7

1. DE GOD DIE ZIET Genesis 16 1 En Sarai, de vrouw van Abram, baarde niet voor hem. ... Onder de heidenen, de Gojim, is vruchtbaarheid blijkbaar geen enkel probleem. Maar de onvruchtbaarheid van de moeders van Israël, Sarai, Rebekka en Rachel, is kenmerkend. Zij staan hiermee model voor Israël als bruid van JAHWEH. Bovenmate mooi, (zeer) schoon van aangezicht, maar onvruchtbaar. Goed beschouwd blijkt hun uiteindelijke vermogen om toch kinderen te baren een teken van de genade en gunst van God te zijn. Een gave van geloof. … En zij had een Egyptische dienares, en haar naam is Hagar. Sarai, Abram en Hagar. De drie hoofdpersonen in deze geschiedenis worden in het eerste vers geïntroduceerd: Sarai als eerste en Hagar als laatste. De meeste nadruk valt aan het einde van het vers. Abram bevindt zich tussen deze beide vrouwen. ‘sjifchah’ – betekenis: dienstmeisje: Met dit woord wordt een meisje aangeduid dat behoort tot het familieverband; zo’n meisje was als het ware deel van de familie geworden, maar er was geen bloedband. Zij was een persoonlijk dienares, in dit geval van Sarai. (Vgl. Genesis 29:29; 30:4,9; Bilha en Zilpa). Het tegenovergestelde is bij Abram en Lot het geval. De familieband was verbroken, maar oom en neef blijven door de bloedband verbonden. Hagar betekent in het Arabisch ‘reizende’ of ‘vluchtende’. De naam Hagar is niet Egyptisch, maar klinkt Semitisch. 9

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication