22

2. DE GOD DIE HOORT Genesis 16 11 ... en jij noemt zijn naam Ismaël, want JAHWEH hoort naar jouw vernedering. Ismaël: betekent ‘God, JAHWEH hoort’. Horen: men zou eerder verwachten dat de schrijver het woord ‘zien’ gebruikt had. Hagar deed tot nu toe alsof ze niets hoorde, maar God laat haar voor de rest van haar leven weten dat Híj wél hoort. Het gaat hier van het menselijk aanschouwen naar het horen van JAHWEH. Vernedering: dit woord wordt ook gebruikt in andere geschiedenissen waarin sprake is van dergelijke situaties: Lea tegenover Rachel (Genesis 29:32), Jakob tegenover Laban (Genesis 31:42), Josef in Egypte (Genesis 41:52), Israël in Egypte (Exodus 3:7, 17 en Exodus 4:31), Hanna tegenover Peninna (1 Samuel 1:11). In al deze situaties is JAHWEH bij de verdrukte en trekt Hij Zich hun lot aan. 12 En hij wordt een wilde ezel van een mens; ... Wilde ezel: een dier dat niet getemd kan worden. Job 39 5 Wie zond de wilde ezel heen, vrij? En wie maakt de banden van de steppe-ezel los, 6 wiens huis Ik plaatste op de steppe en de zoute woestenij als zijn verblijfplaats? 7 Hij vermaakt Zich met het rumoer van de ommuurde stad, het kabaal van de taakeiser hoort Hij niet. 25

23 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication