 13 nogmaals van het zien van Hagar. Maar in vers 12 en 13 is driemaal sprake van het zien van JAHWEH. 5 En Sarai zegt tot Abram: “Mijn onrecht is op jou. Ik, ik gaf mijn dienares in jouw boezem. En zij ziet dat zij zwanger is en in haar ogen word ik gering geschat. JAHWEH spreke recht tussen mij en tussen jou.” Sarai beklaagt zich bij Abram. Ze heeft het over krenking en onrecht. Een aantasting van de rechtsorde. Abram, als Patriarch, laat dit passeren maar Sarai eist in feite (mijn onrecht is op jou) dat er recht gedaan wordt: wanneer Abram geen recht verschaft, laat God het dan doen. Sarai geeft aan dat zij vrijwillig haar slavin gegeven heeft en daarom de weldoenster is. “Ik heb jou zelf mijn slavin in je schoot gegeven”. 6 En Abram zegt tot Sarai: “Aanschouw, jouw dienares is in jouw hand. Doe met haar het goede in jouw ogen.” … 16

Abram geeft aan Sarai volmacht in de uitoefening van haar gezag over Hagar als haar slavin. Dit ondanks dat Hagar tevens echtgenote is van Abram. Sarai herstelt de rechtsorde en hiërarchie. Genesis 16 6... En Sarai vernedert haar en zij rent weg van haar aangezicht. De vlucht van een slaaf is tegen alle oude rechtsregels. Oude verdragen tussen soevereine staten bevatten soms speciale paragrafen over de uitlevering van weggelopen slaven (1 Koningen 2:39-40). Deuteronomium 23:15-16 daarentegen, met de bepaling dat een weggelopen slaaf niet uitgeleverd behoeft te worden, is uniek in de oud-oosterse wetgeving. Dat de vlucht van Hagar levensgevaarlijk was, blijkt ook uit haar volgende tocht in Genesis 21:14-19. In plaats van zich te onderwerpen aan haar meesteres, vlucht Hagar de wildernis in. Ze trekt de woestijn in. Dit is háár exodus. In zekere zin verkiest zij de dood boven het leven, want als vrouw, zwanger, vlucht zij de woestijn in. Verderop in de Bijbel lezen we van Israëls ballingschap in Egypte. Hoe het volk door de krachtige hand van God uit de slavernij van Egypte, de woestijn in trekt. Hagars geschiedenis is hier een vooruitblik van. Zij is iemand die vlucht uit slavernij, de woestijn in, en daar God ontmoet. Want, zoals God Zich straks Israëls lot aantrekt, zo trekt Hij Zich nu het lot van Hagar aan. God verliest Hagar niet uit het oog. 7 En een boodschapper van JAHWEH vindt haar bij een waterbron in de wildernis, bij de bron op de weg naar Sur. 17

Dit is de eerste keer dat de ‘boodschapper van JAHWEH’ genoemd wordt in de Torah. Boodschapper van JAHWEH: voor het woord ‘engel’ wordt in het Hebreeuws steeds hetzelfde woord gebruikt (mal’ach), waarvan de betekenis ‘bode’ of ‘boodschapper’ is. ... Bij de bron ... : voor ‘bron’ en ‘oog’ is er in het Hebreeuws maar één woord (ayin). In het vorige vers was sprake van de beide ogen van Sarai; hier is tweemaal sprake van een bron. Het goede in Sarai’s ogen was vernedering voor Hagar; het goede in Gods ogen is dat Hij haar ziet en haar verheft (zie vers 13). Gods ogen laten water stromen. (Sur) Sjoer: de betekenis van Sjoer is ‘muur’. Waarschijnlijk was dit een reeks verdedigingswerken vlak bij de Egyptische grens. En dan gaat de boodschapper haar ondervragen. Hij stelt twee vragen. De twee ‘oervragen’ van het leven die ten diepste elk mens aangaan: Genesis 16 8 En hij zegt: “Hagar, dienares van Sarai, van waar kom je en waar ga je heen?” ... De boodschapper geeft in zijn aanspraak te kennen dat hij haar kent. Hij noemt haar bij haar naam maar benoemt ook haar positie: slavin. Belangstelling voor de lotgevallen en gemoedsgesteldheid van een slavin, is in de oud-oosterse literatuur buiten de Bijbel niet aan de orde. 18

Waar kom je vandaan? Waar ga je naar toe? Hagar heeft het antwoord: 8... En zij zegt: “Ik ren weg van het aangezicht van Sarai, mijn meesteres.” 9 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Keer terug naar jouw meesteres en verneder jezelf onder haar handen.” Keer terug naar je meesteres: De bode zegt niet dat Hagar naar Abram terug moet keren. Laat je vernederen: de bode gebruikt hetzelfde woord ‘buigen’ dat in vers 6 gebruikt wordt. Hagar moet zich dus weer in die situatie begeven die ze ontvlucht is. Later heeft Paulus blijkbaar hetzelfde bevolen aan Onesimus, een weggelopen slaaf: Filemon 10 Ik roep jou op aangaande mijn kind dat ik verwek in mijn boeien, Onesimus, 11 die eens voor jou onbruikbaar was, maar nu ook voor jou én voor mij zeer bruikbaar is, 12 die ik terugzend aan jou. Neem hem, dat wil zeggen mijn innerlijke gevoelens, bij je, 13 die ik van plan was vast te houden bij mijzelf, opdat, ten behoeve van jou, hij mij zal bedienen in de boeien van het evangelie. 14 Maar los van jouw mening wil ik niets doen, opdat het goede van jou niet als overeenkomstig dwang zal zijn, maar overeenkomstig ongedwongen. 19

15 Want misschien wordt hij vanwege dit gescheiden voor een uur, opdat jij hem aeonisch3 zal inzamelen, 16 niet meer als slaaf, maar boven een slaaf, een geliefde broeder, vooral voor mij; hoeveel meer voor jou, én in het vlees én in de Heer. Genesis 16 10 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Zeker! Ik zal jouw zaad vermeerderen en het zal niet genummerd worden vanwege de veelheid.” Deze zin begint hetzelfde als de vorige. Dit betekent dat er na het vorige vers een stilte valt. Dan herneemt de bode het woord. Hij vervolgt zijn boodschap met een belofte, en wat voor één! Maar eerst gaan we, voor een vergelijking, nog eens kijken naar de beloften aan Abram in Genesis 13: 15 want al het land dat jij ziet geef Ik aan jou en aan jouw zaad, tot aan de aeon4. 16 En Ik plaats jouw zaad als losse aarde van het land. Indien een man de losse aarde van het land kan tellen, zal ook jouw zaad geteld worden. Aan Hagar dus niet de belofte van land. En ook geen zegen voor andere volkeren, zoals later aan Abraham beloofd in Genesis 17:5. __________________________________ 3 Aeonisch: Aiōnion betekent in de Bijbel niet ‘eeuwig’ of ‘eeuwigheid’ in de zin van eindeloosheid, maar wijst te allen tijde op een zekere tijdsperiode die (ooit) eindigt. 4 Aeon, Grieks: aiōn. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 20

Genesis 16 11 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Aanschouw, jij bent zwanger en jij zal een zoon baren en jij noemt zijn naam Ismaël, want JAHWEH hoort naar jouw vernedering. … Weer neemt de bode het woord; blijkbaar zwijgt Hagar nog steeds. Ze heeft niet gereageerd toen de bode zei dat ze zich moest vernederen. En nu ze hoort dat JAHWEH haar zal verheffen reageert ze ook niet. Ismaël betekent ‘God hoort’. Bij het volgende hoofdstuk ga ik daar uitgebreider op in. 12 En hij, hij wordt een wilde ezel van een mens; zijn hand is tegen allen en de hand van allen is tegen hem. En hij zal verblijven tegen het aangezicht van al zijn broeders.” Driemaal achtereen staat er “de boodschapper van JAHWEH zei tot haar”, waarmee drie mededelingen aan Hagar gedaan worden: - onderschikken (vs.9); - belofte voor de verre toekomst (vs.10); - belofte voor het heden en de nabije toekomst: Ismaël zal een talrijk nageslacht ontvangen en als een wilde ezel zijn (vs.11-12). 13 En zij roept de naam van JAHWEH, Die tot haar sprak: “U bent El, Die ziet!” Want zij zei ook: “Hier zie ik, navolgend Die mij ziet.” Hagar ervaart dat God haar hoort (vs.11) en haar ziet (vs.13). In de Bijbel komt vaak terug dat Hij omziet naar mensen in zorgen en nood, zonder dat er altijd op dezelfde manier redding komt. 21

Zo vol ontferming hebben we God zelfs nog niet met betrekking tot Abram gezien. God van het zien De bode zei in vers 11 dat God hoort; Hagar heeft het over een God die ziet. Zien: dit is blijkbaar erg belangrijk voor Hagar. God is voor haar een God die (om)ziet naar een mens. God van het zien: het Hebreeuwse woord ‘roï ’ = ‘van het zien’, komt zelden voor. Mogelijk dat Hagar deze God die werkelijk omziet vergelijkt met haar vertrouwde Egyptische goden, die niet horen, niet zien en niet voelen. Genesis 16 14 Daarom noemt men de put Bar-Lechi-Rai. Aanschouw, het is tussen Kadesh en tussen Bered. Put: in vers 7 was tweemaal sprake van een bron. Een bron geeft stromend water. Een put kan stilstaand water bevatten. Bij Hagar welde het water spontaan omhoog, later moest men er blijkbaar moeite voor doen om het water omhoog te krijgen. Kadesj betekent ‘heilig’, ‘gewijd’. Bered betekent ‘hagel’. 15 En Hagar baart voor Abram een zoon, en Abram noemt de naam van zijn zoon, die Hagar baarde, Ismaël. De terugkeer van Hagar wordt niet vermeld. 22

En Abram noemt De naamgeving van kinderen gebeurt in het boek Genesis vaak door de moeder. Opvallend is dat Abram zijn zoon de naam geeft die Hagar van de bode van JAHWEH gehoord heeft. Abram accepteert blijkbaar dat God ook via een slavin kan spreken. Aan Driemaal wordt ons door de schrijver meegedeeld dat Ismaël de zoon van Abram is. Genesis 16 16 En Abram is een zoon van zes en tachtig jaren bij het baren van Hagar van Ismaël voor Abram. Dit vers begint en eindigt met de naam Abram. Zowel het eerste als het laatste vers van dit hoofdstuk bevat de naam van Abram. De nadruk valt dus op hem. Maar het verschil tussen beide verzen is opmerkelijk. In vers 1 lijkt Abram klem te zitten tussen twee vrouwen. Hier staat hij als het ware beschermend om Hagar en hun kind. Abram: vers 1 van dit hoofdstuk begon met de naam Sarai, de onvruchtbare vrouw. Vers 16 eindigt met de naam Abram, de vader. 23

2. DE GOD DIE HOORT Genesis 16 11 ... en jij noemt zijn naam Ismaël, want JAHWEH hoort naar jouw vernedering. Ismaël: betekent ‘God, JAHWEH hoort’. Horen: men zou eerder verwachten dat de schrijver het woord ‘zien’ gebruikt had. Hagar deed tot nu toe alsof ze niets hoorde, maar God laat haar voor de rest van haar leven weten dat Híj wél hoort. Het gaat hier van het menselijk aanschouwen naar het horen van JAHWEH. Vernedering: dit woord wordt ook gebruikt in andere geschiedenissen waarin sprake is van dergelijke situaties: Lea tegenover Rachel (Genesis 29:32), Jakob tegenover Laban (Genesis 31:42), Josef in Egypte (Genesis 41:52), Israël in Egypte (Exodus 3:7, 17 en Exodus 4:31), Hanna tegenover Peninna (1 Samuel 1:11). In al deze situaties is JAHWEH bij de verdrukte en trekt Hij Zich hun lot aan. 12 En hij wordt een wilde ezel van een mens; ... Wilde ezel: een dier dat niet getemd kan worden. Job 39 5 Wie zond de wilde ezel heen, vrij? En wie maakt de banden van de steppe-ezel los, 6 wiens huis Ik plaatste op de steppe en de zoute woestenij als zijn verblijfplaats? 7 Hij vermaakt Zich met het rumoer van de ommuurde stad, het kabaal van de taakeiser hoort Hij niet. 25

8 Hij verkent de bergen als Zijn weide en Hij doet navraag naar elk groen ding. Het zou heel goed kunnen dat met de wilde ezel het paard-achtige dier wordt bedoeld dat wij kennen als de zebra. Dit zijn dieren die zich niet door de mens laten domesticeren, ofwel, tot huisdier maken in wederzijdse afhankelijkheid. Genesis 16 12 … zijn hand is tegen allen en de hand van allen is tegen hem. En hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broeders”. Hand: dit betekent ook ‘macht’. Een Arabische spreuk: “Ik tegen mijn broers, ik en mijn broer tegen onze neven, ik en mijn broers en onze neven tegen het dorp, ik en mijn broers en onze neven en het dorp tegen de wereld.” Genesis 17 1 En Abram is een zoon van negen en negentig jaren. En JAHWEH verschijnt aan Abram en Hij zegt tot hem: “Ik ben El, Die toereikend verschaft! Wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk. 2 En Ik geef Mijn verbond tussen Mij en tussen jou en Ik vermeerder jou uitermate.” 3 En Abram valt op zijn gezicht. En Elohim spreekt met hem, zeggend: 4 “Ik! Aanschouw!, Mijn verbond is met jou en jij bent tot vader van een schare van naties. 5 En jouw naam zal niet langer Abram genoemd worden. 26

Jouw naam is Abraham, want Ik geef jou tot vader van een schare van naties. 6 En Ik maak jou uitermate vruchtbaar en Ik geef jou tot naties. En koningen gaan van jou uit. 7 En Ik richt Mijn verbond op tussen Mij en tussen jou en tussen jouw zaad na jou, doorheen hun generaties, tot een aeonisch verbond, om voor jou tot Elohim te zijn en voor jouw zaad na jou. 8 En Ik geef aan jou, en aan jouw zaad na jou, het land van jouw tijdelijk verblijf, heel het land Kanaän, tot een aeonisch grondbezit. En Ik ben voor hen tot Elohim.” 9 En Elohim zegt tot Abraham: “En jij neemt Mijn verbond in acht, jij en jouw zaad na jou, doorheen hun generaties. 10 Dit is Mijn verbond met jou, dat jullie in acht nemen tussen Mij en tussen jullie en tussen jouw zaad na jou: jullie worden besneden, elke mannelijke. 11 En jullie worden besneden, het vlees van jullie voorhuid, en het is tot teken van het verbond tussen Mij en tussen jullie. 12 En een zoon van acht dagen wordt door jullie besneden, elke mannelijke, doorheen jullie generaties, die geboren is van jullie huis, of elke zoon van een uitheemse, de verwerving van zilver. 13 Om besneden te worden zal hij besneden worden die geboren is van jouw huis of een verwerving van jouw zilver. En het is Mijn verbond in jullie vlees, tot een aeonisch verbond. 14 En de onbesneden mannelijke, van wie niet het vlees van zijn voorhuid wordt besneden, deze ziel wordt afgesneden van zijn volksgenoten. Hij annuleert Mijn verbond.” 27

15 En Elohim zegt tot Abraham: “Sarai, jouw vrouw, jij noemt haar niet Sarai, want Sarah is haar naam. 16 En Ik zegen haar en ook geef Ik jou van haar een zoon. En Ik zegen haar en zij wordt tot naties. Koningen van volken zullen vanuit haar zijn.” 17 En Abraham valt op zijn gezicht en hij lacht. En hij zegt in zijn hart: “Zal aan een zoon van honderd jaren nog geboren worden? En als Sarah negentig jaren oud is, baart zij nog?” 18 En Abraham zegt tot de Elohim: “Och, dat Ismaël voor Uw gezicht leeft!” 19 En Elohim zegt: “Waarlijk, Sarah, jouw vrouw, baart voor jou een zoon, en jij noemt zijn naam Izaäk. En Ik richt Mijn verbond met hem op, tot een aeonisch verbond, voor zijn zaad na hem. 20 En wat betreft Ismaël. Aanschouw, Ik hoor jou. Ik zegen hem en maak hem vruchtbaar en Ik vermeerder hem uitermate, uitermate. Twaalf vorsten verwekt hij en Ik maak hem tot een grote natie. 21 En Mijn verbond richt Ik op met Izaäk, die Sarah voor jou zal baren op deze, de afgesproken tijd in het andere jaar.” 22 En Hij beëindigt met hem te spreken. En Elohim gaat op van Abraham. 23 En Abraham neemt Ismaël, zijn zoon, en alle geborenen van zijn huis, en elke verwerving van zijn zilver, elke mannelijke onder de mannen in het huis van Abraham, en hij besnijdt het vlees van hun voorhuid in deze dag waarop Elohim met hem sprak. 24 En Abraham is een zoon van negen en negentig jaren als het vlees van zijn voorhuid wordt besneden. 28

25 En Ismaël, zijn zoon, was een zoon van dertien jaren toen het vlees van zijn voorhuid werd besneden. 26 Op diezelfde dag worden Abraham en Ismaël, zijn zoon, besneden. 27 En alle mannen van zijn huis, de geborene in zijn huis en de zoon van de uitheemse, een verwerving van zilver, werden met hem besneden. Samengevat: • Elohim verschijnt aan Abram, en vernieuwt Zijn beloften en het verbond (vs.1). • Naamsverandering van Abram in Abraham (vs.5). • De besnijdenis tot een teken van het verbond (vs.9). • Naamsverandering van Sarai in Sarah, met beloften van een zoon en groot zaad uit haar (vs.15). Op de hiervoor genoemde aanhalingen wil ik nu niet al te zeer ingaan, omdat het buiten het thema valt. Maar op het navolgende des te meer: • Abraham bidt voor Ismaël en Ismaël verkrijgt een zegen en de belofte van een groot nageslacht (vs.18). Zoon uit Sarah: De belofte van een zoon uit Sarah? Dat hoefde echt niet meer voor Abram. Hij was oud, had alles gekregen wat zijn hart begeerde, zelfs een zoon en erfgenaam. En dan nóg een zoon? Een zoon die het erfrecht van Ismaël zou overnemen? Nee hoor, dat hoefde niet voor Abram. Zijn zoon Ismaël had hij innig lief en hij pleitte voor 29

hem bij God: “Och, dat Ismaël voor Uw gezicht leeft!” Verhoorde God dit hartstochtelijke gebed? Genesis 17 19 En Elohim zegt: “Waarlijk, Sarah, jouw vrouw, baart voor jou een zoon, en jij noemt zijn naam Izaäk. En Ik richt Mijn verbond met hem op, tot een aeonisch verbond, voor zijn zaad na hem.” Dat “Waarlijk” mag men opvatten als een bevestiging van wat God zojuist reeds had beloofd en aangekondigd, namelijk “Sarah zal een zoon baren”. Want terstond herhaalt God Zijn Woord nog eens. Maar er wordt nog iets groots aan toegevoegd. Dus dat “Waarlijk” wordt hierbij ook nog eens een bevestiging van, en instemming met, Abrahams verzoek. Abrahams verzoek wordt niet ingewilligd zoals hij het voor ogen had: ‘Mag Ismaël de erfgenaam zijn van het eeuwig verbond dat Gij met mij gesloten hebt?’ Maar wel zoals hij het verwoord had. Ismaël zou wel degelijk leven voor het aangezicht van God. Voor hem had God bijzondere beloften en zegeningen. • Abraham en Ismaël, en alles wat mannelijk was in zijn huis, wordt besneden (Gen. 17:23-27) Ook Ismaël wordt besneden. Op de leeftijd van dertien jaar. Opmerkelijk, want dat is de leeftijd waarop een Joodse jongen Bar Mitswa wordt, zoon der wet. Dus eigenlijk de tijd waarop een Joodse jongen geestelijk meerderjarig wordt. Isaäk is de drager van de belofte en toch wordt Ismaël niet vergeten. Ook Ismaël krijgt het teken van de besnijdenis. Als eerste! En als je dan bedenkt dat hij de besnijdenis krijgt op de leeftijd waarop hij ‘zoon der wet’ wordt, dan zit daar toch een prachtige symboliek in. Op die manier valt ook Ismaël niet buiten het verbond. Ismaël 30

wordt niet op de achtste dag besneden, omdat hij al 13 jaar was toen Genesis 17 begon. Dus op de dag dat God de besnijdenis instelt, is Ismaël al dertien jaar. De afstammelingen van Ismaël, de Arabieren, hebben altijd de besnijdenis gehad. Hoewel de Koran de besnijdenis nergens vermeldt is het binnen de Islam wel gebruikelijk, omdat de profeten na Ibrahim besneden zouden zijn; Mohammed is volgens de overleveringen besneden geboren. De leeftijd waarop een jongen besneden wordt, is sterk afhankelijk van lokale gewoonten. Vaak gebeurt dit kort na de geboorte, maar in ieder geval voor de puberteit. Besnijdenis is dus gecontesteerd (strijdig) binnen de Islam. De Koran zegt dat de wereld, en de mens zoals hij is, perfect geschapen is door God. Het wijzigen van Gods schepping, het menselijk lichaam, is te beschouwen als niet toegestaan. Voor Abraham was de besnijdenis een overgang; je zou haast zeggen de overgang van het eigen werk in Genesis 16, de geboorte van Ismaël, naar het werk Gods in Genesis 17. Dan zegt God: “Nu ga Ik het doen, Ik zal Mijn verbond maken. Ik zal de zoon der belofte geven.” De besnijdenis is daarmee ook een overgang, een ritueel dat een overgang markeert van eigen kracht naar Gods kracht, van eigen leven naar Gods leven. En die lijn doortrekkend symboliseert het: van het eigen leven naar het leven in Christus. De besnijdenis is het symbool van de ontdekking en bevrijding. God ‘ont-dekt’, openbaart Zichzelf aan Abraham als De God van beloften. Met de garantie op het waarmaken en inlossen van die beloften. En bevrijding. Want immers, enkele jaren later wordt Hagar met haar zoon Ismaël uit het huisgezin van Abraham weggestuurd (Gen. 21:10-14). Dat mag dan nogal bruut lijken, maar Hagar verkrijgt daarmee wel haar vrijheid. Zij is niet langer 31

de slavin van Sarah. Tevens had God, toen zij nog als slavin ‘onder de wet van Sarai’ was en zwanger van een zoon, al Persoonlijk beloofd dat haar zoon Ismaël ‘een wilde ezel’ zou zijn. Een vrije ezel. Niet onder tucht van enige wet gesteld. De hoofdstukken 18, 19 en 20 vormen een intermezzo in de aankondiging van de geboorte van de zoon van de belofte, uit Sarah en de daadwerkelijke geboorte van Isaäk. Genesis 18 • Eloim bezoekt Abraham bij Mamre. • Aankondiging van de verwoesting van Sodom en Gomorra. Abraham pleit voor het behoud van deze steden omwille van de rechtvaardige. Genesis 19 • Sodom en Gomorra verwoest. • De incestgeschiedenis van de dochters van Lot met hun vader. Genesis 20 • Abraham vertrekt naar Gerar en zegt dat Sarah zijn zuster is (vs.1). • De koning Abimelech laat Sarah halen, om haar als vrouw te hebben (vs.2). • God belet hem door plagen en aanspraak in een droom (vs.3). • Met bijzondere beleefdheid en geschenken geeft Abimelech Sarah terug aan Abraham (vs.9). • Abimelech en de zijnen worden door Abrahams voorbede genezen (vs.17). 32

Genesis 21 Het chiasme* is als volgt: A (vs.1-3) JAHWEH bezocht Sarah en zo baarde zij Abraham een zoon, Isaäk, op de door JAHWEH bepaalde tijd. B (vs.4-7) Isaäk werd besneden op de achtste dag; er was grote vreugde. C (vs.8-9) Abraham vierde het moment dat Isaäk van de borst af ging, maar Ismaël bespotte hem. D (vs.10-14) JAHWEH gebood Abraham Hagar en Ismaël weg te sturen met voorraden. E (vs.15-17) Hagar liet in groot verdriet Ismaël voor dood achter, maar JAHWEH stelde Hagar gerust. Centrale as (vs.18) JAHWEH beloofde Hagar dat Hij Ismaël tot een groot volk zou maken. E (vs.19) JAHWEH opende de ogen van Hagar en ze vond water. Leven voor Ismaël. D (vs.20-21) JAHWEH was met Ismaël en hij groeide op. C (vs.22-24) De Filistijnse koning drong bij de gezegende Abraham aan om een verbond te sluiten. B (vs.25-32) Abraham sloot een verbond met de Filistijnen over “de put van zeven”: Be’er-Sheva. A (vs.33-34) Abraham vestigde zich te Be’er-Sheva en riep de Naam van JAHWEH aan. 33

* Een chiasme, chiasma of kruisstelling is een stijlfiguur die bestaat uit een herhaling met een omkering. Bij deze stijlfiguur worden de overeenkomstige termen van twee formuleringen in omgekeerde volgorde geplaatst. Het chiasme wordt ook wel als een bijzonder geval van parallellisme gezien, waarbij volgorde-inversie wordt toegepast in de herhaling van een eenheid. In de poëzie wordt een chiasme gebruikt bestaande uit twee bij elkaar horende zinnen die elkaars tegengestelde zijn. (Bron: Wikipedia) Niveau A: • “JAHWEH bezocht Sarah”. Op een bepaalde manier werd Sarah’s onvruchtbaarheid opgeheven door “een bezoek” van JAHWEH. De komst van Abrahams lang verwachte erfgenaam markeerde het fysieke begin van de uitwerking van de belofte aan Abraham. • Hij plantte een tamarisk te Be’er-Sheva die het begin markeerde van de claim op het land en de vestiging van zijn familie daar. Niveau B: • Het bewijs van Isaäks’ verbondsrelatie met JAHWEH was de besnijdenis. • Het bewijs van het verbond met de Filistijnse koning waren zeven ooilammeren. De gezworen eden tussen Abraham en de Filistijnen hielden nog geen generatie stand aangezien ze Abrahams waterputten dichtgooiden na zijn dood en Isaäk onenigheid met hen had over het herstel van de putten. JAHWEH is echter een betrouwbare verbonds God. 34

Niveau C: • Het spenen van Isaäk werd gevierd als een bewijs van overleven en groei in zelfstandigheid; een teken dat JAHWEH met hem was. Ismaëls’ reactie was de zoon van het verbond te bespotten. Daarmee maakte hij zich tot een vijand van het verbondsvolk. • Abimelech wilde graag “meeliften” op de zegen van Abraham. Hij kreeg Abraham zover een verbond met hem aan te gaan. Hierdoor werden Abraham en zijn nakomelingen echter in hun bewegingsvrijheid beperkt. Het was een concurrerend verbond ten opzichte van het verbond van JAHWEH met Abraham, dat er juist op gericht was onafhankelijk te zijn van de volken rondom. Niveau D: • Weggezonden verkregen Hagar en haar zoon Ismaël vrijheid en waren niet meer onder de wet van slavernij. • JAHWEH had beloofd om ook Ismaël te zegenen als nazaat van Abraham en betoonde Zich terstond reeds al in het leven van Ismaël trouw aan Zijn verbond. Niveau E: • Een zekere dood werd gemaakt tot leven voor Hagar en Ismaël omdat JAHWEH Zich over hen ontfermde en krachtdadig betoonde dat Ismaël overleefde. 35

Centrale as: Hoewel het verbond met Abraham via Isaäk werd bevestigd, eerde JAHWEH Ismaël ter wille van Abraham en beloofde ook hem tot een groot volk te maken. Zijn naam bevestigt dit: God hoort! (Ish = man, sma ~ s’hema = horen, El = God). Ismaël kreeg 12 zonen en dat zijn dus allemaal broedervolken van Isaäk. Genesis 21 1 En JAHWEH merkte Sarah op, zoals Hij zei. En JAHWEH doet voor Sarah zoals Hij sprak. 2 En Sarah wordt zwanger en zij baart voor Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de afgesproken tijd, die Elohim tot hem had gesproken. 3 En Abraham noemt de naam van zijn zoon die aan hem geboren werd, die Sarah voor hem baarde, Isaäk. 4 En Abraham besnijdt Isaäk, zijn zoon, als zoon van acht dagen, zoals Elohim hem instructie gaf. 5 En Abraham is een zoon van honderd jaren als Isaäk, zijn zoon, aan hem geboren wordt. 6 En Sarah zegt: “Elohim doet met mij lachen. Een ieder die het hoort lacht met mij.” 7 En zij zegt: “Wie spreekt tot Abraham: ‘Sarah zoogt zonen’? Want ik baarde een zoon in zijn ouderdom.” 8 En de jongen wordt groot en hij wordt gespeend. En Abraham maakt een groot feestmaal op de dag dat Isaäk gespeend werd. 9 En Sarah ziet de zoon van Hagar, de Egyptische, belachelijk maken die zij baarde voor Abraham. 36

Belachelijk maken: Het Hebreeuws heeft hier ‘mtzchq’ (uitspraak: mitsache). Elders (Gen. 26:8) wordt dit woord in de NBG vertaald met ‘minnekozen’ (Isaäk met Rebekka). Volgens de Joodse traditie richtte Ismaël spelenderwijs zijn pijl en boog op Isaäk (Book of Jasher). En Paulus zegt dat Ismaël Isaäk vervolgde (Gal.4:29). Om haar zoon te beschermen drong Sarah er bij haar man op aan dat hij Hagar met haar zoon Ismaël zou wegsturen. Genesis 21 10 En zij zegt tot Abraham: “Drijf dit dienstmeisje en haar zoon uit, zodat de zoon van dit dienstmeisje niet overneemt van mijn zoon, van Isaäk.” Galaten 4 21 Zegt mij, die onder wet willen zijn, horen jullie de wet niet? 22 Want het is geschreven dat Abraham twee zonen had, één vanuit het dienstmeisje en één vanuit de vrije vrouw. 23 Maar, inderdaad, die vanuit het dienstmeisje is verwekt overeenkomstig het vlees, maar die vanuit de vrije vrouw door de belofte, 24 wat in beeldspraak spreekt, want deze vrouwen zijn twee verbonden: één, inderdaad, vanaf de berg Sinaï, tot in slavernij barend; die is Hagar. 25 En Hagar is de berg Sinaï in Arabië, maar het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij. 26 Maar het Jeruzalem van boven is vrij; deze is moeder van ons allen. 27 Want het is geschreven: “Wees blij, steriele! Die niet voorbrengt, barst uit! En roep om hulp, die geen barensweeën heeft, opdat de kinderen van de eenzame vele 37

zijn, veel meer dan van die de man heeft.” 28 Maar jullie, broeders, zijn, overeenkomstig Izaäk, kinderen van de belofte. 29 Maar net zoals toen de overeenkomstig het vlees verwekt wordende de overeenkomstig de Geest verwekte vervolgde, zo ook nu! 30 Maar wat zegt het Geschrift? “Werp dit dienstmeisje en haar zoon uit, want de zoon van het dienstmeisje zal geen lotbezit ontvangen met de zoon van de vrije vrouw.” 31 Daarom, broeders, zijn wij niet kinderen van het dienstmeisje, maar van de vrije vrouw. De verhouding Ismaël versus Isaäk symboliseert de tegenstelling tussen het vlees en de Geest (Gal. 4:29), tussen wet en genade. Hagar is een beeld van het oude verbond, en komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, dat met zijn kinderen in slavernij is, zoals Paulus zegt in Galaten 4:25. De zoon van de dienstmaagd mocht niet in het huis van Abraham blijven. Hij had geen deel aan de beloften van God, met betrekking tot het beloofde land en het Zaad5. Die erfenis was niet voor hem. Zoals Ismaël uitgedreven werd, zo zouden wij het vlees voor geoordeeld houden. Genesis 21 11 En het woord in verband met zijn zoon is uitermate kwaad in de ogen van Abraham. 12 En Elohim zegt tot Abraham: “Het moet niet zo zijn dat het kwaad is in jouw ogen vanwege de knaap en vanwege jouw dienstmeisje. Al wat Sarah tot jou zei, luister naar haar stem, want in Isaäk zal jouw zaad genoemd worden.” … __________________________________ 5 Christus is het Zaad (Gal. 3:16-19). 38

Hebreeën 11 18 … tot wie gesproken werd dat: “In Isaäk zal voor jou zaad geroepen worden” … Romeinen 9 7 … en ook niet omdat zij zaad van Abraham zijn, zijn zij allen kinderen, maar: “in Isaäk zal voor jou zaad geroepen worden.” NBG-vertaling: … en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn. Let erop dat, hoewel er selecties worden gemaakt uit de nakomelingen van Abraham en Isaäk, er geen selectie is uit de zonen van Jacob. Ieder van zijn zonen is het hoofd van één van de twaalf stammen van Israël en ieder van deze stammen zal tot in de verste toekomst bestaan. Paulus krijgt zijn illustraties voor selectie uit de tijd voordat er Israëlieten waren. Maar het verbond van de besnijdenis werd met Abraham gemaakt en de kinderen van Israël waren er trots op dat ze Abrahams zaad waren, wat waar is. Zij waren wel Abrahams nageslacht, maar zonder het geloof van Abraham. Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken [NBG51], is een woord dat Gods keuze aangeeft. Ismaël was Abrahams zaad, met net zoveel recht op die eer als de Joden. Wanneer zij zijn eis afwijzen, dan stemmen ze in met het ontkennen van het principe van een overerfbaar recht op alle zegeningen van het Abrahamisch verbond. De belofte werd gedaan aan een goddelijk zaad en beperkt tot een verkozen zoon, Isaäk. Ismaël is een goed voorbeeld van het ongelovig Israël. Zij en hij waren ongetwijfeld het besneden zaad van Abraham en om 39

die reden zijn ze geliefd en gezegend. “Maar ook de zoon der slavin zal Ik tot een volk stellen, omdat hij uw nakomeling is”. Gen.21:13 [NBG51] Ismaël kreeg alles waartoe hij in staat was te ontvangen: een nationale zegen voor Abrahams fysieke zaad. Fysieke afstamming maakte Israël niet méér tot de bezitters van de beloofde geestelijke zegeningen dan dat het deze veilig stelde voor Ismaël. Het maakte hen tot een natie. Genesis 21 13 … “En ook de zoon van het dienstmeisje plaats Ik tot een natie, omdat hij jouw zaad is.” Drie groepen mensen kunnen zichzelf ‘Abrahams zaad’ noemen, want God noemt ze bij die naam: 1. Ismaël werd besneden en vormde een natie, omdat hij een zoon van Abraham was. 2. Dan volgt Isaäk, die niet alleen zaad van Abraham was naar het vlees, maar ook naar de belofte. Zijn geboorte hield een wonder in: hij vertegenwoordigt de Israëlieten die naar Abrahams vlees werden geboren én ook naar de Geest. Onze Heer Zelf was het Zaad (Gal. 3:16-19). 3. Een derde groep, die geen fysieke relatie heeft met Abraham, zijn zijn zonen en zijn zaad omdat zij Abrahams geloof hebben en verenigd zijn met Christus, het Zaad van Abraham (Gal. 3:7,29). De Heer zei tot het ongelovig Israël: “Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt” (Joh. 8:37, SV1977). Maar Hij vertelde hen ook dat als zij de kinderen van Abraham zouden zijn, zij ook de werken van 40

Abraham zouden doen. En Hij zei dat hun werken bewezen dat hun vader de duivel6 was. Fysiek Israël is zeker het zaad van Abraham, maar dat is slechts ten dele. Slechts wat het vlees betreft. Het ware, volle zaad van Abraham heeft ook het geloof van Abraham. Genesis 21 14 En Abraham staat vroeg in de ochtend op en hij neemt brood en een veldfles met water en geeft het aan Hagar en plaatst het op haar schouderblad, met de jongen. ... Johannes 6 51 “Ik ben het levende Brood, dat vanuit de hemel neerdaalt. In het geval iemand van dit Brood zal eten, zal hij tot in de aeon leven. Maar het brood dat Ik zal geven ten behoeve van het leven van de wereld is Mijn Vlees.” Johannes 7 37 In de laatste dag nu, de grote van het feest, stond Jezus en roept, zeggend: “In het geval dat iemand dorst zal hebben, laat hem naar Mij toe komen en laat hem drinken. 38 Die in Mij gelooft, vanuit zijn buikholte zullen, zoals het Geschrift zei, rivieren van levend water stromen.” 39 Dit nu zei Hij aangaande de Geest, die degenen die in Hem geloven op het punt stonden in ontvangst te nemen. Want heilige Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus nog niet wordt verheerlijkt. __________________________________ 6 Ons woord ‘duivel’ komt via-via uit het Grieks. Het is opgebouwd uit twee elementen: ‘dia’ is door en ‘bolos’ komt van werpen (denk maar aan ons woord ‘bal’). De diabolos is de dooréénwerper. In het Grieks heeft dat de betekenis van tegenwerker. 41

Genesis 21 14 ... En hij zendt haar weg, en zij gaat. En zij dwaalt af in de wildernis van Ber-Seba. Sarah eist dat de slavin met haar zoon wordt uitgedreven. Maar Abraham stelt Hagar en haar zoon in vrijheid. Met een zeer bezwaard gemoed. Want pas nadat ook God hem hiertoe opdracht had gegeven, bracht Abraham dat ten uitvoer. Dit is belangrijk om te overdenken, want dit heeft voor een diepe wrok gezorgd bij de nakomelingen van Ismaël. Die wrok is in vierduizend jaar niet overgegaan. Dat Sarah haar slavin Hagar wegzond was geheel volgens de zeden en gebruiken. Zij hoefde slechts te zeggen: Je bent mijn zuster niet. (Het woord ‘zuster’ werd overdrachtelijk gebruikt omdat zij in hetzelfde huis bij dezelfde man woonden.) Dat zij Ismaël onterfde was wél tegen de wet (die van de plaatselijke goden). Dat zinnetje in de Bijbel, waar staat dat God tegen Abraham zegt dat hij moet doen wat Sarah van hem wil, is daarom erg belangrijk. Het was van Godswege dat Ismaël werd onterfd en weggestuurd. Ismaël kreeg dus niet het land en ook niet de belofte, met andere woorden: het verbond. Maar God gebruikt alles ten goede, in dit geval Sarahs’ woede en jaloezie, in het belang van Zijn plan. God heeft niets tegen Ismaël. Dat blijkt wel uit de zegen die Hij aan Ismaël geeft. Het ligt ook in zijn naam besloten (God hoort). Vers 20: “En God was met de jongen”. [NBG51] Maar “door Isaäk zal men van uw nageslacht spreken.” Dat was Gods raadsbesluit en daarvan liet Hij Zich niet afbrengen door eigenmachtig optreden van Abraham of Sarah. God had gezegd dat Hij Zijn verbond zou sluiten met Abrahams lijfelijke zoon. Hier 42

blijkt opnieuw ondubbelzinnig dat God daarmee Isaäk bedoelde. Het verbond wordt geërfd door Isaäk en niet door Ismaël. Met een bezwaard gemoed stuurt Abram zijn vrouw Hagar met hun zoon Ismaël de woestijn in. Slechts met een brood en een zak water. Abraham deed op bevel van God afstand van zijn zoon Ismaël en beleed hiermee zijn zonde van ongeduld en klein-geloof. Dit is met recht een offer voor hem geweest. Ismaël droeg de gevolgen van zijn vaders zonde met zich mee de woestijn in. Leviticus 16 7 En hij neemt twee van de harige geiten en hij doet ze staan voor het aangezicht van JAHWEH bij de opening van de tent van de afspraak. 8 En Aäron werpt loten over de twee harige geiten, één lot voor JAHWEH en één lot voor de Azazel (betekenis: weggaande bok). 9 En Aäron brengt de harige geit op wie het lot voor JAHWEH viel naderbij en hij maakt hem tot zondeoffer. 10 En de harige geit op wie het lot voor de Azazel valt, doet hij levend staan voor het aangezicht van JAHWEH om over hem een beschutting te maken, de Azazel wegzendend naar de wildernis. 20 En hij beëindigt het maken van een beschutting voor de heilige plaats en de tent van de afspraak en het altaar, en hij doet de levende harige geit naderen. 21 En Aäron steunt zijn twee handen op het hoofd van de levende harige geit en hij belijdt over hem alle verdorvenheden van de zonen van Israël en al hun overtredingen in al hun zonden, en hij doet ze op het hoofd 43

van de harige geit. En hij zendt hem weg door de hand van een gereedstaande man, de wildernis in. 22 En de harige geit draagt al hun verdorvenheden op zich naar een land van ontoegankelijkheid. En hij zendt de harige geit weg in de wildernis. Maar Ismaël droeg meer met zich mee: Gods zegen en belofte. Genesis 17 20 Wat Ismaël betreft, Ik heb u verhoord; zie Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar doen zijn en uitermate talrijk maken; twaalf vorsten zal hij verwekken, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. Abraham had in zijn lange leven zoveel ervaren van Gods trouw en voorzienigheid, dat hij het aandurfde om zijn vrouw met zijn geliefde zoon de woestijn in te sturen, met slechts een weinig eten en drinken. Waar kon Hagar anders heen gaan dan naar Egypte? Een verstoten vrouw ging altijd naar het ouderlijk huis. Wanneer dat huis dan in Egypte is, dan is de keus niet moeilijk. De weg voerde door het Sinaï-schiereiland. Zij raken de weg kwijt in de woestijn van Ber-Seba. Genesis 21 15 En het water in de veldfles komt ten einde en zij legt de jongen onder één van de struiken. 16 En zij gaat en zij zet zich neer op een afstand, zo ver als de boog geschoten wordt. Want zij zei: “Het moet niet zo zijn dat ik de dood van de jongen zie.” En zij zit op een afstand en zij heft haar stem op. En zij huilt. 44

Het brood en het water zijn snel opgebruikt en de twee woestijnreizigers raken uitgeput. Ten einde raad legt Hagar haar stervende zoon onder een struik waar hij nog een beetje beschutting tegen de zon heeft. Zelf gaat ze op een boogschot afstand zitten om het einde af te wachten, want zegt ze: Ik kan het sterven van het kind niet aanzien. En zij huilt. Was zij Gods beloften vergeten, dat Ismaël de stamvader van een volk zou worden? Want hoe kon ze anders wanhopen? 17 En Elohim hoort de stem van de knaap. En een boodschapper van Elohim roept tot Hagar vanaf de hemelen en hij zegt tot haar: “Wat is er met jou, Hagar? Het moet niet zo zijn dat jij vreest, want Elohim luistert naar de stem van de jongen waar hij is.” … Weer heeft Hagar een ontmoeting met de boodschapper van JAHWEH. Typisch, Hagar verhief haar stem en weende, maar Elohim hoort de stem van de jongen, van wie niet gezegd wordt dat hij huilde. Maar de jongen heet dan ook Ismaël: Elohim hoort. 18 … “Sta op! Neem de knaap op en houd hem met jouw hand vast, want Ik zal hem plaatsen tot een grote natie.” 19 En Elohim ontsluit haar ogen en zij ziet een put van water. En zij gaat en zij vult de veldfles met water. En zij geeft de knaap te drinken. 20 En Elohim is met de knaap en hij wordt groot, en hij woont in de wildernis. En hij wordt iemand die goed is met de boog. 21 En hij woont in de wildernis van Paran. En zijn moeder neemt voor hem een vrouw uit het land Egypte. 45

De woestijn Paran ligt op het Sinaï-schiereiland. In deze streek heeft Hagar zich aanvankelijk gevestigd. Nog in Paulus’ tijd was Sinaï identiek met Hagar (Gal.4:25). Genesis 25 5 En Abraham geeft al wat van hem is aan Isaäk. 6 En aan de zonen van de bijvrouwen van Abraham, gaf Abraham geschenken. En hij zendt hen weg van Isaäk, zijn zoon, terwijl hij nog leefde, in de richting van het oosten, naar het land van het oosten. 7 En deze zijn de dagen van de jaren van de levensdagen van Abraham die hij leefde - honderd vijf en zeventig jaren. 8 En Abraham overlijdt en hij sterft met grijze haren, in goede ouderdom en verzadigd. En hij wordt verzameld bij zijn volksgenoten. 9 En Isaäk en Ismaël, zijn zonen, begraven hem in de grot van de Makpela, op het veld van Efron, de zoon van Sochar, de Hethiet, dat uitziet op Mamre, Wonderlijk hoe de dood van Abraham de broers (hier beide als zonen van Abraham aangeduid) weer bijeenbrengt. Volgens de Joodse uitleg zou Ismaël zijn wegzending hebben begrepen en zich hebben verzoend met Isaäk. Daarmee is Ismaël naar Joodse overtuiging een tsadik, een rechvaardige. Misschien dat hierin een heenwijzing ligt naar de dood van de Zoon van Abraham (Mat.1:1), Die de basis is voor de toekomstige verzoening tussen deze broedervolken en de volle vervulling van Gods beloften aan hen. Bedenk dat de sluier een opvallend kenmerk van het Islamitische straatbeeld is en het is dan niet moeilijk meer om in de profetie het volgende te lezen: 46

Jesaja 25 6 En JAHWEH van legermachten maakt voor alle volken op deze berg een feestmaal van rijk voedsel, een feestmaal van droesems, merg hebbend, gefilterde droesems. 7 Hij zal op deze berg de verhulling die alle volken verhult verzwelgen en de deken die als een deken over alle naties is. 8 En Hij verzwelgt de dood tot bestendigheid en mijn Heer JAHWEH wist de traan weg van alle gezichten en Hij zal de smaad van Zijn volk wegnemen vanaf heel de aarde, want JAHWEH sprak het. Wat een dag zal dat zijn! Psalm 133 1 Een lied van de opgangen. Van David. Aanschouw! Hoe goed en hoe aangenaam is het dat broeders ook tezamen wonen! 2 Het is als de goede olie op het hoofd, neerdalend op de baard, Aärons baard, die neerdaalt op de split van zijn jas. 3 Het is als de dauw van de Hermon, die neerdaalt op de bergketens van Sion, want daar bepaalt JAHWEH de zegen, leven tot aan de aeon. 47

Fred de Bruin In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn tevens OM NIET als fysieke uitgave verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 49

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
Home


You need flash player to view this online publication