124

Romeinen 3:12 – onbruikbaar en ongeschikt Allen weken af en werden tegelijk onbruikbaar. Er is niemand die geschiktheid betracht, zelfs niet één. Paulus vervolgt zijn citaat uit Psalm 14 (:3), dat wil zeggen: uit de Griekse vertaling daarvan (LXX). Wat hier “onbruikbaar” heet, is in het Hebreeuws een woord dat ‘ontaard’ of ‘bederfelijk’ betekent. Heel de mensheid is aan bederf onderhevig. Niet per se ‘verdorven’. Een appel op een schaal is bederfelijk, maar het hangt van allerlei omstandigheden af (zoals soort, temperatuur, omgeving), in welke mate dit bederf daadwerkelijk toeslaat. Niet alle mensen zijn (gelukkig) ‘verdorven’ of ‘rot’, maar als stervelingen zijn we allemaal wel onderworpen aan het bederf. Niemand uitgezonderd. In de vertalingen komt het niet tot uitdrukking, maar het woord voor ‘geschiktheid’ (NBG en SV: goed) en ‘onbruikbaar’ (onnut) hebben eenzelfde grondwoord: ‘bruikbaar’ (Grieks: chrestos). Iets wat bruikbaar is, is nuttig of geschikt. En vandaaruit kan het ook de toepassing hebben van ‘aangenaam’: wijn die geschikt is om te drinken, is aangenaam (Luc.5:39). Wanneer het woord gebezigd wordt in verband met GOD (zoals in 2:4 en 11:22) wordt het vertaald met ‘goedertierenheid’. Ook dan in de betekenis van: geschikt en aangenaam. “In Adam” hebben we allemaal een afwijking (“allen weken af”): we zijn bederfelijk en ongeschikt. Hoop is er slechts in “de laatste Adam”! 130

125 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication