0

De alleen wijze GOD DE ROMEINEN-BRIEF vers voor vers besproken André Piet Stichting GoedBericht

Colofon Titel: De alleen wijze GOD DE ROMEINEN-BRIEF vers voor vers besproken © 2022 André Piet, goedbericht.nl Eerste druk: december 2022 Uitgever: Stichting GoedBericht, Rijnsburg Alle rechten voorbehouden Samenstelling & vormgeving: Evangelie Om Niet, evangelieomniet.nl In samenwerking met Germa & Cees van Stralen Technische realisatie: Cora Sanders, Schrijverspunt ISBN 978-94-6266-641-2 NUR 707

INHOUD ROMEINEN 1 Romeinen 1:1 – Saul, Saul… 25 Romeinen 1:1 – van Saulus naar Paulus 26 Romeinen 1:1 – slaaf van Christus Jezus 27 Romeinen 1:2 – tevoren beloofd 28 Romeinen 1:3 – aangaande zijn Zoon 29 Romeinen 1:3 – uit het zaad van David 30 Romeinen 1:4 – Jezus’ afkomst 31 Romeinen 1:4 – Zoon van God in kracht 32 Romeinen 1:4 – vanuit opstanding van doden 33 Romeinen 1:5 – genade en apostelschap 34 Romeinen 1:5 – gehoorzaamheid van geloof 35 Romeinen 1:6 – geroepen heiligen 36 Romeinen 1:7 – genade en vrede 37 Romeinen 1:8 – jullie geloof verkondigd 38 Romeinen 1:9,10 – een weg gebaand 39 Romeinen 1:11,12 – genade-effect en bevestigd 40 Romeinen 1:13 – zoveel te doen! 41 Romeinen 1:14 – een schuldenaar van iedereen 42 Romeinen 1:15 – evangeliseren in Rome 43 Romeinen 1:16 – beschaamt mij niet 44 Romeinen 1:16 – voor een ieder die gelooft 45 Romeinen 1:16 – eerst de Jood 46 Romeinen 1:17 – rechtvaardigheid van God onthuld 47 Romeinen 1:17 – vanuit geloof, tot in geloof 48 Romeinen 1:17 – de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven! 49 Romeinen 1:18 – want toorn van GOD… 50 Romeinen 1:18 – de waarheid… 51 Romeinen 1:18 – de waarheid… ten onder houden 52 5

Romeinen 1:19 – het gekende van GOD 53 Romeinen 1:20 – met verstand doorzien 54 Romeinen 1:21 – God als GOD 55 Romeinen 1:21 – intelligent hart? 56 Romeinen 1:21 – als GOD verheerlijken of danken 57 Romeinen 1:21 – het hart verduisterd 58 Romeinen 1:22,23 – bewerende wijs te zijn 59 Romeinen 1:24 – de wereld losgelaten 60 Romeinen 1:24 – onreinheid van het onteren 61 Romeinen 1:24 – het onteren van hun lichamen 62 Romeinen 1:25 – het schepsel naast de Schepper 63 Romeinen 1:26 – hartstochten van oneer 64 Romeinen 1:26 – oneer, waarde-loos 65 Romeinen 1:26 – GOD levert hen over… 66 Romeinen 1:26 – het natuurlijk gebruik 67 Romeinen 1:27 – typerend! 68 Romeinen 1:27 – foute gevoelens bestaan niet 69 Romeinen 1:27 – natuurlijk en uiteraard 70 Romeinen 1:27 – de vergelding van de dwaling 71 Romeinen 1:28 – verwerpelijk 72 Romeinen 1:29 – dag en nacht 73 Romeinen 1:30 – “verwerpelijk denken” in de praktijk 74 Romeinen 1:31 – ontluistering 75 Romeinen 1:32 – de dood waardig 76 ROMEINEN 2 Romeinen 2:1,2 – demasqué 79 Romeinen 2:3 – waarom de wereld orthodoxie haat 80 Romeinen 2:4 – de rijkdom van zijn geschiktheid 81 Romeinen 2:4 – wat leidt tot bezinning? 82 Romeinen 2:5 – hardheid en een onbezonnen hart 83 Romeinen 2:5 – alles wordt recht gezet 84 6

Romeinen 2:6 – die aan een ieder betaalt 85 Romeinen 2:7 – Godvereerders 86 Romeinen 2:7 – aeonisch leven (1) 87 Romeinen 2:7 – aeonisch leven (2) 88 Romeinen 2:8 – ongezeglijk voor de waarheid 89 Romeinen 2:9 – over elke ziel 90 Romeinen 2:9 – verdrukking en benauwdheid 91 Romeinen 2:9 – eerst de Jood en ook de Griek 92 Romeinen 2:10 – voor een ieder die het goede werkt 93 Romeinen 2:11 – geen aanzien des persoons 94 Romeinen 2:12 – rechtvaardig en betrouwbaar! 95 Romeinen 2:13 – niet de hoorders maar de daders 96 Romeinen 2:14 – van nature de wet doen 97 Romeinen 2:15 – in harten geschreven 98 Romeinen 2:15,16 – het geweten getuigt 99 Romeinen 2:16 – het oordeel als Goed Bericht! 100 Romeinen 2:16 – Gods oordeel “naar mijn Evangelie” 101 Romeinen 2:17 – Jood genoemd worden 102 Romeinen 2:18 – onderscheiden waar het op aankomt 103 Romeinen 2:19,20 – vertrouwen in jezelf? 104 Romeinen 2:19,20 – pretentie of Godsvertrouwen? 105 Romeinen 2:19,20 – gij zult… last of lust? 106 Romeinen 2:21 – vroom diefstal 107 Romeinen 2:22 – echtbreuk en tempelroof 108 Romeinen 2:23,24 – misplaatste roem 109 Romeinen 2:24 – het kwalijke van huichelarij 110 Romeinen 2:25,26 – besnijdenis & voorhuid 111 Romeinen 2:27,28 – de ware besnijdenis 112 Romeinen 2:29 – de ware Jood 113 7

ROMEINEN 3 Romeinen 3:1 – het voorrecht van de Jood 117 Romeinen 3:2 – aan hen de woorden Gods toevertrouwd 118 Romeinen 3:3 – het geloof van GOD 119 Romeinen 3:4 – GOD waarachtig, elk mens leugenachtig 120 Romeinen 3:4 – altijd volkomen recht! 121 Romeinen 3:5 – onbegrip over Paulus’ onderwijs 122 Romeinen 3:5,6 – GOD is vaardig in rechtdoen 123 Romeinen 3:7 – contrast dient tot GODS heerlijkheid 124 Romeinen 3:7 – hoezo “als zondaar geoordeeld”? 125 Romeinen 3:8 – het goede dat voortkomt uit het kwade 126 Romeinen 3:8 – nog eens: goed en kwaad 127 Romeinen 3:9 – allen onder de zonde 128 Romeinen 3:10,11 – niemand… zelfs niet één 129 Romeinen 3:12 – onbruikbaar en ongeschikt 130 Romeinen 3:13,14 – een geopend graf 131 Romeinen 3:13,14 – mensenwoord versus GODS woord 132 Romeinen 3:15-17 – uit hetzelfde hout gesneden 133 Romeinen 3:18 – de vreze GODS 134 Romeinen 3:19 – allen onder de rechtspraak van GOD 135 Romeinen 3:20 – uit werken van wet niemand gerechtvaardigd 136 Romeinen 3:21 – nu echter…! 137 Romeinen 3:21 – rechtvaardigheid van GOD 138 Romeinen 3:21 – Gods rechtvaardigheid in het OT 139 Romeinen 3:22 – door geloof van Jezus Christus 140 Romeinen 3:22 – tot in allen die geloven 141 Romeinen 3:23,24 – alle mensen! 142 Romeinen 3:23,24 – om niet gerechtvaardigd 143 Romeinen 3:23,24 – in de genade van Hem 144 Romeinen 3:23,24 – door de verlossing in Christus Jezus 145 Romeinen 3:24,25 – voorgesteld als beschutplaats 146 Romeinen 3:25 – door het geloof in zijn bloed 147 8

Romeinen 3:25,26 – tot aantoning van zijn rechtvaardigheid 148 Romeinen 3:26 – uit geloof van Jezus 149 Romeinen 3:27 – alle roem is uitgesloten! 150 Romeinen 3:28 – gerechtvaardigd in geloof 151 Romeinen 3:28,29 – alleen de GOD van Israël? 152 Romeinen 3:30 – vanuit en door geloof 153 Romeinen 3:31 – de wet buiten werking gesteld? 154 ROMEINEN 4 Romeinen 4:1,2 – de roem van Abraham 157 Romeinen 4:3 – hoe God geloof rekent 158 Romeinen 4:4,5 – God rechtvaardigt de goddeloze 159 Romeinen 4:6-8 – ultiem geluk 160 Romeinen 4:9,10 – gerechtvaardigd als besnedene? 161 Romeinen 4:11 – de besnijdenis als zegel en teken 162 Romeinen 4:11 – GODS eed & de besnijdenis 163 Romeinen 4:11,12 – vader van alle gelovigen 164 Romeinen 4:13 – niet door wet 165 Romeinen 4:14 – beloofd is beloofd 166 Romeinen 4:15 – geen wet, geen overtreding 167 Romeinen 4:16 – geloof, genade en belofte 168 Romeinen 4:16,17 – vader van ons allen 169 Romeinen 4:17 – de GOD die de doden levend maakt 170 Romeinen 4:18 – naast hoop, op hoop 171 Romeinen 4:19 – leven uit de dood 172 Romeinen 4:20,21 – bekrachtigd in geloof 173 Romeinen 4:20,21 – heerlijkheid gevend aan GOD 174 Romeinen 4:21,22 – daarom! 175 Romeinen 4:23,24 – ook vanwege ons 176 Romeinen 4:24 – Hem die Jezus, onze Heer opwekte 177 Romeinen 4:24,25 – overgeleverd maar ook opgewekt 178 9

ROMEINEN 5 Romeinen 5:1 – vrede naar God toe! 181 Romeinen 5:1,2 – staan in genade en roemen in hoop! 182 Romeinen 5:2-4 – roemen, ook in de verdrukkingen 183 Romeinen 5:2-5 – beproefde hoop 184 Romeinen 5:5 – hoop die niet beschaamd maakt 185 Romeinen 5:5 – Gods liefde uitgegoten in onze harten 186 Romeinen 5:5,6 – GODS bewezen liefde 187 Romeinen 5:7,8 – menselijke & Goddelijke liefde 188 Romeinen 5:8 – toen wij nog zondaren waren 189 Romeinen 5:8,9 – gerechtvaardigd in zijn bloed 190 Romeinen 5:9 – gered van de dag van toorn 191 Romeinen 5:9 – gered worden van de toorn 192 Romeinen 5:10 – verzoend worden… 193 Romeinen 5:10 – God verzoent vijanden met Zich 194 Romeinen 5:10 – verzoend & gered worden 195 Romeinen 5:11 – verzoening ontvingen 196 Romeinen 5:11,12 – vanwege dit 197 Romeinen 5:12 – zoals door één mens 198 Romeinen 5:12 – hoe de zonde de wereld binnenkwam 199 Romeinen 5:12 – de dood ging door tot alle mensen 200 Romeinen 5:13 – zonde & overtreding 201 Romeinen 5:14 – de overtreding van Adam 202 Romeinen 5:14 – Adam, een type van de aanstaande 203 Romeinen 5:15 – veel meer is de genade van God 204 Romeinen 5:16 – vele misstappen en toch rechtvaardiging 205 Romeinen 5:17 – in Leven koning zijn! 206 Romeinen 5:18 – alle mensen! 207 Romeinen 5:19 – de gehoorzaamheid van één 208 Romeinen 5:19 – alle mensen = de velen 209 Romeinen 5:19 – gesteld en neergezet 210 Romeinen 5:20 – waarom de wet? 211 10

Romeinen 5:20 – uitermate overvloedig! 212 Romeinen 5:20,21 – de genade is koning 213 ROMEINEN 6 Romeinen 6:1 – blijven in de zonde opdat de genade zou toenemen? 217 Romeinen 6:1,2 – in zonde leven?!? 218 Romeinen 6:2,3 – in zijn dood 219 Romeinen 6:3 – in Christus gedoopt 220 Romeinen 6:4 – begraven door de doop 221 Romeinen 6:4 – in nieuwheid van leven wandelen 222 Romeinen 6:5 – samen één plant geworden 223 Romeinen 6:6 – onze oude mens medegekruisigd 224 Romeinen 6:6,7 – geen slaaf meer 225 Romeinen 6:6,7 – gerechtvaardigd van de zonde 226 Romeinen 6:8,9 – niet meer sterft… 227 Romeinen 6:9,10 – eens voor altijd 228 Romeinen 6:11 – opstandingsleven nu! 229 Romeinen 6:12 – vrijheid in een sterfelijk lichaam 230 Romeinen 6:13 – presenteer jezelf aan God 231 Romeinen 6:13 – wapens van rechtvaardigheid voor God 232 Romeinen 6:14 – niet onder wet maar onder genade 233 Romeinen 6:15 – niks mis met zondigen? 234 Romeinen 6:16 – een gelukkige slaaf! 235 Romeinen 6:17 – Paulus’ type van onderwijs 236 Romeinen 6:18 – vrijgemaakt van de zonde 237 Romeinen 6:19 – verslaafd en verslaafd is twee 238 Romeinen 6:20,21 – twee smaken 239 Romeinen 6:22 – vrucht tot heiliging 240 Romeinen 6:23 – karig rantsoen vs. genade van GOD 241 11

ROMEINEN 7 Romeinen 7:1 – hoelang is de wet heer? 245 Romeinen 7:2 – de wet van de man 246 Romeinen 7:3 – vrij van de wet 247 Romeinen 7:4 – vruchtdragend voor GOD 248 Romeinen 7:5 – geprikkeld door de wet 249 Romeinen 7:6 – letter & geest, oud & nieuw 250 Romeinen 7:7 – is de wet zonde? 251 Romeinen 7:7 – je zult niet begeren…? 252 Romeinen 7:8 – zonder wet is de zonde dood 253 Romeinen 7:9,10 – het gebod ten leven… hoe? 254 Romeinen 7:11 – de misleidende lezing van de wet 255 Romeinen 7:12 – de wet: heilig, rechtvaardig en goed! 256 Romeinen 7:13 – zonde bij uitstek 257 Romeinen 7:14 – het “ik van vlees” 258 Romeinen 7:15 – wat ik niet wil, dat doe ik 259 Romeinen 7:16-18 – in mijn vlees geen goed 260 Romeinen 7:18 – niet in mij 261 Romeinen 7:19,20 – het lek boven 262 Romeinen 7:21-23 – drie keer ‘wet’ 263 Romeinen 7:21-23 – strijdend ten onder 264 Romeinen 7:24-25 – ik ellendig mens - God zij dank! 265 Romeinen 7:24-26 – Gode zij dank! 266 ROMEINEN 8 Romeinen 8:1 – geen veroordeling! 269 Romeinen 8:2 – de wet van de geest van het leven 270 Romeinen 8:3 – voor de wet onmogelijk, maar… 271 Romeinen 8:4 – wandelen naar vlees of geest? 272 Romeinen 8:4 – wandelen 273 Romeinen 8:5,6 – leven en vrede 274 Romeinen 8:7,8 – het failliet van religie 275 12

Romeinen 8:9 – de geest van Christus 276 Romeinen 8:10 – geest is leven 277 Romeinen 8:11 – Hem die Jezus uit de doden opwekte 278 Romeinen 8:12 – niets verschuldigd aan het vlees 279 Romeinen 8:13 – sterven of leven? 280 Romeinen 8:14,15 – zonen van God 281 Romeinen 8:15 – Abba, Vader! 282 Romeinen 8:16,17 – kinderen van God 283 Romeinen 8:17 – lotbezitters van God 284 Romeinen 8:17 – samen uit, samen thuis 285 Romeinen 8:18 – het gewicht van lijden 286 Romeinen 8:18-19 – de onthulling van de zonen van God 287 Romeinen 8:20 – aan de ijdelheid onderworpen 288 Romeinen 8:21 – bruggenhoofd 289 Romeinen 8:22 – de schepping als vrouw in verwachting 290 Romeinen 8:23 – wachtend op de zoonstelling 291 Romeinen 8:24 – hoop wordt niet gezien 292 Romeinen 8:25 – hopen, wachten en verduren 293 Romeinen 8:26 – wij weten niet wat we zullen bidden 294 Romeinen 8:26 – onze onuitgesproken zucht & de geest die pleit! 295 Romeinen 8:27 – nog eens: het pleiten van de geest 296 Romeinen 8:28 – alle dingen werken mee ten goede! 297 Romeinen 8:28 – geroepenen naar zijn voornemen 298 Romeinen 8:28,29 – voorbestemd tot… 299 Romeinen 8:30 – de gouden keten (1) 300 Romeinen 8:30 – de gouden keten (2) 301 Romeinen 8:31 – wat zullen we van deze dingen zeggen? 302 Romeinen 8:32 – die zijn eigen Zoon niet spaarde 303 Romeinen 8:32 – samen met hem, alles schenken 304 Romeinen 8:33 – wie zal uitverkorenen van God aanklagen? 305 Romeinen 8:34 – wat meer is, de opgewekte 306 Romeinen 8:34 – die ook ten behoeve van ons pleit 307 13

Romeinen 8:35 – wat kan ons scheiden van de liefde van Christus? 308 Romeinen 8:36 – een uitgelezen citaat! 309 Romeinen 8:37 – hyper-overwinnaars 310 Romeinen 8:38,39 – de liefde Gods 311 Romeinen 8:39 – de liefde van God in Christus Jezus 312 ROMEINEN 9 Romeinen 9:1 – een intermezzo 315 Romeinen 9:1,2 – ononderbroken hartzeer 316 Romeinen 9:3 – ik wenste… 317 Romeinen 9:4 – Israël is mijn eerstgeboren zoon 318 Romeinen 9:4 – de heerlijkheid en de verbonden 319 Romeinen 9:4 – wetgeving, eredienst en beloften 320 Romeinen 9:5 – de vaderen & de Christus 321 Romeinen 9:6 – het woord van God vervallen? 322 Romeinen 9:7,8 – in Izaak zal uw zaad genoemd worden 323 Romeinen 9:9 – een zoon voor Sara 324 Romeinen 9:10,11 – één zwangerschap – twee kinderen 325 Romeinen 9:11,12 – nine eleven 326 Romeinen 9:11,12 – Gods uitverkiezend voornemen 327 Romeinen 9:11,12 – de onderste boven 328 Romeinen 9:13 – Ezau op de tweede plaats 329 Romeinen 9:14,15 – discrimineert God? 330 Romeinen 9:15,16 – niet wie wil of wie rent 331 Romeinen 9:17 – geen regiefout 332 Romeinen 9:17 – ook ongeloof deel van Gods plan 333 Romeinen 9:18 – God verhardt ook wie Hij wil 334 Romeinen 9:19 – wat verwijt Hij dan nog? 335 Romeinen 9:20 – betweterig boetseersel 336 Romeinen 9:21 – klei in de hand van de Pottenbakker 337 Romeinen 9:22 – voorwerpen van toorn toebereid 338 14

Romeinen 9:22-24 – voorwerpen van ontferming 339 Romeinen 9:25 – Lo-ammi wordt Ammi 340 Romeinen 9:26 – Israël onder de natiën 341 Romeinen 9:27,28 – slechts een rest gered 342 Romeinen 9:29 – een minderheid 343 Romeinen 9:30 – rechtvaardigheid vanuit geloof 344 Romeinen 9:31,32 – geloof of werken? 345 Romeinen 9:32,33 – de eerste steen gelegd 346 ROMEINEN 10 Romeinen 10:1,2 – ijver van God 349 Romeinen 10:2 – zonder besef 350 Romeinen 10:3 – fatale onwetendheid 351 Romeinen 10:4 – Christus, het doeleinde van de wet 352 Romeinen 10:5,6 – twee soorten rechtvaardigheid 353 Romeinen 10:6 – een veelzeggend citaat 354 Romeinen 10:6,7 – niet moeilijk of ver weg 355 Romeinen 10:8 – in uw mond en hart 356 Romeinen 10:9 – de opgewekte Heer 357 Romeinen 10:9 – God wekte Christus op 358 Romeinen 10:10 – geloven en belijden 359 Romeinen 10:11 – wie op hem zijn geloof vestigt… 360 Romeinen 10:11,12 – Heer van allen 361 Romeinen 10:12 – rijk voor allen die hem aanroepen 362 Romeinen 10:13 – ieder die de naam van de Heer aanroept 363 Romeinen 10:14,15 – hoe mooi zijn de voeten… 364 Romeinen 10:16 – bijna niemand gelooft het 365 Romeinen 10:17 – geloof is uit het horen 366 Romeinen 10:18 – het Evangelie in de sterren! 367 Romeinen 10:19 – jaloers op wat geen natie is 368 Romeinen 10:19 – toornig op een onverstandige natie 369 Romeinen 10:20 – gevonden door wie Mij niet zochten 370 15

Romeinen 10:21 – een ongezeglijk en tegensprekend volk 371 ROMEINEN 11 Romeinen 11:1 – verstoot God zijn volk? 375 Romeinen 11:2 – zoals Elia 376 Romeinen 11:3,4 – zevenduizend mannen 377 Romeinen 11:5 – naar de uitverkiezing van genade 378 Romeinen 11:6 – genade alleen 379 Romeinen 11:7 – uitverkiezing & verharding 380 Romeinen 11:8 – God kiest uit en Hij verhardt 381 Romeinen 11:8 – een geest van verdoving 382 Romeinen 11:9,10 – hun tafel tot een strik 383 Romeinen 11:9,10 – verduisterde ogen 384 Romeinen 11:11 – gestruikeld 385 Romeinen 11:12 – hoeveel temeer hun volheid! 386 Romeinen 11:13,14 – apostel van de natiën 387 Romeinen 11:15 – de verzoening van de wereld 388 Romeinen 11:15 – de aanneming 389 Romeinen 11:15 – leven uit de doden 390 Romeinen 11:16 – een goed begin… 391 Romeinen 11:17 – de vettigheid van de olijfboom 392 Romeinen 11:17,18 – bluf niet tegen de takken 393 Romeinen 11:19,20 – wees niet hoogmoedig 394 Romeinen 11:21,22 – blijven bij Gods geschiktheid 395 Romeinen 11:22 – als God kapt 396 Romeinen 11:23 – de omschakeling 397 Romeinen 11:24 – terug naar de natuur 398 Romeinen 11:25 – een geheim… 399 Romeinen 11:25 – totdat 400 Romeinen 11:25 – de volheid van de natiën & Efraïm 401 Romeinen 11:25,26 – geheel Israël gered 402 Romeinen 11:26 – geheel Israël gered (2) 403 16

Romeinen 11:26 – vanuit Sion 404 Romeinen 11:26 – Jakob wordt Israël 405 Romeinen 11:27 – een nieuw verbond 406 Romeinen 11:28 – vijanden & geliefden 407 Romeinen 11:29 – onberouwelijk! 408 Romeinen 11: 30,31 – Israëls ‘nee’ heeft niet het laatste woord 409 Romeinen 11:32 – allen opgesloten 410 Romeinen 11:33 – o, diepte! 411 Romeinen 11:33 – onnaspeurlijk! 412 Romeinen 11:34 – de mens op z’n plek gezet 413 Romeinen 11:35 – niets verschuldigd 414 Romeinen 11:36 – ta panta, het al 415 Romeinen 11:36 – aan Hem de heerlijkheid! 416 ROMEINEN 12 Romeinen 12:1 – een nieuw hoofdstuk 419 Romeinen 12:1 – onze logische eredienst 420 Romeinen 12:1 – een levend, heilig offer 421 Romeinen 12:2 – niet gelijkvormig aan deze aeon 422 Romeinen 12:2 – metamorfose 423 Romeinen 12:2 – de wil van God beproeven 424 Romeinen 12:3 – aan ieder een maat 425 Romeinen 12:4,5 – één lichaam! 426 Romeinen 12:6 – wat is charisma? 427 Romeinen 12:6 – profetie 428 Romeinen 12:7,8 – zeven genade-effecten 429 Romeinen 12:9 – ongeveinsde liefde 430 Romeinen 12:9 – van min naar plus! 431 Romeinen 12:10 – philadelfia en waardering 432 Romeinen 12:11 – bruisend 433 Romeinen 12:12 – hoop doet leven! 434 Romeinen 12:12 – in het gebed volhoudend 435 17

Romeinen 12:13 – doen delen & gastvrijheid 436 Romeinen 12:14 – bewezen inclusief! 437 Romeinen 12:15 – medeleven 438 Romeinen 12:16 – gezind, zinnende en eigenzinnig 439 Romeinen 12:17 – het goede voor ogen van alle mensen 440 Romeinen 12:18 – vrede met alle mensen 441 Romeinen 12:19 – Mij komt de wraak toe 442 Romeinen 12:20 – vurige kolen op het hoofd stapelen 443 Romeinen 12:21 – overwin in het goede het kwade 444 ROMEINEN 13 Romeinen 13:1 – onderschikking aan de autoriteiten 447 Romeinen 13:1 – verordend onder God 448 Romeinen 13:2 – geen revolutie 449 Romeinen 13:3 – onderschikking versus revolutie 450 Romeinen 13:4 – de overheid, Gods dienaar 451 Romeinen 13:4 – de overheid als rechter 452 Romeinen 13:5 – twee doorslaggevende redenen 453 Romeinen 13:6 – liturgen van God 454 Romeinen 13:6 – afgeweken bedienaars van God 455 Romeinen 13:7 – vergeld aan allen het verschuldigde 456 Romeinen 13:8 – niemand schuldig dan elkaar lief te hebben 457 Romeinen 13:9,10 – je zál je naaste liefhebben! 458 Romeinen 13:11 – bewust van de tijd 459 Romeinen 13:12 – wake up! 460 Romeinen 13:13 – duistere praktijken 461 Romeinen 13:14 – het licht overwint! 462 ROMEINEN 14 Romeinen 14:1 – de zwakke in het geloof 465 Romeinen 14:2 – vegetarisch? 466 Romeinen 14:3 – God geeft ruimte 467 18

Romeinen 14:4 – de basis van onderlinge rust 468 Romeinen 14:5 – ieder in zijn eigen denken 469 Romeinen 14:6 – in de ruimte gesteld 470 Romeinen 14:7,8 – voor hem, want van hem 471 Romeinen 14:9 – Heer van allen, doden en levenden 472 Romeinen 14:10 – voor het podium van God 473 Romeinen 14:11 – elke knie en elke tong 474 Romeinen 14:12 – rekenschap aan God 475 Romeinen 14:13 – ergernis of valstrik? 476 Romeinen 14:14 – niets in zichzelf ongewijd 477 Romeinen 14:15 – bedroefd maken? 478 Romeinen 14:15 – verloren gaan 479 Romeinen 14:16 – koketteren met het goede 480 Romeinen 14:17 – het koningschap van God 481 Romeinen 14:17 – rechtvaardigheid, vrede en vreugde 482 Romeinen 14:17,18 – welgevallig en welbeproefd 483 Romeinen 14:19,20 – de onderlinge opbouw 484 Romeinen 14:21 – redenen om af te zien 485 Romeinen 14:22 – gelukkig wie toetst 486 Romeinen 14:23 – het nadeel van de twijfel 487 ROMEINEN 15 Romeinen 15:1 – de zwakten van de niet-capabelen 491 Romeinen 15:2,3 – pleasen of niet? 492 Romeinen 15:3 – de smaad van Christus 493 Romeinen 15:4 – de aanmoediging van de Schriften 494 Romeinen 15:5 – hetzelfde gezind 495 Romeinen 15:6 – met één mond 496 Romeinen 15:6 – een mond vol 497 Romeinen 15:7 – zoals ook Christus 498 Romeinen 15:8 – Christus, dienaar van de besnijdenis 499 Romeinen 15:9 – onder de natiën 500 19

Romeinen 15:10,11 – weest vrolijk natiën! 501 Romeinen 15:12 – de wortel van Isaï 502 Romeinen 15:13 – de God van de hoop 503 Romeinen 15:13 – overvloedig in de hoop 504 Romeinen 15:14,15 – boordevol en vervuld 505 Romeinen 15:15,16 – de offergave van de natiën 506 Romeinen 15:17,18 – niet door mij bewerkt 507 Romeinen 15:18,19 – tekenen en wonderen 508 Romeinen 15:20 – niet bouwen op andermans fundament 509 Romeinen 15:20,21 – niet gezocht, wel gevonden 510 Romeinen 15:22,23 – verhinderingen 511 Romeinen 15:24,25 – altijd weer verder… 512 Romeinen 15:26,27 – de armen in Jeruzalem 513 Romeinen 15:28,29 – volheid van zegen! 514 Romeinen 15:30,31 – strijden in de gebeden 515 Romeinen 15:31 – de weerspannigen in Judea 516 Romeinen 15:31,32 – samen-opwaarts-pauzeren 517 Romeinen 15:33 – de God van de vrede 518 ROMEINEN 16 Romeinen 16:1,2 – Febe 521 Romeinen 16:1,2 – Febe, een voorvrouw van velen 522 Romeinen 16:3 – Prisca en Aquila 523 Romeinen 16:3,4 – Prisca en Aquila – waaghalzen 524 Romeinen 16:5 – de ekklesia bij hen aan huis 525 Romeinen 16:5,6 – groet! 526 Romeinen 16:7 – gemarkeerd onder de apostelen 527 Romeinen 16:8-11 – connecties in Rome 528 Romeinen 16:11,12 – in de Heer 529 Romeinen 16:13 – Rufus en Paulus’ moeder 530 Romeinen 16:14,15 – in Rome, maar niet rooms 531 Romeinen 16:16 – een heilige kus 532 20

Romeinen 16:17 – mijd hen 533 Romeinen 16:18 – misleiding van argelozen 534 Romeinen 16:19 – ongekunsteld 535 Romeinen 16:20 – de satan verbrijzelen onder jullie voeten 536 Romeinen 16:21 – postscriptum 537 Romeinen 16:22,23 – Tertius en Quartus 538 Romeinen 16:25 – “mijn Evangelie” 539 Romeinen 16:25 – een verzwegen geheim 540 Romeinen 16:25,26 – nu openbaar gemaakt 541 Romeinen 16:25,26 – aeonische tijden & de aeonische God 542 Romeinen 16:27 – de alleen wijze GOD 543 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 21

De alleen wijze GOD ROMEINEN 1 23

Romeinen 1:1 – Saul, Saul… Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… De Romeinen-brief is de eerste brief van Paulus in ons ‘Nieuwe Testament’. Ook in de oudste complete manuscripten die bewaard zijn gebleven, is dat het geval. Het is tevens de langste brief met daarin zonder twijfel ook de meest fundamentele uiteenzetting van “het Goede Bericht van God”. Het vormt de basis van al het verdere onderwijs van de apostel. Dat zullen we als vanzelf ontdekken in de loop van de bespreking. Zoals altijd in zijn brieven begint Paulus met zichzelf voor te stellen. Allereerst zijn naam, die we vanuit het boek Handelingen al kenden. Eerst heette hij Saulus, genoemd naar Israëls eerste koning uit de stam van Benjamin. En tevens de latere vijand en beruchte vervolger van David, de man die was gezalfd om de definitieve dynastie te vestigen. Liep Saulus van Tarsus, de Benjaminiet, als vijand van de Zoon van David niet geheel in diens voetsporen? Totdat… hij werd geroepen: “Saul, Saul, wat vervolg je Mij…?” En dat veranderde alles. Saulus werd overweldigd door de genade GODS, zoals hij later zou schrijven. Hij heeft zijn bediening niet zelf gezocht – van Godswege werd hij daartoe geroepen! 25

Romeinen 1:1 – van Saulus naar Paulus Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… In het boek Handelingen noemt Lucas Paulus in eerste instantie consequent Saulus. Ook na zijn roeping op de weg naar Damascus, blijft dat zijn naam. De naamsverandering treedt pas op, op het moment dat Saulus voor het eerst bij een niet-Jood komt, bij de landvoogd Sergius Paulus. Deze man was geïnteresseerd in het woord van God, maar ene Elymas, een Joodse magiër, probeerde hem daarvan afkerig te maken. Het is vanaf deze gelegenheid dat Saulus ‘Paulus’ wordt genoemd (Hand.13:9) en dezelfde naam krijgt als de ‘heiden’ die hij bezocht. Dus niet Saulus, maar de landvoogd is de eerste man in de Bijbel die de naam Paulus draagt. De ontmoeting met hem markeert de naamsverandering. En dan nog iets: opgevat als Grieks woord is Paulos afgeleid van het werkwoord pau-o dat stoppen of ophouden betekent. Denk aan ons woord ‘pauze’. En dat is ook precies wat Paulus met Elymas doet: hij doet hem ophouden (pausé; Hand.13:10) door hem tijdelijk blind te maken. Is dat niet typerend voor Paulus’ bediening? Het Joodse volk is nu tijdelijk verblind opdat de rijkdom van het Evangelie naar de natiën zou gaan! 26

Romeinen 1:1 – slaaf van Christus Jezus Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… Het eerste wat Paulus zegt over zijn status is dat hij “slaaf van Christus Jezus” is. Geen “‘dienstknecht’ zoals veel vertalingen zeggen. Dat is iets anders. Want een dienstknecht is iemand die is ingehuurd voor een bepaald dienstverband. Maar een slaaf is een lijfeigene, iemand die 24/7 het eigendom is van een ander, van zijn heer. In onze ‘moderne’ beleving heeft het begrip ‘slaaf’ een louter negatieve lading. Maar voor Paulus was het een eretitel een slaaf van Christus Jezus te zijn! Wie slaaf is, is zelf volstrekt ondergeschikt. Het gaat om je heer voor wiens rekening je bent, die voor je zorgt, maar die ook bepaalt wat je te doen staat. Zo was het voor Paulus. Christus Jezus had hem vanuit de hemel geroepen en ‘gearresteerd’ op de weg naar Damascus. Paulus werd gemaakt tot ‘apostel’, wat betekent dat hij met volmacht werd afgevaardigd, hoogstpersoonlijk door Christus Jezus zelf. Alle andere ‘apostelen’ waren eerder geroepen en afgevaardigd dan hij. Paulus is de laatste in dit gezelschap. De dertiende apostel. Hij werd afgezonderd voor een unieke bediening: om het Goede Bericht van God onder de natiën te herauten (:5)! 27

Romeinen 1:2 – tevoren beloofd Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon… Het Goede Bericht van God onder de natiën herauten, deed Paulus niet op eigen initiatief. Hij had bepaald ook niet zelf hiervoor gekozen. Hij kon niet anders: hij was hiertoe als lijfeigene geroepen, afgevaardigd en afgezonderd. Het Goede Bericht waartoe Paulus was afgezonderd, was onmiskenbaar “van God”. Immers, niemand weet wat de toekomst gaat brengen; alles wat we daarover zeggen, zijn prognoses en hooguit waarschijnlijkheden. Mensen doen voorspellingen, maar God voorzegt. Door middel van profetie, voorzegging, bewijst God de waarheid van de Schriften. Het Evangelie herauten beoogt geen gevoelige snaren te raken, alsof het zou gaan om emoties. Nee, het levert bewijs dat de boodschap “van GOD” is. Honderden en zelfs duizenden jaren tevoren was door profeten, zowel mondeling als in geschrift, gewezen op de Messias die ooit zou komen. Wie hij zou zijn, zijn stamboom, zijn geboorteplaats, zijn optreden, wanneer hij zou optreden, over zijn ontvangst door het volk, zijn sterven en wat meer is, zijn opstanding. Enzovoort. Het Goede Bericht is de mededeling dat God zijn belofte heeft vervuld! Check het zelf! 28

Romeinen 1:3 – aangaande zijn Zoon …het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon… Eerder merkten we al op dat het Goede Bericht, goed is, omdat het verhaalt van God, die zijn belofte heeft vervuld. Dan hebben we het over de belofte die door vele profeten herhaald is en tot in detail aangekondigd in de heilige geschriften. Het gaat over gedocumenteerde aankondigingen, maar ook over de gedocumenteerde vervulling daarvan. Maar wat is nu de inhoud van wat God “tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften”? Daarover is heel veel te zeggen en Paulus zal in de navolgende verzen een tipje van de sluier daarvan oplichten. Maar het kan ook superkort worden samengevat: de vervulling van de belofte gaat over… Gods Zoon. Het Evangelie is geen boodschap van moraal, zoals velen menen. Het is geen filosofie of levensbeschouwing, opgebouwd vanuit een aantal concepten en ideeën. Dat alles is in het beste geval slechts een afgeleide van het Evangelie. Het Evangelie zelf gaat niet over iets, maar over Iemand. Een Persoon die niemand minder is dan Gods Zoon. Niet God zelf, maar Iemand die door God is verwekt. Op unieke wijze. De eniggeboren Zoon! 29

Romeinen 1:3 – uit het zaad van David …het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees… Het eerste kenmerk van de beloofde Messias is, dat hij zou voortkomen “uit het zaad van David”. Die lijn zien we door de tijd heen steeds meer toespitsen. Het eerste mensenpaar kreeg reeds de belofte mee van “het zaad der vrouw” dat ooit dodelijk getroffen zou worden, maar juist zó de “kop van de slang” zou vermorzelen. Tweeduizend jaar later wordt duidelijk dat de Messias zou voortkomen via de lijn van Abraham, Izaäk en Jakob. Vervolgens wordt voorzegd dat het de stam van Juda was waaraan de scepter zou toekomen. Nog weer duizend jaar later komt uit de stam van Juda het koningshuis van David voort. Het is deze dynastie waaraan God zijn belofte verbindt. De Messias zou een nakomeling en erfgenaam van David zijn. Weliswaar zou de dynastie van David ten einde komen, genoemd: “de afgehouwen tronk van Isaï”, maar een jonge scheut, in het Hebreeuws netser > Nazareth, zou alsnog nieuwe hoop brengen. Hij zou “de vervallen hut van David” tegen alle verwachtingen in herstellen. Slechts één Iemand beantwoordt aan deze profielschets: Jesjoea Hamashiach! 30

Romeinen 1:4 – Jezus’ afkomst …aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees, die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. De tegenstelling hier ligt tussen “naar vlees” en “naar geest”. Volgens de lijn van genealogie komt Gods Zoon voort uit “het zaad van David”. Inderdaad was Jozef afkomstig uit het huis van David, maar hij is niet de biologische vader van Jezus. Het is omdat Maria haar stamboom kon terugvoeren tot David, dat Jezus naar het vlees inderdaad “uit het zaad van David” was. Het is niet voor niets, dat we in het ‘Nieuwe Testament’ twee geslachtsregisters aantreffen die beiden terugvoeren naar David. De één volgt de lijn van Jozef en de ander die van Maria. Dat is buitengewoon belangwekkend, want het houdt in dat Jezus Christus, zowel wettig als biologisch, “de Zoon van David” is! Maar Jezus Christus is niet alleen “Zoon van David”, hij is ook “Zoon van GOD”. Het eerste is hij op grond van zijn geslachtsregister, de bloedlijn – naar het vlees. Het tweede echter is hij “naar geest van heiligheid”, oftewel “naar heilige geest”. Zonder tussenkomst van een man werd hij verwekt. Onmogelijk… maar waar! 31

Romeinen 1:4 – Zoon van God in kracht …aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees, die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. Naar het vlees gerekend is Jezus Christus nazaat van David. Maar tegelijkertijd is hij ook de Zoon van GOD. De reden daarvoor is tweeërlei. In de eerste plaats is Jezus Christus Zoon van GOD, omdat hij verwekt is door God zelf. Zonder dat de maagd Maria omgang had met een man overschaduwde de kracht van de Allerhoogste haar, zodat zij zwanger werd vanuit heilige geest (Luc.1:35). Geen mens is ooit zo verwekt. Daarom is Jezus Christus ook “de eniggeboren Zoon van GOD”. De tweede reden waarom Jezus Christus de Zoon Gods is, is dat hij ook door zijn GOD en Vader verwekt is uit de doden! Daarvan spreekt Psalm 2:7 profetisch: “JAHWEH sprak tot mij: Mijn Zoon ben je, vandaag heb ik je verwekt.” Dit woord is volgens Paulus (Hand.13:33) vervuld op de dag dat GOD zijn Zoon opwekte uit de doden. Dus sinds zijn geboorte uit Maria is hij de Zoon van God. Maar door opstanding van doden is hij Zoon van God in kracht! 32

Romeinen 1:4 – vanuit opstanding van doden …die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. We zagen dat Jezus Christus vanwege zijn moeder Maria, een nazaat van David is. En omdat zij als máágd zwanger werd, is hij ook “Zoon van GOD”. En daarbij hij is ook “Zoon van GOD in kracht” en wel “vanuit opstanding van doden“. Maar het zou zomaar kunnen dat we deze mededeling slordig lezen. Bijvoorbeeld door het op te vatten zoals de NBG51 vertaling luidt: “door zijn opstanding uit de doden”. Maar zo staat het niet in de grondtekst. “Jezus Christus, onze Heer” werd “Zoon van God in kracht…. vanuit opstanding van doden“. Het gaat dus niet alleen om zijn opstanding, maar om “opstanding van doden“, dat is meervoud. Dat wil zeggen: Jezus Christus deed doden opstaan. En dat maakt dat hij Zoon van God is in kracht! In de geschiedenis van Lazarus lezen we dat Jezus zegt: “deze ziekte is niet tot de dood maar (…) opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt zal worden” (Joh.11:4). En wat doet Jezus? Hij wekt de dode Lazarus en doet hem opstaan! Zo bewees de Zoon “de opstanding en het Leven” te zijn (Joh.11:25)! 33

Romeinen 1:5 – genade en apostelschap …Jezus Christus, onze Heer, door wie wij ontvangen hebben, genade en apostelschap tot gehoorzaamheid van geloof, ten behoeve van zijn naam onder al de natiën… Paulus heeft door “Jezus Christus onze Heer”, “genade en apostelschap” ontvangen. Op een wijze zoals geen van zijn collegaapostelen dat had ontvangen. Paulus had geen opleiding van Jezus Christus op aarde genoten. Hij was sowieso geen leerling, maar een vijand van Jezus Christus en een “buitensporig vervolger” van hem. Paulus is ook niet geroepen en afgevaardigd in het land maar in het buitenland, onder de natiën. Al deze kenmerken onderscheiden hem van de overige apostelen en typeren zijn apostelschap. Paulus’ apostelschap is hemels, heidens (> natiën) en het getuigt van alles overtreffende genade. Genade wil zeggen: onverdiende gunst en vreugde om niet. Paulus werd geroepen buiten het land Israël, want daar zou ook zijn arbeidsterrein liggen. Om “onder al de natiën” de naam van “Jezus Christus, onze Heer” te herauten. Jezus is de naam die zegt: JAHWEH is Redder. Christus wil zeggen: Gezalfde, de beloofde Messias. En Heer oftewel Kurios betekent: Eigenaar en Bezitter. Jezus Christus is de “Heer van allen” (10:12), van elk mensenkind. Zie daar de boodschap! En een gelovige zegt daarop amen! 34

Romeinen 1:5 – gehoorzaamheid van geloof …door wie wij ontvangen hebben, genade en apostelschap tot gehoorzaamheid van geloof, ten behoeve van zijn naam onder al de natiën… Heel Paulus’ arbeid blijkt gericht op het bewerken van “gehoorzaamheid van geloof” onder de natiën. Hij vangt zijn brief aan met dit statement en hij sluit de brief er ook mee af (16:26). En in de tussenliggende hoofdstukken licht hij toe wat dit betekent. Waarbij één ding volstrekt helder wordt: geloof en werken staan lijnrecht tegenover elkaar (4:5). Een opdracht wordt gegeven opdat het zou worden gewerkt. Een belofte of mededeling daarentegen wordt gedaan opdat dit zou worden geloofd. ‘Gehoorzaamheid van werken‘ betekent: God geeft een gebod of bevel en de mens wordt geacht dit op te volgen. “Gehoorzaamheid van geloof” betekent: God deelt een Goed Bericht mee en de mens zou daar gehoor aan geven en ‘Amen!’ op zeggen. “Het Evangelie van GOD” dat Paulus onder de natiën zou herauten vraagt niets van de mens. Het legt de mens ook geen gebod op. Het is de blijde mededeling dat GOD zijn belofte vervuld heeft door in zijn Zoon het Leven te geven. En dat alle mensen, “ieder in zijn eigen rangorde”, rechtvaardiging en Leven zullen ontvangen (5:18). Puur om niet! 35

Romeinen 1:6 – geroepen heiligen …onder al de natiën, onder wie ook jullie zijn, geroepenen van Jezus Christus, aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen… Deze brief is gericht aan gelovigen in Rome. Ook al had een aantal van hen een Joodse achtergrond, ze bevonden zich onder de natiën en als zodanig schrijft Paulus hen aan (11:13,30). Het is één van de thema’s die later in hoofdstuk 9 t/m 11 uitgebreid aan de orde zal komen. Hoe GOD in de tegenwoordige tijd een volk uit de natiën verzamelt, terwijl Israël tijdelijk in ongeloof terzijde staat. De ekklesia in Rome was niet door Paulus’ persoonlijke arbeid ontstaan, hoewel hij velen van hen kende, zoals zijn medearbeiders Prisca en Aquila (16:3). Paulus noemt de geadresseerden “geroepen heiligen” en “geroepenen van Jezus Christus”. Hijzelf was “geroepen” (1:1), maar voor zijn lezers geldt hetzelfde. Later schrijft hij dat zij “geroepenen zijn naar GODS voornemen” (8:28). Omdat GOD hen tevoren had bestemd en vandaar ook roept en rechtvaardigt en verheerlijkt (8:30). Alle mensen worden gerechtvaardigd (5:18) en heel de schepping zal worden verlost (8:21). Maar degenen die vandaag worden geroepen zijn tevoren bestemd tot “gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon” (8:29). Zij zullen in zijn heerlijkheid delen wanneer hij straks openbaar wordt (8:19). 36

Romeinen 1:7 – genade en vrede …aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen: genade is met jullie en vrede van God, onze Vader en van de Heer Jezus Christus. Dit is een universele groet in al Paulus’ brieven. Genade en vrede van GOD. In die volgorde. Het begint met genade, gunst, ‘vreugde om niet’ van Godswege. Is het ook niet veelzeggend dat Paulus deze groet vooraf laat gaan door het gegeven dat zijn lezers “geliefden van GOD” zijn. Ze zijn niet ‘aardig’ bevonden of ‘aantrekkelijk’ of ‘goed presterend’. Dan zou hun geliefd-zijn gebaseerd zijn op eigenschappen van henzelf. Maar dat is niet de liefde, agapé van GOD. GODS liefde is gebaseerd op het feit dat Hij onze Vader is: we komen uit Hem voort. Hij is onze Schepper, we zijn werk van zijn handen. Dat laat Hij nooit varen! GODS liefde is de bron van genade die heel de mensheid ten deel valt. Zoals Paulus later schrijft (3:23,24): ” … allen zondigden en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in zijn genade… in Christus Jezus”. Genade en vrede van GOD is geen wens of verlangen, maar de mededeling van een feit. Een aanzegging, een Goed Bericht! 37

Romeinen 1:8 – jullie geloof verkondigd Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus omtrent jullie allen, omdat jullie geloof wordt verkondigd in heel de wereld. Paulus schreef de brief aan de gelovigen te Rome gedurende de drie maanden in Griekenland waarvan sprake is in Handelingen 20:3. Het decreet dat enkele jaren daarvoor door keizer Claudius was uitgevaardigd, was inmiddels opgeheven. Claudius had alle Joden bevolen om Rome te verlaten (Hand.18:2). Volgens een Romeinse biograaf van keizer Claudius, had de keizer dit bevel gegeven vanwege onrust in de grote Joodse gemeenschap rond ene “Chrestus” (lees: Christus). Dat zou inderdaad heel goed kunnen verklaren waarom in de hele wereld werd gesproken van het geloof van de Romeinse Joden die Jezus-als-Messias beleden. Later lezen we dat, als Paulus in Rome is gearriveerd, de Joodse leiders daar heel goed wisten dat de sekte waartoe Paulus behoorde, overal tegenspraak ondervond (Hand.28:22). Hoe dat ook zij: voor Paulus is de allereerste reden om zijn GOD te danken door Jezus Christus, het feit dat in heel de wereld werd gesproken van het geloof van zijn lezers. Er staat dus niet dat zijzelf van hun geloof spraken, hoewel dat ongetwijfeld het geval was, maar dat anderen van hun geloof spraken. Dat is de beste ‘reclame’! 38

Romeinen 1:9,10 – een weg gebaand Want God is mijn getuige, die ik dien in mijn geest in het goede bericht van zijn Zoon, hoe ik jullie onophoudelijk vermeld, wanneer ik altijd bij mijn gebeden smeek, of mij eindelijk eens in de wil van God een weg gebaand zal worden om naar jullie toe te komen. Wat in vers 1 “het Goede Bericht van GOD” heette, heet hier “het Goede Bericht van zijn Zoon”. Die laatste naam hangt samen met de eerste. Want wat GOD als Goed Bericht te melden heeft, gaat over zijn Zoon (:3). Niet alleen voor de buitenwereld, maar ook in de geest diende Paulus die GOD. “Onophoudelijk” betekent niet: een gebed zonder eind. Het betekent dat Paulus iedere keer weer zijn lezers noemde in zijn gebeden. Met daarbij de smeekbede dat hij hen eindelijk eens zou mogen bezoeken. Paulus had die wens al veel langer (vergelijk Hand.19:21). En hij wist: wanneer GOD dat wil, zal daar een weg voor worden gebaand. Met die wetenschap kun je heel relaxed leven! GOD wilde Paulus inderdaad in Rome hebben, zoals hem later werd duidelijk gemaakt (Hand.23:11). Maar nu kon hij nog niet bevroeden daar als gevangene te arriveren (Hand.28:16). Hoe cliché ook: GODS wegen zijn wonderlijk! 39

Romeinen 1:11,12 – genade-effect en bevestigd Want ik verlang ernaar jullie waar te nemen, opdat ik jullie zou meegeven enig genade-effect, om jullie standvastig te maken, dat is: onder jullie samen bemoedigd te worden door elkaars geloof, zowel van jullie als van mij. Paulus hoopt van harte gauw de gelovigen te Rome in levende lijve te ontmoeten. De redenen die hij hier noemt zijn drieërlei. In de eerste plaats wil hij hen “enig genade-effect” meegeven. In het Grieks is hier sprake van ‘charisma’, waarvan het eerste deel ‘charis‘ wijst op gunst of genade en de uitgang -ma duidt op een gevolg of effect daarvan. Waar het op neerkomt is dat Paulus in Rome heel graag wilde spreken van wat genade uitwerkt. Later in hoofdstuk 5 komt hij daarop terug, waar hij betoogt dat de genade in Christus zoveel groter is dan het falen van Adam (5:15,16). Het tweede wat Paulus in Rome graag zou willen doen is de gelovigen daar “standvastig maken”. Dat geeft aan dat ze weliswaar stonden in het Evangelie, maar Paulus’ onderwijs is er op gericht hen des te solider daarin te doen staan. Hen bevestigen, zodat ze vaster komen te staan. En daarin is ook het derde begrepen: bemoedigd worden in elkaars geloof! 40

Romeinen 1:13 – zoveel te doen! Maar ik wil niet dat jullie onwetend zijn broeders, dat ik mij vele malen voornam naar jullie toe te komen - en ik werd tot nu toe verhinderd - opdat ik ook onder jullie enige vrucht zou hebben, zoals ook onder de overige natiën. Paulus zou kunnen zeggen: ik wil dat jullie weten. Maar hij zegt het anders: ik wil niet, dat jullie niet zouden weten. Deze vorm van dubbele ontkenning gebruikt hij vaker als hij iets belangrijks wil overbrengen (11:25; 1Thes.4:13). Hij heeft een hekel aan onwetendheid van zijn lezers; daarom stelt hij ze op de hoogte. Later komt Paulus er in zijn brief op terug dat hij al vaak is gehinderd om naar Rome te komen (15:22). Het was niet alleen zijn verlangen gedurende vele jaren (15:23), hij had ook vaak het voornemen opgevat. De verhinderingen hadden te maken met prioriteiten: Paulus ging eerst naar die plaatsen waar nog niet eerder het Evangelie was vernomen (15:20,21). Dus niet zijn verlangen bepaalde wat hij deed. Paulus liet zich leiden door principes die hij vanuit de Schrift had geleerd. Eenmaal in Rome gearriveerd zou hij vertellen wat hij overal onder de natiën als heraut bekend maakte: een vitale boodschap die ook daar zeker vrucht zou dragen! 41

Romeinen 1:14 – een schuldenaar van iedereen Voor Grieken en Barbaren, voor wijzen en dwazen ben ik een schuldenaar. Vandaar dat ik bereidwillig ben ook aan jullie die in Rome zijn, te evangeliseren. Paulus’ apostelschap en bediening om onder alle natiën “het Evangelie van GOD” te herauten, noemt hij “genade” (:5). Het is een uitnemend privilege en voorrecht. Want wat is er mooier om de hele wereld bekend te maken met de mededeling dat “de levende GOD de Redder is van alle mensen, speciaal van gelovigen”?! Tegelijkertijd beschouwt Paulus deze bekendmaking ook als een schuld die hij heeft aan alle mensen. Iedereen moet het weten. Sterker nog: elk mens heeft het recht om dat van hem te eisen. Dat is wat het woord ‘schuldenaar’ betekent. Het woord ‘schuldenaar’ heeft bij ons een negatieve klank. Want wie schuld heeft, heeft gewoonlijk tekort. Stel ik ben iemand honderd euro schuldig en ik betaal tenslotte mijn schuld, dan is de ander honderd euro rijker en ikzelf ben honderd euro armer geworden. Wie schuld inlost raakt vermogen kwijt. Maar hoe anders is het een schuldenaar van het Evangelie te zijn! Wanneer ik een ander het Goede Bericht doorgeef, ben ik niet armer geworden, maar is de ander rijker gemaakt! Het Goede Bericht delen betekent: het vermenigvuldigen! 42

Romeinen 1:15 – evangeliseren in Rome Voor Grieken en Barbaren, voor wijzen en dwazen ben ik een schuldenaar. Vandaar dat ik bereidwillig ben ook aan jullie die in Rome zijn, te evangeliseren. De meeste vertalingen spreken hier over Paulus’ bereidheid om zijn lezers in Rome het Evangelie te brengen of te verkondigen. In het Grieks is het één woord: evangeliseren. De uitgang van het woord - iseren komt trouwens ook uit het Grieks (-izo). Wij kennen deze uitgang in talloze werkwoorden, zoals kristalliseren (= in kristal veranderen), dramatiseren (= in drama veranderen), magnetiseren (= magnetisch veranderen), enzovoort. De uitgang zegt iets over de uitwerking en de verandering die het werkwoord teweegbrengt. ‘Iemand evangeliseren’ wil niet slechts zeggen: het Evangelie vertellen, maar de ander blootstellen aan de kracht van het Evangelie. Dat is ook wat vers 16 naar voren brengt: het Evangelie is een kracht GODS…! Het verandert mensen! Het gangbare idee is dat men evangeliseert onder niet-gelovigen. Maar hier spreekt Paulus zijn bereidwilligheid uit om onder de gelovigen (:6) in Rome ‘te evangeliseren’. Het is niet waar, dat wie het Evangelie eenmaal kent en gelooft, het niet meer zou hoeven horen. Want het Evangelie is een schatkamer waarin we altijd weer nieuwe dingen blijven ontdekken! 43

Romeinen 1:16 – beschaamt mij niet Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft… In onze taal gebruiken we werkwoorden actief of passief. Ik schaam mij, dat is actief. Ik word beschaamd, dat is passief. Maar het Grieks waarin Paulus schreef, kent nog een derde vorm: de zogenaamde medialis. Dat is een werkwoordsvorm dat het midden houdt tussen actief en passief. Het is die vorm die Paulus gebruikt in Romeinen 1:16. Dat betekent dat zowel de vertaling “het Goede Bericht beschaamt mij niet” alsook de vertaling “ik schaam mij het Goede Bericht niet”, beiden tekort doen aan het origineel. Want zowel de passieve als de actieve kant liggen besloten in de Griekse werkwoordsvorm. Is dat geen geweldige gedachte? Het Evangelie beschaamt mij niet. Want het is de waarheid en het staat garant voor wat het belooft. Ik kan er volledig van op aan! Ieder die het gelooft zal Gods reddend vermogen daarin ondervinden. Maar juist omdat het mij niet beschaamt, schaam ik mij ook niet voor het Evangelie. In die volgorde. Het is geen bravoure van ‘ik schaam mij niet…’, maar juist de wetenschap dat het Evangelie mij niet beschaamt! Dat geeft mij vrijmoedigheid! 44

Romeinen 1:16 – voor een ieder die gelooft Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. Paulus heraut het Evangelie zo vrijmoedig en onbeschaamd, omdat het hem niet beschaamt. Het is een boodschap waarmee hij voor de dag kan komen, omdat het precies is, wat het claimt te zijn. Het is een bericht, een mededeling, een feit dat wáár is, ongeacht of de ontvanger het gelooft of niet. En bovendien is het een onmiskenbaar Goed Bericht, eveneens ongeacht of men het gelooft of niet. Want het vertelt: GOD redt! Onvoorwaardelijk en ‘om niet’. Zó klinkt in het Evangelie “GODS kracht tot redding” door. Het is immers het Evangelie van GODS Zoon (:9) wiens Naam JEZUS is, dat betekent: JAHWEH redt! Het eerste feit is dat GOD een ieder redt. Het tweede feit is hoe GOD vandaag redt, namelijk “een ieder die gelooft“. Dit thema zal later nog uitvoerig aan de orde komen. Geloven wil zeggen: van harte vertrouwen dat GOD zijn woord waar maakt. Geloven is geen prestatie. Want dan zou het werken zijn (4:5). Geloof is juist de erkenning dat een mens niets kan en ook niets hoeft te doen! 45

Romeinen 1:16 – eerst de Jood Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. Eerder overwogen we al dat deze brief is geschreven gedurende de drie maanden die genoemd worden in Handelingen 20:3. Tot aan het slot van Handelingen, gold een voorrang voor de Jood. In eerste instantie peinsden “de twaalf” er niet eens over om naar de natiën te gaan. Dat was geen ongehoorzaamheid, integendeel. Eerst zou Israël gelovig worden, dan zou de Messias terugkeren (Hand.3:1921) en via die weg zouden alle volkeren deel krijgen aan het Koninkrijk. Dat was het perspectief. Zo zou de volgorde zijn. Israël bekeerde zich echter niet op de boodschap van de twaalf. En toen werd Paulus geroepen, een dertiende apostel en hij werd naar de natiën gezonden. Vanwege Israëls ongeloof (!) kwam de boodschap van het Evangelie nu bij de heidenwereld terecht (11:11,15). Maar nog steeds met de opzet om Israël zó jaloers te maken (10:19; 11:11). Als een laatste ‘wake-up call’. Heel de Handelingen-periode staat in het teken van Israëls bekering. Daarom bezocht Paulus altijd eerst de synagoge. Paulus’ bediening zou bewijzen aan Israël dat de redding naar de natiën was gezonden (Hand.28:28). 46

Romeinen 1:17 – rechtvaardigheid van God onthuld Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. Het Evangelie beschaamt Paulus niet en daarom schaamt hij zich ook niet voor het Evangelie. De eerste reden is (:16) dat het Evangelie GODS kracht demonstreert om te redden. De tweede reden vinden we hier in dit vers. Het Evangelie onthult de rechtvaardigheid van GOD. Het is via dit gegeven dat in de kerkgeschiedenis een zeer kwalijke filosofie is binnengeslopen. Men heeft geredeneerd: Gods rechtvaardigheid houdt in dat God de schuld van de mensheid niet zomaar kan vergeven, maar moet straffen. En de onthulling van Gods rechtvaardigheid zou dan zijn, dat Hij zijn onschuldige Zoon plaatsvervangend heeft laten lijden en sterven, zodat Hij ons nu kan vergeven. Deze redenering vormt tot op vandaag één van de basisideeën van de klassieke theologie. Maar het is on-Bijbelse filosofie. GODS rechtvaardigheid heeft niets met vergelding en plaatsvervangende straf te maken. GODS rechtvaardigheid betekent: GOD doet recht aan wat Hij tevoren beloofd heeft (:2). Het heeft niet te maken met onze schuld, maar met zijn schuld. Immers, belofte maakt schuld en daarom heeft GOD zijn Woord waargemaakt en zijn belofte heerlijk vervuld! 47

Romeinen 1:17 – vanuit geloof, tot in geloof Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. In het Evangelie wordt GODS rechtvaardigheid onthuld, doordat Hij zijn belofte heeft vervuld. Hij heeft recht gedaan aan zijn Woord! Er is niemand die zozeer gelooft in het Woord van GOD als juist GOD zelf. We vinden het misschien vreemd om het zo te formuleren, maar toch is dat precies zoals Paulus dit benoemt in Romeinen 3:3, waar hij schrijft over “het geloof van GOD”. GOD gelooft in zijn Woord, want Hij weet dat het waar is en ook waar gemaakt wordt. Daar staat Hijzelf garant voor. Over de onthulling van de rechtvaardigheid van GOD zegt Paulus dat dit is “vanuit geloof, tot in geloof”. “Vanuit geloof” betekent: geloof is de bron van waaruit de rechtvaardigheid van GOD voortkomt. Dat bevestigt precies waarmee we begonnen: GOD gelooft in zijn belofte en vanuit dat geloof wordt zijn rechtvaardigheid onthuld. Maar het is niet alleen “vanuit geloof”, maar ook “tot in geloof”. Het eerste gaat over GODS geloof, het tweede over het geloof van de mens. GOD is de bron en bewerker van de rechtvaardigheid en het vindt ingang bij de mens die gelooft. 48

Romeinen 1:17 – de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven! Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. Rechtvaardigheid en geloof zijn twee begrippen die hand in hand gaan met elkaar. Sterker nog: beide begrippen zijn synoniem. Een gelovige is een rechtvaardige en een rechtvaardige is een gelovige. Dat komt omdat in de Schrift geloof gerekend wordt tot rechtvaardigheid. Voor het eerst lezen we dat in Genesis 15 vers 6 in verband met Abram die GOD geloofde op diens onvoorwaardelijke belofte. Daarom was Abram voor GOD een rechtvaardige (4:3). Niet omdat Abram iets deed, maar juist omdat hij vertrouwde op GOD die zou het doen! Dat telt bij GOD! Het principe van ‘een gelovige = een rechtvaardige’ is overigens niet alleen op de mens van toepassing, maar ook en vooral op GOD zelf. GOD is rechtvaardig omdat Hijzelf gelooft in wat Hij belooft. Want daarom vervult Hij zijn belofte (:2). Paulus sluit vers 17 af met een citaat uit Habakuk 2:4. Want ook deze profeet sprak reeds van “de rechtvaardige vanuit geloof”. Die zal leven. Want waar anders zou Leven te vinden zijn, dan bij de levende GOD die dit belooft? Wie op Hem vertrouwt, komt nooit bedrogen uit! 49

Romeinen 1:18 – want toorn van GOD… Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Paulus argumenteert in deze verzen heel nauwkeurig wat blijkt uit het telkens herhaalde “want”. Paulus wil graag in Rome evangeliseren (:15). Hoezo? Want ik schaam mij het Evangelie niet (:16). Hoezo niet? Want het Evangelie is een kracht Gods tot redding (:16). Hoezo? Want in het Evangelie wordt rechtvaardigheid van GOD onthuld voor degene die gelooft (:16,17). Hoezo voor wie gelooft? Want toorn van GOD wordt vanaf de hemel onthuld over alle onrechtvaardigheid van mensen. GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid en daarmee ongeloof dus tot onrechtvaardigheid. De onthulling van rechtvaardigheid van GOD is “tot in geloof”, terwijl de onthulling van GODS toorn “alle onrechtvaardigheid” betreft. Het is van groot belang om scherp te lezen en ook op te merken wat er niet staat. Paulus spreekt niet van een toekomende toorn van GOD. Het staat in de tegenwoordige tijd: “wordt… onthuld”. Het gaat ook niet over onthulling van GODS toorn over mensen, maar “over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”. En die onthulling voltrekt zich niet op aarde maar “vanaf de hemel”: GOD trekt zich terug en laat mensen begaan… 50

Romeinen 1:18 – de waarheid… Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Paulus spreekt hier niet over de toekomstige “dag van toorn” (2:5), maar over de toorn van GOD in de tegenwoordige tijd. Die toorn gaat niet over: ‘alle mensen’, maar over: “alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”. In de navolgende verzen (:24,26,28) zullen we zien dat die toorn niet blijkt in het feit dat GOD ingrijpt, maar juist daarin dat Hij mensen in hun “oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid” overgeeft. Hij laat hen begaan en doet er niets aan of tegen. In wat blijkt nu die “oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”? Daarover hoeven we niet te gissen, want het staat er pal achter. Wat deze mensen doen is “de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden“. Dat is het eerste, concreet kwalijke wat gezegd wordt van deze mensen. Maar beter is het wellicht te zeggen, dat alle andere kwalijke eigenschappen die in dit hoofdstuk nog genoemd zullen worden, voortkomen uit deze houding ten opzichte van de waarheid. Wie de feiten kent en weet wat waar is, staat maar één ding te doen en dat is: de waarheid accepteren en erkennen. Meer is niet nodig. 51

Romeinen 1:18 – de waarheid… ten onder houden Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Wat Paulus vanaf dit vers doet is een wereld beschrijven, die weliswaar religieus is, maar God “niet als GOD” (:21) erkent. Tegen beter weten in. “De waarheid” waarvan Paulus hier spreekt is dat wat van GOD bekend is (:19). De erkenning en “het ontzag van JAHWEH is het beginsel van wijsheid”. Wie daar dus niet van start gaat, kan bergen informatie verzamelen, een hoog IQ en academische onderscheidingen bezitten, het zegt he-le-maal niets. Het is dwaasheid. De waarheid, dat wil zeggen de feiten, dat wat evident is en niet ontkend kan worden, heeft altijd de onweerstaanbare neiging ‘boven water te komen’. Zoals het moeite kost om een basketbal onder water te houden, zo moet men moeite doen om de waarheid te onderdrukken. Want een feit ligt er gewoon. Een leugen daarentegen moet bedacht worden. En om een leugen in stand te houden, dienen weer nieuwe leugens bedacht te worden. Dat is een creatief proces. Het vereist veel denkkracht en slimheid om een bolwerk van kennis op te bouwen, dat de schijn heeft van waarheid. Ziedaar deze wereld… 52

Romeinen 1:19 – het gekende van GOD Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over (…) mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden, omdat namelijk het gekende van God te midden van hen openbaar is, want God maakt het aan hen openbaar. De toorn van GOD die vanaf de hemel onthuld wordt, blijkt in de tegenwoordige tijd in zijn afkeer. Letterlijk. Hij keert zich af, of zoals dat elders dikwijls geformuleerd wordt: Hij verbergt zijn aangezicht. Waar mensen de waarheid ten onder houden, daar dooft het licht. De waarheid waar Paulus het over heeft is: “het gekende van GOD”. In het volgende vers zal dat nader verklaard worden. De natiën waren niet zoals Israël, in het bezit van “de Schriften” en veel van GOD was hen daarom onbekend (Ps.147:20). En zolang ze niet het Evangelie van de opgewekte Christus vernemen, kunnen ze dat evenmin kennen. “Het gekende van GOD” is wat de mensheid van Hem kan weten vanuit de schepping. Hijzelf is weliswaar onzichtbaar, maar dat Hij er moet zijn, zou niemand mogen ontgaan. Elk mens, begiftigd met het vermogen om logisch te denken, weet dat achter een intelligent ontwerp, een intelligente ontwerper schuilgaat. Geen horloge zonder horlogemaker. Geen schepping zonder Schepper. 53

Romeinen 1:20 – met verstand doorzien Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden vanaf de schepping der wereld, zijn onwaarneembaar vermogen en goddelijkheid, wordt in de creaties met verstand doorzien, zodat ze geen verontschuldiging hebben. Vanaf vers 18 betoogt Paulus dat GOD zijn toorn onthult, over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van de mensheid. Let op, dit staat in de tegenwoordige tijd! Dat doet Hij niet door in te grijpen, maar juist door zich af te keren. Daar waar de mens de waarheid aangaande GOD verduistert, wordt het, logischerwijs, donker. Het is waar dat “vanaf de schepping der wereld” GOD in zijn “vermogen en goddelijkheid” onwaarneembaar is. Immers, “niemand heeft ooit GOD gezien…”, zo zegt de Schrift bij herhaling. Niettemin en ondanks het feit dat GOD per definitie niet via de zintuigen waarneembaar is, is er geen enkele reden te twijfelen aan zijn bestaan. Hij wordt namelijk “in de creaties met het verstand doorzien”. Elke creatie getuigt van de Creator. Zo dwaas als het is te menen dat een vliegtuig of een computer of een artistiek kunstwerk vanzelf, of nog erger: door een explosie ontstaat, zó dwaas is het idee dat de schepping kan bestaan zonder Schepper. Elk werk van zijn handen, tot in detail, getuigt van de waarheid: Hij is er! 54

Romeinen 1:21 – God als GOD Immers hoewel zij de God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als GOD, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Paulus betoogt hier dat ieder mens met verstand weet dat God er is. Wie design ziet, kan er niet onderuit dat er een Designer moet zijn. De schepping veronderstelt een Schepper. Paulus schrijft hier niet dat de wereld geen god kent. Zelfs niet dat ze Hem niet verheerlijken of danken. Nee, Paulus schrijft dat men God niet “ALS GOD” verheerlijkt en dankt. Dat is de clou. Wellicht godsdienstig, maar niet “God als GOD” verheerlijken of danken. Om dat te begrijpen, moeten we eerst weten wat het woord ‘God’ betekent. Het Griekse woord voor ‘God’ is ’Theos’. Dat is afgeleid van een werkwoord dat ‘stellen’ of ‘plaatsen’ betekent. ‘Theos’ is de PLAATSER. God als GOD verheerlijken en danken wil zeggen: Hem erkennen als de Ene die alles een plaats toewijst. Niet een deel, ook niet veel, maar alles. Dáár begint wijsheid. Zonder die erkenning zijn alle redeneringen gedoemd op niets uit te lopen. Het uitgangspunt deugt niet. “Alle dingen zijn uit Hem, door Hem en tot Hem. Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen!” 55

Romeinen 1:21 – intelligent hart? Immers hoewel zij de God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als GOD, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Dat God GOD is betekent, zoals we zagen, dat Hij de Plaatser is. Hij wijst alles en iedereen de juiste plaats en de juiste tijd. Zouden er meerdere goden zijn, dus polytheïsme, dan kan God nooit GOD zijn. Want wat de ene god beslist, zou de andere god kunnen dwarsbomen. Als er daarentegen één GOD is, dan is Hij absoluut. Alles valt dan onder zijn domein. Niets uitgezonderd. Ook ruimte en tijd zijn een creatie van Hem. Hij is daarvan niet afhankelijk. Hij is de Beschikker omdat Hij de Ontwerper en Schepper is van het al. Zonder dit uitgangspunt zijn redeneringen gedoemd dood te lopen. Je kunt geroemd worden als intellectueel, maar als je God geen GOD laat zijn, ben je onintelligent. Dan maak je een valse start. Als God GOD is, dan is Hij dus almachtig en alwetend. Dat is logica, theo-logica. Dan gaat er nooit iets mis bij Hem. Wat Hij wil bewerken, wordt niet beperkt door zijn vermogen. Die erkenning maakt ons denkvermogen efficiënt. En het verlicht ons hart met een eindeloos uitzicht! 56

Romeinen 1:21 – als GOD verheerlijken of danken Immers hoewel zij God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als God, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. In dit vers wordt compact en met precisie aangegeven waar de wereld de mist in gaat. Ook al is men religieus, men verheerlijkt of dankt God niet als GOD, als de Almachtige en Alwetende die alles en iedereen een plaats toewijst. Buiten Hem om kan niets plaatsvinden. De wetenschap dat er Iemand is die alles onder controle heeft en nooit iets te vergeefs laat plaatsvinden, geeft aan alles in mijn bestaan een wonderbare glans. Want het geeft GOD de eer die Hem toekomt en het maakt mij bewust dat ik Hem in alles kan danken. Want nooit gaat er iets mis bij Hem. Dat er veel plaatsvindt wat ik niet snap, hoeft mij niet te hinderen. Want Hij is GOD, Hij weet het! Hoe armetierig steken menselijke therapieën hier niet bij af. Die willen ons leren om dingen waar we mee zitten, ‘een plekje te geven’. Vergeet het gerust. Wij hoeven dingen geen plekje te geven. GOD geeft alles een plaats. Erken slechts dat Hij vermag, wat mensen niet kunnen… en ook niet hoeven! 57

Romeinen 1:21 – het hart verduisterd Immers hoewel zij God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als God, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Paulus beschrijft wat er gebeurt als de mens God niet als GOD verheerlijkt of dankt. De eerste consequentie is dat redeneringen worden verijdeld, dat wil zeggen: redeneringen lopen dood en conclusies zijn ongeldig. Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel en dat gaat ook op voor redeneringen. Wanneer het uitgangspunt niet deugt, kan de rest van de redenering nog zo knap zijn, de conclusie zal niet deugen. De tweede consequentie is dat ”hun onintelligent hart wordt verduisterd”. Het hart is onintelligent, wat uiteraard geen uitspraak doet over het IQ. Dat kan nog zo hoog zijn, maar niet uitgaan van de basale waarheid dat God GOD is en dat is, excusez moi, dom. Maar dat niet alleen, het verduistert bovendien het hart. Zonder zicht op God die GOD is, wordt het donker van binnen. Want de grootste vragen blijven onbeantwoord, oftewel duister. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan en waar leidt alles toe? Hoe anders wordt alles voor wie God wel als GOD kent. Dan wordt het denken effectief, intelligent en het hart stralend verlicht! 58

Romeinen 1:22,23 – bewerende wijs te zijn Bewerende wijs te zijn, worden ze dwaas gemaakt, en zij veranderen de heerlijkheid van de onvergankelijke God in een gelijkende afbeelding van een vergankelijk mens en van vogels, van viervoeters en van kruipende dieren. Waar GOD wordt weggeredeneerd, is het onvermijdelijk dat de rol van “de onvergankelijke GOD” terecht komt bij een vergankelijk schepsel. Als er geen plaats meer is voor de Schepper, ontstaat een vacature die dan noodzakelijk door een schepsel wordt waargenomen. In de klassieke oudheid werden goddelijke eigenschappen toegekend aan bepaalde creaties, hetzij een mens, een dier of een afbeelding daarvan. Of aan hemellichamen zoals zon, maan en sterren(stelsels). Wanneer de Schepper niet aan het begin van het leven staat, dan kan het niet anders dan dat de schepping zelf alles heeft voortgebracht. Ook in het zogenoemde ‘wetenschappelijke wereldbeeld’ zien we dat. Het ontstaan van de wereld zouden we te ‘danken’ hebben (?) aan een oerknal, de zon, oceanen, tijd en toeval. Dat zijn de ‘onpersoonlijke goden’ van ‘de moderne mens’. Een wereldbeeld dat daarmee nóg triester is dan dat van de religies uit de oudheid, waar men tenminste nog enige zin en doel beleed. En zelfs dat zijn we kwijtgeraakt, terwijl we beweren wijzer te zijn dan ooit… 59

Romeinen 1:24 – de wereld losgelaten Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten… Vanaf vers 18 betoogt Paulus dat toorn van GOD vanaf de hemel wordt onthuld en ook waarom dat zo is. Tot dusver echter heeft Paulus nog niet aangegeven hoe GOD dat doet en waaruit dit blijkt. In bovenstaand vers vinden we voor het eerst beschreven wat GOD doet met de mensheid die “de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt”. Hij heeft “hen overgeleverd in…”. Dit wordt herhaald in vers 26 en 28. GODS toorn in de tegenwoordige tijd blijkt niet daaruit dat Hij ingrijpt. Zo zal dat wel gaan in de toekomstige “dag van toorn” (2:5). Maar nu blijkt GODS toorn juist in het feit dat Hij niet ingrijpt. GOD laat de wereld begaan. Hij levert hen over. Lees goed wat er staat: Hij levert de wereld over in (niet: aan!) de begeerten van hun harten. De wereld wordt niet overgedragen aan iets anders, maar losgelaten in de weg die ze reeds ging. Zonder dat GOD hen daarin hindert. Populair gezegd: zoek het dan maar uit, ik hou je niet tegen. Is dit niet precies de wereld waarin we leven? GOD houdt zich (tijdelijk!) afzijdig, terwijl de wereld ongestoord haar goddeloze gang kan gaan. 60

Romeinen 1:24 – onreinheid van het onteren Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten, tot in onreinheid van het onteren van hun lichamen onder elkaar. Waar “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD” (:23) wordt vervangen, betekent dat per definitie ontering. Want de waardigheid en de glorie van het schepsel is juist dat zij heenwijst naar haar Schepper. Waar die sprake verdwijnt, wordt alles in de schepping plat en platvloers. Het Griekse woord voor “onreinheid” heeft in haar woordopbouw die gedachte ook in zich (a-kat-arsia > on-neerwaarts-gehevenheid). De seksualiteit is een oer-drift waardoor heel de levende natuur wordt kenmerkt. Dat is uiteraard bedacht en gecreëerd door de Schepper zelf. Door wie anders? Maar dat is niet enkel ’technisch’ of ‘functioneel’, maar vooral zijn vrije expressie. Het drukt uit hoe de man, als beelddrager van de Schepper (1Kor.11:7), vanuit de vrouw, die het beeld is van de schepping (8:22), nieuw leven verwekt. We zien daarin liefde, eenwording, opstanding, nieuw leven, hoop en verwachting gedemonstreerd. Heel de seksualiteit is een uitbeelding van de weg die GOD met de schepping gaat om een nieuwe schepping voort te brengen. Zonder die verheven verwijzing naar de Schepper is seks niet meer dan plat vermaak. En dus zonder “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD”. 61

Romeinen 1:24 – het onteren van hun lichamen Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten, tot in onreinheid van het onteren van hun lichamen onder elkaar. Wanneer de glorie van de Schepper-GOD wordt weggeredeneerd, wordt zelfs het meest verhevene (seksualiteit) gereduceerd tot plat vermaak. Omdat het donker is geworden in het hart van de mens, ontbreekt zicht op de dingen. En waar geen visie is, blijven slechts begeerten over. Zoals in de dierenwereld. Een mens echter wordt geacht meer te zijn; hem is denkvermogen gegeven, zodat hij GOD zou verheerlijken. In de laatste eeuwen verdween GOD langzamerhand uit het denken van de westerse mens. Dit werd officieel ingezet tijdens wat ‘de Verlichting’ genoemd wordt, maar de naam is juist illustratief voor de verduistering die intrad… Zonder zicht op de Schepper worden gevoelens en begeerten sturend in het bestaan. ‘Je moet doen wat je voelt‘, wordt dan het levensmotto. En: je bent wie je voelt dat je bent. Seksuele identiteit wordt dan niet meer gedefinieerd naar zoals GOD je geboren deed worden (mannelijk of vrouwelijk), maar naar hoe je je voelt. Wie zo verwerpelijk denkt (:28) heeft geen kompas en kan niet anders dan het lichaam onteren. Wat een contrast met degene die GOD wel mag kennen! 62

Romeinen 1:25 – het schepsel naast de Schepper Zij vervangen de waarheid van God in de leugen en worden eerbiedig vereerd en dienen het schepsel naast de Schepper, die is gezegend tot in de aeonen. Amen! De wereld die God “niet als GOD” verheerlijkt en dankt (:21), verandert onvermijdelijk “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD” in een vergankelijk schepsel (:23). Dan krijgt het schepsel een plaats op het niveau van (= naast) de Schepper. Daarmee wordt de waarheid van GOD vervangen in de leugen. Waar de wereld in dit type denken blijk van geeft is des-oriëntatie. Letterlijk betekent die term: niet weten waar de oriënt is, het Oosten, dat wil zeggen: waar het licht opgaat. Hoe kan het ook anders? Het is “duister geworden in hun onintelligent hart” (:21) en men heeft geen weet vanwaar het Licht komt (namelijk vanuit het Oosten > rechts!). Deze des-oriëntatie typeert een wereld die in het donker rondtast. Niet gericht op GOD de Schepper en wat Hij te melden heeft, maar gericht op zichzelf. Dat is gericht-zijn op ‘de verkeerde kant’… Hoe fout die keuze van de wereld is, onderstreept Paulus door als onderbreking, in te zoomen op de glorie van Schepper, “die gezegend is tot in de aeonen”. Want de ode aan Hem zal alle wereldtijdperken voortduren. Amen! 63

Romeinen 1:26 – hartstochten van oneer Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Het “daarom” waar dit vers mee begint, mag ons niet ontgaan. Want het betekent dat het “vervangen van het natuurlijk gebruik” waarvan hier sprake is, het gevolg is van het vervangen van de waarheid in de leugen, oftewel het schepsel vereren op het niveau van de Schepper (:25). Waar de wereld het verschil tussen Schepper-schepping verduistert (:21), daar verdwijnt automatisch het zicht op het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk. De hartstochten blijven en de seksuele drift wordt niet minder. Maar de eer verdwijnt. De seks wordt plat vermaak, zonder verwijzing naar de Schepper en het voortbrengen van nieuw leven. Vandaar “hartstochten van oneer“. Hartstochten en seksuele (aan)drift zijn een natuurlijk gegeven. Bedacht door de Schepper zelf. Vanuit biologisch oogpunt is seksualiteit ontworpen voor de voortplanting. Aangezien we als schepselen vergankelijk en sterfelijk zijn, leven we via voortplanting voort in de volgende generatie. Voortplanting is daarmee een uitbeelding van de overwinning op de dood! De man brengt door opstanding (erectie) nieuw leven voort dat vervolgens voldragen wordt in de vrouw. Ziedaar het lot van de schepping: in blijde verwachting (8:22)! 64

Romeinen 1:26 – oneer, waarde-loos Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Fase 1: God als GOD en Schepper wordt weggeredeneerd. Fase 2: hartstochten verliezen hun eer. “Oneer” (Grieks: atima) betekent letterlijk: zonder waarde of prijs. Regelmatig horen en lezen we over gebrek aan ‘normen en waarden’. Niet erg verbazingwekkend in een wereld die gedesoriënteerd is en geen weet (meer) heeft van haar Schepper. Normen zijn vaste gegevens, een richtsnoer. Ze vormen een standaard waarvan men kan uitgaan, onafhankelijk van gevoelens, subjectieve bevindingen en de waan van de dag. Een norm geeft vastheid te midden van verwarring, zoals een anker vastheid geeft aan een schip in de woelige baren van de zee. Uiteraard moet een anker uitgeworpen worden, buiten het schip. Vaste normen en waarden vindt de schepping daarom per definitie niet in zichzelf. Houvast en echte waarde vindt het schepsel alleen in de Schepper. Hij heeft immers de schepping lief, staat garant voor haar en verwekt in haar nieuw leven. Blijde verwachting! Door “onvergankelijk zaad”, dat is “het levend en blijvend woord van GOD” (1Petr.1:23). Zonder die verheven verwijzing naar boven is seksualiteit slechts plat en laag-bij-de-grond. Oneer en zonder waarde. 65

Romeinen 1:26 – GOD levert hen over… Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Waar de wereld de Schepper vervangt door het schepsel (:25), resulteert dit in het vervangen van “het natuurlijk gebruik” van vrouw en man. Het is de onvermijdelijke volgende fase in de ontwikkeling van “verwerpelijk denken”. Denk eraan dat GOD hier niets tegen doet. Evenals in vers 24 wordt gezegd dat GOD hen daarin (niet: daaraan!) overgeeft. Waar de wereld de afslag van het rechte pad neemt, laat GOD hen daarin begaan. Wil men per se het bord ‘doodlopend’ negeren, dan moet men er proefondervindelijk achter komen. De waarheid komt, hoe dan ook, tóch aan het licht. Wie niet horen wil, moet maar voelen. De gelovigen te Rome worden niet opgeroepen om deze kwalijke ontwikkelingen te stoppen. Zo dat al mogelijk zou zijn. Paulus werpt licht op deze zaken, zodat zijn lezers zouden verstaan wat er gaande is. Maar de morele afkeuring is geen politiek statement. Onze wereld vandaag lijkt veel op die welke Paulus hier beschrijft. We zien het, we merken het op… en mogen het loslaten. Zoals ook GOD dat doet. Op zijn tijd zet Hij alles recht. 66

Romeinen 1:26 – het natuurlijk gebruik Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. In deze verzen betoogt Paulus dat er een directe koppeling is tussen de verhouding Schepper-schepping en mannelijk-vrouwelijk. Waar het zicht op de Schepper verdwijnt, verdwijnt eveneens het zicht op de man (en het mannelijke). De logica daarachter is heel eenvoudig: de man draagt het beeld van GOD, als Schepper (1Kor.11:7). Zoals de vrouw op haar beurt een type is van de schepping (8:22). Het eerste dat Paulus noemt ter illustratie van “hartstochten van oneer”, zijn vrouwen die “het natuurlijk gebruik” vervangen. Daarbij doelt hij op vrouwen die de geslachtsgemeenschap met de man inwisselen tot “wat naast de natuur is”. Gewoonlijk wordt dit opgevat als vrouwen die een lesbische relatie aangaan. Dat is twijfelachtig, want als “het natuurlijk gebruik” verwijst naar geslachtsgemeenschap. Dan is dat op vrouwen onderling moeilijk van toepassing. Meer voor de hand ligt dat Paulus hier (evenals in Lev.18:23) doelt op bestialiteit: vrouwen die gemeenschap hebben met een dier. Inderdaad, dat is ‘bij de beesten af’. “Het natuurlijk gebruik” is zoals GOD het bedoeld heeft. Waarom? Slechts via die weg komt nieuw leven tot stand! 67

Romeinen 1:27 – typerend! Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Deze verzen zijn zwaar omstreden. Wat Paulus hier optekende, staat zó haaks op de huidige tijdgeest. ‘Homofoob’, roept men. Maar we moeten ons niet door dergelijke etiketten laten intimideren of hinderen om de tekst open-minded tot ons te laten spreken. Het feit dat de praktijken die hier worden beschreven, vandaag juist worden aangemoedigd (:32), bevestigt dat de wereld waarin we leven, inderdaad van GOD los is. Vers 26 benoemde dat de vrouwen de gemeenschap met de man vervangen. Ongetwijfeld noemt Paulus dit als eerste omdat het zo illustratief is voor wat hij beschrijft. Immers de wereld (= vrouwelijk) wil geen gemeenschap met de Schepper-GOD (= mannelijk). De wereld zelf onderkent zulke associaties uiteraard niet. Weet zij veel, zij wandelt in de duisternis en heeft daarom geen idee van de ’typologie’ van haar eigen wanstaltig gedrag. Zich uitleven in willekeurige seksuele relaties viert men juist als ‘veelkleurige diversiteit’. Vrouwen en “evenzo ook de mannen”. Jazeker, die volgen hier gewoon – wat ook illustratief is. Maar hoe anders is het wanneer mannen beseffen mannelijk te zijn! 68

Romeinen 1:27 – foute gevoelens bestaan niet Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Het is van groot belang om er op te wijzen dat in dit vers, evenals in het voorgaande, sprake is van praktijken. “Mannen in mannen schandelijkheid bedrijvend“. Paulus spreekt geen afkeuring uit over homofiele gevoelens of neigingen. Hier, maar ook elders in de Schrift, wordt geen woord van veroordeling uitgesproken over homofilie. Dat geldt trouwens voor welk gevoel dan ook. Gevoelens en begeerten kunnen ongewenst zijn, maar nooit fout. De vraag is altijd: wat doe je met gevoelens? Net als bijvoorbeeld met drift, of aandrang tot drinken, eten, seks, et cetera. Zulke gevoelens zijn niemand kwalijk te nemen, hoe storend het voor hem of haar ook ervaren wordt. Gevoelens leren beheersen en aansturen en ons verstand leidend laten zijn, is wat de mens tot mens maakt. Dit vermogen onderscheidt ons van het gedierte van het veld dat verstandeloos is en niet kan reflecteren op het eigen gedrag. Laat je niet wijsmaken dat je een bepaald gevoel niet zou mogen hebben. Je door gevoelens laten leiden, dát is misleidend! 69

Romeinen 1:27 – natuurlijk en uiteraard Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. In deze verzen is verscheidene keren sprake van het woord ‘natuur’ en ‘natuurlijk’. Het Griekse woord (phusis, vergelijk fysica) daarvoor, is ontleend aan een werkwoord phuo dat ‘ontspruiten’ betekent. Het verwijst naar afkomst en geboorte. Dat geldt trouwens ook voor ons woord ‘natuur’, dat komt van het Latijnse natalis (> nataal) dat ‘geboorte’ betekent. Iets ‘van nature’ is aangeboren. Het staat tegenover wat kunstmatig is en gevormd wordt door menselijk ingrijpen of beïnvloeding. ‘Natuur’ komt ook overeen met ‘aard’ of ‘geaardheid’. Zoals GOD alle dieren schiep “naar hun aard” (Gen.1). Dat spreekt eveneens van wat aangeboren is. GOD schiep de mens “mannelijk en vrouwelijk” (Gen.1:27). Zó wordt een mens geboren, dat is zijn of haar seksuele geaardheid of natuur. Of een mens dat zo ook voelt staat daar volstrekt los van. Het is een objectief gegeven. Vanaf de geboorte bekend. Het mannelijke is zowel anatomisch als biologisch aangelegd op het vrouwelijke. En vice versa. Zó heeft de Schepper het gemaakt, zó mag ik Hem verheerlijken en danken! 70

Romeinen 1:27 – de vergelding van de dwaling Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Paulus beschrijft in dit vers in nogal expliciete bewoordingen wat wij ‘homoseksualiteit’ noemen. “Mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend”. Let op dat voor Paulus homoseksualiteit niet de dwaling zelf is, maar “de noodzakelijke (letterlijk: bindende) vergelding van hun dwaling”. De dwaling waarvan eerder sprake was, is dat men de Schepper niet langer (h)erkent in zijn schepping. Met als gevolg dat men ook de sprake die van de schepping uitgaat, niet meer opmerkt. Bijvoorbeeld hoe het uitspansel (sterrenbeelden!) het Evangelie vertelt (Psalm 19). In Romeinen 1 betoogt Paulus dat waar men de Schepper en de schepping niet onderscheidt, de onvermijdelijke consequentie is, dat men het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk niet meer zal zien. Wanneer het licht uitgaat, wordt het donker. 1+1=2. Het is deze duisternis die men als noodzakelijke vergelding van dwaling in zichzelf ontvangt. Dus homoseksualiteit wordt niet vergolden, het is een vergelding. Rondtasten in de duisternis is de vergelding van de dwaling. Hoe geweldig is het dan als in die duisternis tóch het licht doorbreekt…! 71

Romeinen 1:28 – verwerpelijk En zoals zij het verwerpelijk achten God in erkenning te hebben, heeft Hij hen overgeleverd in verwerpelijk denken om te doen wat niet behoort… Uitvoerig heeft Paulus inmiddels de dwaling van de mensheid aangetoond dat zij GOD niet (h)erkent in zijn schepping. Men wil het niet weten, men keurt het af, hoezeer de logica ook tot dit besef dwingt. Men houdt deze waarheid in onrechtvaardigheid ten onder, zodat men leugen prefereert boven waarheid. Maar het is een fatale dwaling, want het leidt tot “verwerpelijk denken”. Let op Paulus’ woordspeling: de wereld acht het verwerpelijk GOD te erkennen en dat leidt tot verwerpelijk denken. Voor de derde keer (na vers 24 en 26) lezen we dat GOD de mensheid heeft overgeleverd (niet aan, maar) in verwerpelijk denken. Dat wil zeggen: men heeft de verkeerde afslag genomen in het denken en GOD houdt dat niet tegen. Het is dus geen actieve straf, maar een passieve loslating (’ga je gang dan maar’). “Verwerpelijk denken” betekent: redeneringen lopen dood en het wordt duister in het onverstandig hart (:21). Dit leidt tot ontspoord handelen: dingen doen die niet betamen. Maar positief is het ook waar: erkenning van GOD is een kompas voor het handelen. 72

Romeinen 1:29 – dag en nacht …heeft Hij hen overgeleverd in verwerpelijk denken om dingen te doen die niet behoren: vervuld met elke onrechtvaardigheid, boosaardigheid, hebzucht, slechtheid, barstensvol van afgunst, moord, ruzie, bedrog, kwaadwillendheid… GOD laat de mensheid begaan die het verwerpelijk acht Hem te erkennen. Van dergelijk “verwerpelijk denken” vernamen we al dat het zich uit in intellectuele verdwazing (:21), ontering van het lichaam (:24,25), bestialiteit en homoseksualiteit (:26,27). Maar daar blijft het niet bij. Heel het gedrag van de mens raakt ‘van GOD los’. Vanaf vers 29 tot en met 31 somt Paulus een lange waslijst op van gedragingen die daarvan allemaal het gevolg zijn. Aan de catalogus lijkt geen einde te komen. Allereerst (in vers 29) noemt Paulus een viertal dingen waarvan de mens vervuld is en daarna nog eens een vijftal zaken waarvan hij “barstensvol” is. Van “vervuld” naar “barstensvol”. Van kwaad tot erger. De lijst die Paulus daarbij opsomt begint met “onrechtvaardigheid”. Dat is ongeloof. Immers: geloof = rechtvaardigheid. Boosaardigheid, hebzucht (letterlijk meer willen hebben) en slechtheid zijn als de wagons die achter de trein van ongeloof hangen. Omgekeerd leidt vertrouwen op GOD tot liefde voor zijn schepselen en motiveert dus om hen wel te doen. Het maakt een mens ook tevreden. Het is een verschil van nacht en dag! 73

Romeinen 1:30 – “verwerpelijk denken” in de praktijk …fluisteraars, lasteraars, haters van God, beledigers, verwatenen, arroganten, uitvinders van kwade dingen, voor ouders ongezeglijken… Na een opsomming van negen keer “vervuld” en “barstensvol” (:29), volgt in vers 30 en 31 een lijst van twaalf ‘soorten’ van mensen. Waarbij de laatste vier (in vers 31) in het Grieks woorden betreft, die elk beginnen met a- (wat ‘zonder’ betekent). In totaal somt Paulus dus eenentwintig (= drie keer zeven) misdragingen op die een uitdrukking zijn van “verwerpelijk denken” (:28). De catalogus van misdragingen betreft een brede range van eigenschappen in allerlei relaties. “Fluisteraars” (of ‘oorblazers’) zijn mensen die in het geniep (= zachtjes) kwade dingen over anderen spreken. “Verwatenen” is vanuit het Grieks opgebouwd uit ‘over’ (hyper) en ‘verschijnen’. Het betekent: jezelf mooier en beter doen overkomen. Social media zoals Facebook en Instagram lenen zich daar uitstekend voor… Het woord “arroganten” ligt hier dichtbij: je denkt beter te zijn dan anderen. Dingen kunnen uitvinden is natuurlijk een prachtige eigenschap en de mens verliest dit creatieve vermogen niet wanneer hij los van GOD geraakt. Maar hij wendt het aan om kwalijke dingen te bedenken. En waar Vader-GOD ontbreekt, valt ook de basis weg voor gezond ontzag voor ouders. Populair samengevat: zonder GOD gaat alles naar de Filistijnen… 74

Romeinen 1:31 – ontluistering …onintelligenten, onberekenbaren, zonder natuurlijke genegenheid, zonder ontferming… In het Nederlands is het niet te zien, maar in het Grieks staan hier slechts vier woorden die elk beginnen met a-. Zoals wij dat nog herkennen in woorden als atheïst, agnost of asociaal. Het voorzetsel a- betekent ‘zonder’ en komt overeen met woorden die bij ons beginnen met ‘on-‘, zoals on-intelligent en on-berekenbaar. Met deze vier woorden sluit Paulus de reeks af van eenentwintig misdragingen en verwerpelijke houdingen. Pauls sprak reeds eerder over “onintelligent” (:21), toen hij het had over de wereld die GOD niet in zijn schepping herkent. Dan wordt “het duister in het onintelligent (onverstandig) hart”. Maar de eigenschap die volgt, is mogelijk nog erger. Mensen zonder houvast en zonder besef van GOD op wie je kunt bouwen, worden zelf ook onberekenbaar. “Zonder natuurlijke genegenheid” duidt op het ontbreken van affectie voor wat natuurlijk is. Voorbeelden daarvan kwamen al voorbij in vers 26 en 27, waar Paulus schreef over bestialiteit en homoseksualiteit. In plaats van eerbied voor de Schepper die “mannelijk en vrouwelijk” (= natuurlijk) schiep, promoot men zogenaamde ‘genderdiversiteit’. “Zonder ontferming” noemt Paulus als laatste voorbeeld van “verwerpelijk denken”. Telkens is de link helder: waar het zicht op GOD verdwijnt, daar ontluistert de mens. 75

Romeinen 1:32 – de dood waardig …die de rechtsuiting van God beseffen, namelijk dat zij die zulke dingen praktiseren, de dood waardig zijn. Zij doen niet alleen deze dingen zelf, maar schenken ook bijval aan wie ze praktiseren. Hier zijn we aan het einde van Paulus’ beschrijving van de mens die van GOD los is geraakt. De mensheid wordt geacht te weten van de Schepper, omdat Hij zich laat (her)kennen in zijn schepping. De mens weet dat diep in zijn hart (“het geweten”; 2:15). Hij beseft ook hoezeer zijn praktijken daarmee in strijd zijn. In het licht van GOD kan dit alles niet bestaan. Had Paulus immers niet vastgesteld dat al deze praktijken juist het gevolg zijn van een wandel in de duisternis (:21)? Daar komt bij dat men niet alleen deze dingen zelf doet, maar ze ook nog eens promoot bij anderen. Zulke praktijken zijn de “dood waardig”. Dat zal blijken in de toekomstige “dag van toorn” over de dan levende volkeren. Maar ook ruim duizend jaar later bij GODS rechtvaardig oordeel over de doden bij “de grote witte troon” (2:5; Openb.20:11). Een rechtvaardig doodsvonnis zal worden uitgesproken en uitgevoerd. In het proces van rechtzetting speelt de dood een wezenlijke rol. Gelukkig heeft de dood bij GOD nooit het laatste woord! 76

De alleen wijze GOD ROMEINEN 2 77

Romeinen 2:1,2 – demasqué Daarom ben je onverdedigbaar o mens: iedereen die oordeelt. Want waarin je de ander oordeelt, veroordeel je jezelf, omdat jij die oordeelt, dezelfde dingen praktiseert. Wij weten nu, dat het oordeel van God naar waarheid is over degenen die zulke dingen praktiseren. In het voorgaande vers (1:32) betoogde Paulus dat de mens “de rechtsuiting van GOD beseft”: elk mens heeft weet van GOD en ook van goed en kwaad (in vers 14 “het geweten” genoemd). Geen mens heeft daarom een verontschuldiging (1:20). Vanaf dit vers sluit Paulus daar nog een andere categorie mensen bij in, namelijk “iedereen die oordeelt”. Zij zouden wellicht tot dusver kunnen menen ‘buiten schot’ te zijn gebleven. Immers, ‘moralisten’ veroordelen ook de uitspattingen die Paulus zojuist had opgesomd. Maar Paulus prikt door dit moralistisch oordelen heen. Want het is slechts schijn. Voor het oog onderscheiden de ‘moralisten’ zich wellicht van degenen die zij veroordelen, maar in het geniep praktiseren zij dezelfde dingen. En aangezien “het oordeel van GOD naar waarheid is” en Hij ook de verborgen dingen ziet (:16), ontmaskert Hij het schijnheilige toneelspel van de mens. Hypocrisie is zoveel kwalijker dan het gedrag dat ze veroordeelt, want ze houdt de schijn op beter te zijn. GOD rekent slechts met wat echt is. 79

Romeinen 2:3 – waarom de wereld orthodoxie haat Maar reken je er op o mens, die hen oordeelt die zulke dingen praktiseren en ze zelf doet, dat je het oordeel van God zult ontsnappen? Bovenstaande retorische vraag maakt Paulus eerdere statement nog duidelijker. Hoe hypocriet is het een oordeel uit te spreken over anderen, terwijl je dezelfde dingen praktiseert? Het enige verschil is dat de ‘moralist’ in het verborgene zijn ding doet, terwijl de rest het openlijk praktiseert. Maar juist dit verschil maakt het oordeel van de ‘moralist’ (lees: degene die oordeelt) des te kwalijker. Het is de ogenschijnlijke beschaafde maar vooral ook religieuze mens, die zich schuldig maakt aan deze schijnheiligheid. En de ‘goddeloze wereld’ weet dit ook en haat juist daarom de orthodoxie. De onwaarachtigheid is stuitend: de ‘fijnen’, de ‘vromen’, de ‘heiligen’, zij die het zo goed weten voor anderen, maar zelf niet naar de standaards leven die ze zeggen hoog te houden. Denk ook aan de striemende woorden die Jezus vaak uitsprak richting de godsdienstige leiders in zijn dagen. Openlijke zondaren en hoeren zouden hen voorgaan in het Koninkrijk, aldus Jezus. Voor menselijke rechters kun je vaak nog goed wegkomen met verborgen kwade praktijken. Bij GOD niet – Hij weet alles en oordeelt naar waarheid. 80

Romeinen 2:4 – de rijkdom van zijn geschiktheid Of veracht jij de rijkdom van zijn geschiktheid, verdraagzaamheid en geduld, niet wetend, dat het geschikte van God jou tot bezinning leidt? Laten we goed de draad proberen vast te houden van wat Paulus hier betoogt. In hoofdstuk 1 schreef hij over de wereld die van GOD los is en dit in haar praktijken demonstreert. Vanaf hoofdstuk 2:1 betrekt Paulus ook de ‘moralist’: degene die zich een oordeel over die losgeslagen wereld aanmatigt, maar ondertussen schijnheilig dezelfde dingen doet. Deze leugenachtigheid maakt hen feitelijk nog decadenter dan de wereld die deze dingen openlijk doet. Bovenstaand vers geeft een tweede reden waarom juist ook de oordelende mens, niet aan GODS oordeel zal ontsnappen. Dat is, omdat men de schijn opvoert GOD te vertegenwoordigen, maar feitelijk geen idee heeft van wie Hij werkelijk is. Men veracht de rijkdom van zijn geschiktheid (> goedertierenheid), verdraagzaamheid en geduld. Men verheft zich in misplaatste hoogmoed boven anderen, maar men heeft totaal geen oog voor GODS goedertierenheid en voor alles waarin dat blijkt. Dit is eveneens kenmerkend voor orthodoxe godsdienstigheid. Men schildert God graag af als hard en streng, zonder te beseffen dat Hij ook in zijn strengheid, altijd liefde is. Want Hij brengt al zijn creaties uiteindelijk thuis! 81

Romeinen 2:4 – wat leidt tot bezinning? Of veracht jij de rijkdom van zijn geschiktheid (vriendelijkheid), verdraagzaamheid en geduld, niet wetend, dat het geschikte (vriendelijke) van God jou tot bezinning leidt? Predikers genoeg die dreigen met ‘hel en verdoemenis’ en menen dat op die wijze mensen tot ‘bekering’ komen. Maar wat is dat voor ‘bekering’? Niet van harte maar angst-gedreven! Niet gebaseerd op GOD vertrouwen (= geloof) maar op wantrouwen. Toen Jezus ooit eens overdag aan Petrus vroeg naar diep water te gaan om zijn netten uit te zetten (Luc.5:4), had Petrus daartegen bezwaar gemaakt. Toch deed hij het en wat bleek? De netten zaten overvol met vis! Vrienden in een andere boot moesten helpen maar zelfs beide boten samen konden de overvloed aan vis niet bergen. Toen Petrus dat zag, viel hij voor Jezus neer en zei: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig man Heer”. Petrus had geen donderpreek of woorden van veroordeling gehoord. Nee, het was de vriendelijkheid van de Heer die Petrus tot bezinning bracht. Ware Bijbelse bezinning (Grieks: metanoia) is het resultaat van GODS rijke vriendelijkheid. Zulke prediking leidt tot oprechte bezinning. Het is GODS Goede Bericht dat harten raakt en mensen tot bezinning leidt en op de knieën brengt. 82

Romeinen 2:5 – hardheid en een onbezonnen hart Maar in overeenstemming met jouw hardheid en onbezonnen hart, spaar je voor jezelf toorn op in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel. Zoals we zagen spreekt Paulus hier degene aan, die de goddeloze praktijken van de wereld oordeelt, maar ondertussen deze zelf ook doet. Zij het bedekt. Maar dat laatste pleit niet vóór, maar juist des te meer tegen haar (:1-3). Want uit deze hypocriete veroordeling spreekt verachting van GODS geschiktheid (lees: goedertierenheid). Later blijkt dat Paulus zich expliciet tot de Joden richt (:17), maar nu spreekt hij nog in algemene termen over de mens (:1) die huichelachtig zich een oordeel aanmatigt en GODS goedheid veracht. Het is de (orthodox) godsdienstige mens die hier geadresseerd wordt. Hij wordt gekenmerkt door “hardheid” en een “onbezonnen hart”. Het “onbezonnen hart” is een hart dat niet geraakt is door de boodschap van GODS goedheid en daarom ook zo “hard” is. De wereld weet het: orthodoxe godsdienstigheid staat bekend om schijnheiligheid én om een hardvochtig, genadeloos oordeel (‘hel en verdoemenis’) over allen buiten haar kring. Maar Paulus stelt, zonder daar doekjes om te winden, dat niets zozeer GODS toorn oproept, als juist degenen die Hem claimen te kennen, maar Hem voor anderen (!) zonder goedertierenheid voorstellen. 83

Romeinen 2:5 – alles wordt recht gezet Maar in overeenstemming met jouw hardheid en onbezonnen hart, spaar je voor jezelf toorn op in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel. De religieuze mens meent bij God in een goed blaadje te staan vanwege zijn (voor het oog!) keurig leventje en kijkt daarbij neer op openlijke goddelozen. De godsdienstige mens denkt bij God een exclusief privilege te hebben. Maar GOD prikt dwars door deze hooghartige huichelarij heen. Sterker nog: door deze houding spaart men alleen maar meer toorn op. GOD keert de rollen om: “de eersten worden de laatsten”. GOD gaat te zijner tijd afrekenen met alle hardheid en onbezonnenheid. Paulus verwijst hier naar twee gelegenheden waar deze afrekening zich zal voltrekken. In de eerste plaats in de “dag van toorn”, dat is de periode aan het einde van deze aeon. Die dag zal aanvangen bij “het zesde zegel” (Openb.6:17), bij de verschijning van Christus na Israëls grote verdrukking (vergelijk Mat.24:29). Deze dag betreft de dan levenden. De “onthulling van GODS rechtvaardig oordeel” zal ruim duizend jaar later zijn en verwijst naar “de grote witte troon” waar de doden zullen opstaan om te worden geoordeeld (Openb.20:11). Let wel “rechtvaardig”! GOD gaat alles recht zetten én terecht brengen! 84

Romeinen 2:6 – die aan een ieder betaalt …in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel, die aan een ieder betaalt naar zijn werken, hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… Het begrip ‘rechtvaardigheid’ is een sleutelwoord in deze brief. Het wordt gewoonlijk juridisch opgevat in termen van strafrecht. Dat klinkt Romeins, maar het is niet het onderwijs van de Romeinenbrief. GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid (4:3). Willen we een definitie voor wat GOD onder rechtvaardigheid verstaat, dan is dit het. GOD is rechtvaardig omdat Hij gelooft in zijn belofte: Hij is betrouwbaar en komt zijn woord na. Wanneer Paulus in bovenstaande verzen spreekt van “GODS rechtvaardig oordeel”, dan verwijst ook dat naar GODS geloof en dus naar zijn betrouwbaarheid. Het idee van “GODS rechtvaardig oordeel” is niet dat Hij wraakzuchtig ‘betaald zet’, maar juist dat Hij eerlijk uitbetaalt. Merk bij het lezen van deze verzen op, dat Paulus in de eerste plaats spreekt van het betalen aan degenen die “met verduren het goede werken”. Omdat GOD betrouwbaar is (en dus rechtvaardig), ziet Hij het goede niet over het hoofd, maar integendeel: Hij honoreert dat! “GODS rechtvaardig oordeel” biedt hoop, want Hij doet én zet recht! 85

Romeinen 2:7 – Godvereerders …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… GODS oordeel is rechtvaardig (:5). Dat houdt in dat Hij hen die Hem zoeken, een deel zal geven in de toekomende aeon. Zoals GOD een afkeer heeft van alle goddeloosheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden (1:18), zo waardeert Hij het daarentegen wanneer mensen Hem zoeken. “… met verduren het goede werken” en “heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken” betekent: de waarheid, die men in de wereld onderdrukt, zoeken en GOD vereren. In hoofdstuk 1:23 lazen we reeds dat Paulus heerlijkheid en onvergankelijkheid, eigenschappen van GOD noemt. Paulus heeft het in dit vers niet over mensen die het Evangelie geloven. Nee, hij schrijft over mensen die wandelen bij het licht van wat elk mens geacht wordt te weten, namelijk dat God GOD is. En die Hem verheerlijken en danken (1:21). That’s all. Meer wordt van een mens niet verwacht. In het boek ‘Handelingen’ komen we regelmatig zulke mensen tegen en zij worden “Godvereerders” genoemd. Ze worden onderscheiden van de Joden en hadden het Evangelie nog niet vernomen, maar… ze erkennen GOD en wandelen bij die wetenschap. Voor zulke mensen is de toekomende aeon (eeuw) weggelegd. 86

Romeinen 2:7 – aeonisch leven (1) …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… Er zijn weinig termen in de Schrift die zó zijn misverstaan, als ‘eeuw-ig leven’. Vooral door wat men onder ‘eeuw-ig’ verstaat. Steevast denkt men daarbij aan ‘eeuwigheid’, maar dat is niet wat ‘aeon’ betekent. Ga maar na, de Schrift spreekt van “vóór de aeonen” (1Kor.2:7) en van “vóór aeonische tijden” (16:25) en ook van “de voleinding van de aeonen” (Hebr.9:26). Kort en goed: aeonen in de Schrift, hebben zowel een begin als een einde. Zo is het “aeonische leven” het leven van “de toekomende aeon” (Luc.18:30). Deze toekomende aeon verwijst naar de tijd dat Christus zal heersen in “de duizend jaren” (Openb.20). Een heerschappij die hij zal voortzetten in de aeon die daarop volgt (Openb.21/22). Om uiteindelijk, wanneer de dood zal zijn teniet gedaan, het Koninkrijk over te dragen aan GOD de Vader, die dan “alles in allen” zal worden (1Kor.15:22-28). Vanaf dan is niemand meer dood en elk mensenkind zal zijn levend gemaakt (1Kor.15:22). Bij Christus’ wederkomst breekt geen ‘eindeloze eeuwigheid’ aan, maar “komende aeonen” (Ef.2:7). Wereldtijdperken die elkaar in heerlijkheid zullen overtreffen, totdat het ultieme zal zijn bereikt. Wat een fascinerende toekomst! 87

Romeinen 2:7 – aeonisch leven (2) …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… We zagen dat bij de wederkomst van Christus geen ‘eindeloze eeuwigheid’ aanvangt, maar een tweetal aeonen waarin Christus zal heersen. Totdat de dood zal zijn teniet gedaan, waarna Christus het Koninkrijk zal overdragen aan GOD de Vader. Als de Schrift spreekt van “aeonisch leven” (of eeuw-ig leven), dan verwijst ze naar deze glorieuze aeonen van Christus’ heerschappij. Aan de heerlijkheid van die wereldtijdperken zullen lang niet alle mensen deel hebben. Slechts zij die GOD, oftewel “heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid” zoeken, zullen deel hebben aan die aeonen. Paulus doelt hier op mensen die de waarheid niet in onrechtvaardigheid ten onder houden (1:18). “Godvereerders”, zoals ze in ‘Handelingen’ heten. De eis aan Noachs nakomelingen is niet of ze de wet van Mozes houden. Die wet is immers nooit aan hen gegeven. Voorwaarde is ook niet dat ze Jezus Christus erkennen want velen van hen hebben nog nooit van hem gehoord. Of misschien zijn naam wel gehoord, maar nog nooit het ware Evangelie vernomen. En toch… ze verheerlijken en danken God als GOD (1:21). Dáár gaat het om. Ook zij zullen daarom straks de toekomende aeonen gaan meemaken! 88

Romeinen 2:8 – ongezeglijk voor de waarheid …maar hen die op eigenbelang uit zijn en ongezeglijk zijn voor de waarheid (terwijl zij zich door de onrechtvaardigheid laten gezeggen): toorn en woede. Het contrast dat Paulus in deze verzen schildert, is heel zwart-wit. Paulus refereert in dit vers aan dezelfde mensen, die hij in hoofdstuk 1:18 reeds noemde en hij gebruikt ook dezelfde terminologie en tegenstellingen. In genoemd vers beschreef hij de mensheid die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt. Hier is het: zij die ongezeglijk zijn voor de waarheid en zich daarentegen door de onrechtvaardigheid laten gezeggen. We lazen in hoofdstuk 1:18 ook dat GODS toorn hierover wordt onthuld, doordat Hij zo’n wereld overgeeft in een verwerpelijk denken (1:26) en ook hier is sprake van “toorn en woede”. Dat zijn termen die duidelijk intense afkeer uitdrukken. Het is geen afkeer van vergissingen of onverstandige keuzen, maar afkeer van een houding waarin de waarheid het moet ontgelden vanwege prevalerend eigenbelang. Meestal is dat aanzien, geld of macht. Is dat geen treffend plaatje van de tegenwoordige aeon? We zien het overal gebeuren: aantoonbare feiten worden ten onder gehouden. En zij die toch hun mond opendoen worden geridiculiseerd, monddood gemaakt en buitengesloten. Inderdaad: het is de leugen die regeert. Maar niet getreurd: de waarheid zegeviert uiteindelijk altijd! 89

Romeinen 2:9 – over elke ziel Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… De waarheid die in deze verzen uiteen wordt gezet, is dat GOD oordeelt en dat Hij dit ook rechtvaardig doet (2:5). In de christelijke religie is deze waarheid door de leer van een eindeloze verdoemenis, tot een afschuwelijke karikatuur gemaakt. Want in deze doctrine zijn redelijkheid en proporties compleet verdwenen. Een eindeloze hel is geen gericht, want er wordt niets rechtgezet of gecorrigeerd. Een eindeloze hel kent ook geen hoop of uitzicht. Deze leer maakt blind voor het Evangelie, want iemand die gelooft in een hel kán niet tegelijkertijd ook geloven dat GOD alle mensen redt. Maar GOD redt niet zomaar alle mensen. Daaraan gaat een proces vooraf waarin Hij alle dingen eerst rechtzet. Om Redder te worden van alle mensen, is het onontkoombaar om eerst aan alle dingen recht te doen. Eerder zagen we al dat dit individuele gericht zal plaatsvinden bij de “grote witte troon” (Openb.20). Alles zal daar aan het licht komen. Anders dan bij een menselijke rechtbank zal niets verdonkeremaand kunnen worden. Alles wordt meegewogen. Het proces is eerlijk en rechtvaardig. Jazeker, het is “een witte troon”! 90

Romeinen 2:9 – verdrukking en benauwdheid Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… GOD oordeelt rechtvaardig. Zijn gerichten vergelden, dat wil zeggen dat Hij betaalt wat een ieder toekomt. En waar het recht geschonden is, daar herstelt Hij dat. Dat is ook de primaire betekenis van het begrip ‘wraak’: rechtsherstel. Terugbrengen in de rechte verhouding. Het Hebreeuwse woord voor wraak is naqam en daarin zit het woord voor ‘opstaan’ (qam). Wat neergeworpen is doet GOD opstaan. GODS oordelen zijn echter zoveel meer dan alleen vergelding. Ze corrigeren en voeden ook op. Juist het feit dat GODS oordeel zo’n veelomvattend doel heeft, maakt het proces zo heftig. “Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt…”. ‘Verdrukking’ komt van buitenaf, ‘benauwdheid’ van binnenuit. Beide ervaringen verwijzen naar het ‘ontdekt worden’, naar “de boeken” die opengaan en naar alle werken die aan het licht zullen komen (Openb.20:12). Wie meende dat zijn kwade praktijken niet opgemerkt zouden worden of dat hij vrijuit zou kunnen gaan, zal dan pijnlijk het tegendeel gewaarworden. Pas wanneer de ‘misdadiger’ zich pijnlijk bewust wordt van hetgeen de ander is aangedaan, kan rechtsherstel plaatsvinden. Dat is wat GOD gaat uitwerken bij de “grote witte troon”. Rechtvaardig, effectief en alomvattend! 91

Romeinen 2:9 – eerst de Jood en ook de Griek Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… GODS gerichten zijn altijd gericht op het heil van zijn creaturen. Ook wanneer Hij “verdrukking en benauwdheid” inzet. Het is zoals met de pijnlijke ingrepen die een dokter soms moet doen: ze hebben altijd het welzijn van zijn patiënten op het oog. Ogenschijnlijk lijkt de pijn daarmee in strijd, maar op termijn is het het beste. De oordelen van GOD gaan “over elke ziel die het kwade bewerkt”. Dat is dus zonder onderscheid. En toch voegt Paulus er aan toe: “eerst de Jood en ook de Griek”. Dat een waarheid universeel is en allen aangaat, is niet in strijd met het gegeven van voorrang. Eerder schreef de apostel (1:16) dat het Evangelie een kracht GODS is tot redding, “eerst de Jood en ook de Griek”. Historisch is dat eveneens de volgorde. Eerst kwam het Evangelie terecht bij de Jood en pas daarna bij de Griek. Echter, de voorrang van de Jood is niet alleen een voorrecht, maar tegelijk een last. Want als geen ander volk ondervonden zij de hele geschiedenis door, als eerste “verdrukking en benauwdheid”. GOD is rechtvaardig en kent geen klassenjustitie. 92

Romeinen 2:10 – voor een ieder die het goede werkt …maar heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. Voor het verstaan van wat Paulus in deze verzen naar voren brengt, is het van het grootste belang te begrijpen dat hij hier spreekt van de mensheid in het algemeen. Ongeacht of men veel kennis heeft van GODS openbaring, zoals de Jood, of juist weinig kennis, zoals de Griek. De mate van bezit van kennis is geen verdienste. En bovendien: die “het goede werkt” is ook niet de netste, de fatsoenlijkste of degene die het meest zijn best doet. En al helemaal niet degene die Gods gunst wil verdienen (= religie). Integendeel zelfs! Want zo’n instelling verraadt slechts, dat men “God niet als GOD verheerlijkt en dankt” (1:21). Wie God erkent als GOD, vertrouwt Hem dat Hij alle dingen wel maakt. Dat is het ABC van Godsvertrouwen. Voor hen is “heerlijkheid en eer en vrede” weggelegd in de toekomende aeonen (:7). Met de overigen komt het ook goed, maar pas nadat zij gericht zijn (:9). Het gericht dient om de mens te leren wie GOD is en om alles recht te zetten. Dat kan pijnlijk zijn, maar het is noodzakelijk om een ieder te brengen waar GOD hem wil hebben. 93

Romeinen 2:11 – geen aanzien des persoons …heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek, want er is geen aanzien des persoons bij God. Is het niet vreemd dat Paulus zijn statement “eerst de Jood en ook de Griek” motiveert met “want er is geen aanzien des persoons bij God”? Ja, maar Paulus’ betoog loopt ook anders. Het “want” slaat niet op: “eerst de Jood”, maar op: “ook de Griek”. Zou “heerlijkheid en eer en vrede” exclusief voor de Jood zijn, dan zou dat aanzien des persoons betekenen. Maar zo is het niet, want “… heerlijkheid en eer en vrede” geldt óók de Griek. De Jood gaat voorop, omdat hij dient ten voorbeeld. Dat de Jood eerst is, is omdat GOD hen als instrument heeft uitgekozen om de overigen te bereiken. Zou God de één tevoren uitkiezen om de ander voor altoos te verdoemen, zoals de traditionele theologie leert, dan zou dat puur ‘aanzien des persoons’ bij God betekenen. Echter, het doel van uitverkiezing is nooit exclusief, maar altijd inclusief. GOD koos Abram uit, niet omdat de rest Hem niet interesseerde. Integendeel, Hij koos Abram uit om alle geslachten van de aardbodem te zegenen. Zonder aanzien des persoons! 94

Romeinen 2:12 – rechtvaardig en betrouwbaar! Want zovelen zonder wet zondigden, zullen ook zonder wet verloren gaan en zovelen zondigden in wet(sfeer), zullen ook door wet geoordeeld worden… Het “want” waar dit vers mee begint, slaat terug op de voorgaande zin: er is geen aanzien des persoons bij GOD. Dat betekent dat de Griek die “zonder wet” was, ook niet op grond van de wet zal worden geoordeeld. Anders dan de Jood, die immers in de sfeer van de wet is opgegroeid. De Jood zal de toekomende aeonen niet beërven, omdat hij Jood is; evenmin als de Griek dit niet zal ontgaan, omdat hij geen Jood is. In dit vers staat dus niet, dat allen zonder wet, ook zonder wet verloren zullen gaan. Dat is niet de strekking van dit gedeelte. Paulus had juist betoogd dat ieder (ongeacht wie) die “eer en onvergankelijkheid zoeken” (:7) oftewel “het goede werkt” (:10), “heerlijkheid en eer en vrede” ontvangt. “Verloren gaan”, dat wil zeggen: omkomen en het “aeonische leven” niet ontvangen (:7), treft hen die “God niet als GOD verheerlijken en danken” (1:21). Dát betekent hier “zonder wet zondigen”. GODS gericht is zonder aanzien des persoons. Elk mens zal worden beoordeeld bij het licht dat hij bezat. GODS standaarden zijn rechtvaardig en volkomen betrouwbaar! 95

Romeinen 2:13 – niet de hoorders maar de daders …en zovelen zondigden in wet(sfeer), zullen ook door wet geoordeeld worden, want niet de hoorders van wet zijn rechtvaardig bij God maar de daders van wet zullen worden gerechtvaardigd. De strekking van wat Paulus in deze passage naar voren brengt is dat er bij God geen aanzien des persoons is. Een Jood wordt dus niet gerechtvaardigd op grond van het feit dat hij een Jood is. Dus het loutere feit dat iemand als Jood geboren is en altijd in de synagoge de klanken van de wet heeft gehoord, maakt hem daarom nog niet rechtvaardig. Want alleen ‘horen’ zegt niets. Men zou die wet ook ‘doen’. Is dit in strijd met wat Paulus later betoogt, namelijk dat “uit werken van wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden” (3:20)? Nee, zeker niet! Want voor Paulus is een dader van de wet niet iemand die de instructies van de wet werkt, maar iemand die de boodschap van de wet gelooft. Voor wie het “gij zult” geen opdracht maar een belofte is! Men doet de wet niet met handen en voeten, maar met “hart en mond”. Zo schrijft Paulus in hoofdstuk 10:8 “het woord van geloof dat wij (= Mozes en Paulus) herauten”. 96

Romeinen 2:14 – van nature de wet doen Want wanneer natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen van de wet doen, dan zijn dezen, die geen wet hebben, zichzelf een wet. De wet van Mozes kwam pas na 2500 jaar menselijke geschiedenis. Gegeven aan slechts één volk. Het is dus niet gegeven als handvest voor de natiën. Want in dat geval zou de wet niet aan Mozes, maar aan Adam of Noach zijn gegeven. Maar ook zonder de stenen tafelen, heeft elk mens wetenschap van normen in zich. Van nature. Dat begint al met de wetenschap dat er één GOD is. Ieder mens weet dat (1:20). En het geldt ook voor de bekende morele principes die staan opgetekend in “de tien woorden”, zoals niet stelen, niet echtbreken, geen vals getuigenis spreken, enzovoort. Dat zijn feitelijk natuurwetten die als het ware in het DNA van de mens staan geschreven. Elk mens heeft instinctief weet van deze dingen en voelt de logica daarvan intuïtief aan. De orthodoxe theologie spreekt steevast over ‘de zondige menselijke natuur’. Maar de Bijbel doet dat nooit. De zonde van de mens is niet dat hij zijn natuur volgt, maar juist dat hij daarvan afwijkt. Want GOD heeft de mens zó goed ‘geprogrammeerd’! 97

Romeinen 2:15 – in harten geschreven Want wanneer natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen van de wet doen, dan zijn dezen, die geen wet hebben, zichzelf een wet. Zij betonen dat het werk van de wet in hun harten geschreven is. Paulus spreekt hier over mensen uit de natiën die niet de wet van Mozes als norm bezitten en toch de dingen van de wet doen. Voor hen is de wet geen document dat van buitenaf tot hen kwam, zoals ooit tot Israël bij de Sinaï. Nee, die wet zit in hun genen, hun natuur. “Van nature doen zij de dingen van de wet”. Bij “wet” moeten we dan niet denken aan de eisen van GOD. Dat is de typisch religieuze uitleg die meent dat GOD de mens belast en aan het werk zet. Paulus zal later in deze brief met die uitleg finaal afrekenen. Nee, onder “wet” hebben we hier te denken aan wat de mens van nature van GOD weet. Dat Hij werkelijk GOD is en dus alles wel maakt. Zulk weten is geen last, maar een bron van dankbaarheid en eerbied (1:21). Vandaar dat deze wet in harten wordt geschreven en van daaruit ook, haar uitwerking heeft. 98

Romeinen 2:15,16 – het geweten getuigt Zij betonen dat het werk van de wet in hun harten geschreven is. Hun geweten getuigt mee en de overwegingen beschuldigden elkaar of verdedigen ook, ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen… zonder geschreven openbaring, van nature de wet doen. In het tweede deel dit vers schrijft hij (zo blijkt uit vers 16) over de dag dat GOD alles in het menselijk hart, in zijn geweten en alle overwegingen, zal beoordelen. Wat Paulus schrijft over de mens die “van nature” doet wat de wet zegt, wordt in vers 15 nader verklaard met het woord “geweten”. Het woord voor ‘geweten’ betekent letterlijk ‘mede-weten’. We herkennen dat nog in het oud-Nederlandse consciëntie en het Engelse en Franse conscience. Het duidt op wetenschap die je deelt met een ander. Het geweten is de ‘ingebouwde’ kennis van de mens die afkomstig is van GOD. Dat ‘geweten’ kan zwak (1Kor.8:12), besmet (Tit.1:15) of zelfs dichtgeschroeid zijn (1Tim.4:2). Maar van oorsprong is het de Goddelijke wetenschap die diep in elk mens huist. Daardoor heeft de mens weet van GOD, van goed en kwaad, van waarheid en leugen. Dit onderscheidt de mens van het dier. 99

Romeinen 2:16 – het oordeel als Goed Bericht! Hun geweten getuigt mee en de overwegingen beschuldigden elkaar of verdedigen ook, ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen, naar mijn Evangelie, door Christus Jezus. Er komt een dag waarin GOD de verborgenheden van de mens zal beoordelen. Het is de dag die in Openbaring 20 wordt beschreven als het gericht van de “grote witte troon”. Alle doden die geen deel hadden aan de eerste opstanding, die plaatsvindt vóór “de duizend jaren”, zullen dan worden beoordeeld. In tegenstelling tot wat een menselijke rechter vermag te doen, zal dan alles aan het licht komen. Niets uitgezonderd. Deze dag is niet slechts een Goddelijke rechtszitting: het is een rechtzetting! De waarheid dat GOD alles zal beoordelen wordt in de traditionele theologie als een inktzwart perspectief voorgehouden, waarmee mensen bang worden gemaakt. En inderdaad, de rechtzetting zal een voor velen uiterst pijnlijk proces zijn. Al was het maar omdat de waarheid, die men angstvallig ten onder hield, dan aan het licht zal komen. Maar vergis je niet: het oordeel vindt plaats bij een witte troon. Dat GOD alles gaat rechtzetten is een Goed Bericht! Vandaar dat Paulus zegt: “naar mijn Evangelie, door Christus Jezus”. Want Hij zet alles recht en brengt allen terecht! 100

Romeinen 2:16 – Gods oordeel “naar mijn Evangelie” …ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen, naar mijn Evangelie, door Christus Jezus. Volgens Paulus’ Evangelie zal GOD de verborgenheden van de mens oordelen “door Christus Jezus”. Deze waarheid treffen we aan op vele plaatsen. GOD heeft het hele oordeel overgegeven aan de Zoon, lezen we in Johannes 5:22. En Petrus verklaarde dat GOD Jezus Christus aangesteld heeft tot Rechter van levenden en doden (Hand.10:42). En op de Areopagus betoogde Paulus dat GOD de wereld zal oordelen in rechtvaardigheid, door een Man die Hij heeft aangewezen, door hem uit de doden te doen opstaan (Hand.17:31). Maar de woorden “naar mijn Evangelie” kan men ook betrekken op het voorgaande van de zin: GOD zal de verborgenheden van de mens oordelen “in overeenstemming met mijn Evangelie”. Ook dat geeft een goede zin! In het Goede Bericht dat Paulus uitbazuinde, klinkt dat GOD alle mensen gaat redden, verzoenen, rechtvaardigen en levend maken. Is het toekomstig oordeel daarmee in strijd? Nee integendeel! Want hoe zou de mens tot zijn bestemming kunnen komen, als niet eerst alles zal worden rechtgezet? Dat is waar het gericht toe dient. Het oordeel heeft een ultiem positief doel. Daarom is het in overeenstemming met wat Paulus “mijn Evangelie” noemt! 101

Romeinen 2:17 – Jood genoemd worden Zie, je wordt Jood genoemd en steunt op de wet en je beroemt je in God… Voor het eerst wordt hier in Paulus’ betoog de Jood expliciet aangesproken. Weliswaar zou in het voorgaande de Jood zich ook al vaak hebben kunnen herkennen. Maar vanaf vers 1 van dit hoofdstuk werd niet zozeer de Jood, maar de mens met “o mens” aangesproken. De mens, die zich hypocriet een oordeel aanmatigt over de ander (:3). Wie veroordeelt wat hijzelf doet, maakt zichzelf, meer dan wie ook, een voorwerp van GODS oordeel. Want wie dat doet bewijst de goedertierenheid van GOD te verachten en daarmee GOD te miskennen (:4). Rechtvaardig-zijn staat volkomen los van afkomst (Jood of Griek) en van veel of weinig kennis van GOD. Het gaat om geloof en om God als GOD te verheerlijken en te danken (1:21). Vanaf dit vers richt Paulus zich dus specifiek tot degene die ‘Jood’ genoemd wordt. Later in dit hoofdstuk, in vers 28, gaat Paulus dat relativeren, omdat niet iedereen die ‘Jood’ genoemd wordt, ook daadwerkelijk een ‘Jood’ is, aangezien die naam ‘lover van God’ betekent. En ook steunen op de wet, met het idee daarmee een streepje vóór te hebben bij God en je daarin te beroemen, bewijst slechts dat je steunt op eigen gerechtigheid. En daarmee GOD dus niet echt kent. 102

Romeinen 2:18 – onderscheiden waar het op aankomt Zie, je wordt Jood genoemd en steunt op de wet en je beroemt je in God, en je kent de wil en toetst de dingen die verschillen, terwijl je wordt onderricht vanuit de wet. Vanaf vers 17 tot en met vers 20, somt Paulus twaalf privileges op die een Jood kan claimen. De eerste zes aanspraken, genoemd in bovenstaande verzen, hebben te maken met wat de Jood zelf aan voorrechten geniet, terwijl de laatste zes aanspraken, genoemd in vers 19 en 20, verband houden met wat de Jood voor anderen mag betekenen. Pas vanaf vers 21 maakt Paulus duidelijk dat de genoemde privileges zich tegen de Jood keren, zodra hij zich daardoor ‘beter’ waant dan de ander. Dat is een fataal misverstand! De door Paulus opgesomde voorrechten zijn enorm. De wil kennen, namelijk die van GOD, is nogal een pretentie. En bovendien daardoor ook in staat zijn te toetsen of te beproeven wat wel en niet van belang is. Hoe zou men zulke verschillen onderkennen, anders dan via onderwijs daarin? Om in het natuurlijke leven dingen van elkaar te onderscheiden, hebben we licht nodig. Wie een donkere kamer binnenkomt stoot zijn voet of struikelt zomaar over allerlei dingen. Totdat het licht aangaat: vanaf dan gaan we onderscheiden waar het op aankomt! 103

Romeinen 2:19,20 – vertrouwen in jezelf? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. In de opsomming van de twaalf voorrechten in de verzen 17 tot en met 20, klinkt al subtiel het verwijt door, wat in het navolgende expliciet gemaakt wordt. Een voorrecht genieten is één ding, maar je daarop laten voorstaan en menen ‘beter te zijn dan anderen’, bederft alles. Dat is het verwijt dat hier de Jood treft: eigen gerechtigheid. In vers 17 klonk al het zich ‘Jood’ laten noemen en zich beroemen. En dan hier in vers 19 ook nog eens “vertrouwen in jezelf”. Nederigheid en besef van afhankelijkheid en alles van GOD verwachten, zijn hier verdwenen. De vrome schijn maakt dat alleen maar des te erger. In deze schijn tekent zich dezelfde hoogmoed af, als wanneer christenen neerkijken op niet christenen, in de veronderstelling dat zij dan toch maar ‘geloven’ of ‘voor Jezus hebben gekozen’. Dat is geen geloof, maar pure hoogmoed. Want geloof is een gave GODS. Het is genade en niet uit de mens (Ef.2:8,9). Opdat niemand zou roemen in zichzelf! 104

Romeinen 2:19,20 – pretentie of Godsvertrouwen? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. Waar de Jood op het standpunt staat een gids, een licht, een opvoeder en een leraar te zijn, is de verwachting hooggespannen. Zeker wanneer daarbij ook nog eens alle anderen als “blinden”, “in duisternis rondtastenden”, “onverstandigen” en “onmondigen” worden aangemerkt. Met dit Joodse zelfbewustzijn is op zichzelf genomen trouwens niets mis. Israël is immers uitverkoren om de weg te wijzen, een licht te zijn voor de natiën. En om onverstandigen en onmondigen op te voeden en te onderwijzen. Maar de grote vraag is: is dit besef van eigen identiteit en roeping gebaseerd op werken of op geloof? Wanneer het stoelt op ‘werken’, dan is dat een opdracht die de Jood zelf moet vervullen en een pretentie die hijzelf moet waarmaken. Een ‘mission impossible’, gedoemd te mislukken. Wanneer het daarentegen gebaseerd is op geloof, dan is het helemaal geen opdracht. Want als GOD het belooft dan moet Hij het ook doen! Maar dan ontvangt Hij daarvoor ook alle eer! 105

Romeinen 2:19,20 – gij zult… last of lust? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. Wat Israël geacht wordt te zijn voor de natiën, blijkt een groot debacle en een zware teleurstelling. Paulus zal in de komende verzen de Jood daarop wijzen. Want GODS naam wordt om hun hypocrisie gelasterd onder de natiën (:24). Waarom? Men meet met twee maten. Men heeft een te hoge pet op van zichzelf en kijkt ten onrechte neer op anderen. Dat is waar religie altijd toe leidt: eigen roem. Zolang Israël de wet beschouwt als een verzameling opdrachten, verwacht men het van ‘(eigen) werken’. Dat is samengevat de tragiek van het oude verbond. Gebukt gaan onder lasten die men niet kan vervullen. “Gij zult” en “gij zult niet…” verstaan als: ‘je moet‘ en ‘je mag niet‘. Met teleurstelling als resultaat. Alles verandert wanneer deze bedekking wordt weggenomen en Israël de Torah gaat ont-dekken. Dan wordt “gij zult” een belofte: jullie zullen een licht voor alle natiën zijn (Jes.60:1-3)! GOD belooft het en Hij vervult het! Hij alleen. 106

Romeinen 2:21 – vroom diefstal Die dan een ander onderwijst, onderwijs je jezelf niet? Die predikt niet te stelen, steelt zelf! Het is op dit punt dat de moralist, waarvan het jodendom een exponent is, door de mand valt. Het is in één woord samen te vatten: hypocrisie. Van anderen iets eisen, terwijl je jezelf eraan onttrekt. En dan ook nog eens de schone schijn ophouden van het tegendeel. Het oordeel dat daarover in Romeinen 2 klinkt, is zoveel scherper dan het oordeel dat in Romeinen 1 klonk over de natiën die in de duisternis wandelen. De reden voor dit hardere oordeel is simpel: de natiën zonder GOD claimen niet Hem te (er)kennen, terwijl de religieuze moralist, met name de Jood, dat wel claimt. Voor hem wordt daarom de lat hoger gelegd. Wie een ander voorhoudt niet te stelen maar zelf diefstal pleegt, maakt zichzelf ongeloofwaardig. Maar het is nog erger: het brengt de inhoud van het Woord en daarmee GOD zelf in diskrediet. Stelen betekent: iets wat de ander toekomt ontvreemden. Dat kan materieel maar ook geestelijk. Wie bijvoorbeeld de beloften die GOD aan Israël heeft gegeven, van hen afneemt en zichzelf (lees: ‘de kerk’) toe-eigent, die pleegt diefstal. Het is fraude, hoe vroom ook gebracht. 107

Romeinen 2:22 – echtbreuk en tempelroof Die zegt geen echtbreuk te plegen, pleegt zelf echtbreuk! Die gruwt van afgoden, pleegt zelf tempelroof! Aan de opsomming van hypocriete gedragingen, voegt Paulus nog twee voorbeelden toe. Wie op grond van de wet anderen zegt geen echtbreuk te plegen, maar dat zelf wél doet, huichelt. Nergens zien we meer hypocrisie dan op het terrein van de seksuele moraal. Hoog van de toren blazen over wat de ander niet mag doen, maar zelf ‘de kat in het donker knijpen’. Ook het christendom heeft met deze dubbele moraal alom een bedenkelijke reputatie opgebouwd. Van het jodendom is bekend dat ze gruwt van afgoden. Terecht, want de waarheid dat er één GOD is, kan onmogelijk overgewaardeerd worden. Maar welke waarde heeft dit wanneer men tegelijkertijd de tempel berooft? Om deze ’tempelroof’ te begrijpen moeten we naar de profeet Maleachi, die, namens GOD, de Joden in het land aanschrijft (Mal.3:8): “Toch beroven jullie Mij. En dan zeggen jullie: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing“. Met de ’tempelroof’ doelt Paulus op het voor eigen gewin onthouden al wat de ene GOD toebehoort. Alsof een mens armer zou worden door GOD te geven wat aan Hem toekomt. Het tegendeel is waar! 108

Romeinen 2:23,24 – misplaatste roem Die zich in de wet beroemt, onteert God door de overtreding van de wet. Want de naam van God wordt om jullie gelasterd onder de natiën, zoals staat geschreven. Nog steeds borduurt Paulus voort op het onderwerp van huichelarij. Het is met de mond belijden (dat wil zeggen: op de wet beroemen), maar in de praktijk loochenen (dat wil zeggen: “GOD onteren”). Het is dubbelhartig, een januskop en met twee maten meten. Niets roept (en terecht!) zoveel minachting op als deze houding. Zoals de profeten in ‘het Oude Testament’ zo dikwijls in striemende taal aan Israël voorhouden, dat om hen de naam van GOD wordt gelasterd onder de natiën. Van Jezus lezen we in de evangeliën, dat hij een vriend was van hoeren en tollenaren. Er was slechts één categorie mensen waar hij voortdurend mee in de clinch lag en dat was de godsdienstige elite. Lees Mattheüs 23 waar hij een vlammende tirade houdt tegen hun zogenaamde ‘Schriftgetrouwheid’, die in werkelijkheid slechts traditiegetrouw was. Schijnheiligen, die lasten leggen op de schouders van mensen, maar ze zelf niet met hun vinger beroerden (Mat.23:4). Hoe anders is het woord GODS dat uit Jezus’ mond klonk en later ook via Paulus aan de natiën werd gezonden. Geen zware last, maar rust en verademing! 109

Romeinen 2:24 – het kwalijke van huichelarij Want de naam van God wordt om jullie gelasterd onder de natiën, zoals staat geschreven. Het is huichelarij wat Paulus in deze verzen aan de kaak stelt. Om de ernst van dit kwaad van hypocrisie goed te begrijpen, moeten we letten op wat het uitwerkt. Dat laat dit vers zien. Huichelarij is het motief bij uitstek waarom de naam van GOD onder de natiën wordt gelasterd. Het opmerkelijke is, dat ondanks dat de natiën GOD niet erkennen, ze niettemin huichelarij steeds onmiddellijk herkennen. Ze wandelt in de duisternis, maar ze ruikt huichelarij van ver! Huichelarij zegt veel over de persoon in kwestie. Maar het kwalijkste van huichelarij is dat het GOD fout voorstelt, zodat Hij daarom gelasterd wordt. Dat zien we ook alom in het christendom. Men zegt dat er één GOD is, maar tegelijkertijd dat deze uit drie personen zou bestaan. Eenvoud wordt complex. Men zegt dat GOD liefdevol en almachtig is, maar tegelijkertijd predikt men een eindeloze hellestraf. Zelfs een blinde wereld voelt op haar klompen aan dat dit niet klopt en dat ‘de kerk’ met dubbele tong spreekt. Terecht wendt de wereld zich daarvan af. Van zo’n ‘evangelie’ (dat geen Evangelie is!), heeft ze schoon genoeg! 110

Romeinen 2:25,26 – besnijdenis & voorhuid Want besnijdenis heeft wel nut in het geval je de wet praktiseert. Maar indien je een overtreder van de wet bent, dan is jouw besnijdenis ‘voorhuid’ geworden. Indien dan de voorhuid de rechtsuitingen van de wet onderhoudt, zou zijn ‘voorhuid’ dan niet tot besnijdenis gerekend worden? De logica van het betoog in deze verzen behoeft nauwelijks toelichting. Het idee is dat ‘besneden-zijn’ geen enkele betekenis heeft, als men ook niet van harte luistert naar de Torah. In dat geval is de besnijdenis een herinnering aan een fysieke ingreep, verwijzend naar Joodse afkomst. Niet meer dan dat. Een ‘uiterlijk’ symbool, zonder dat het wezenlijk iets zegt. Maar omgekeerd, wanneer een onbesnedene, uitgedrukt met “de voorhuid”, er getuigenis van geeft dat het werk van de wet in zijn hart geschreven staat (:15) en hij van nature de dingen van de wet doet (:14), dan beantwoordt juist hij, aan wat ‘de besnijdenis’ zou zijn. De besnijdenis kan een embleem en bekroning zijn van de voorrechten die GOD aan het Joodse volk gegeven heeft (3:1). Maar het kan ook een ‘vlag op een modderschuit’ zijn. Oftewel: is het uiterlijk de expressie van wat er innerlijk leeft of moet het dienen om de kwalijke binnenkant te maskeren? 111

Romeinen 2:27,28 – de ware besnijdenis En de van nature ‘voorhuid’ die de wet volbrengt, zal u oordelen die door ‘letter’ en besnijdenis een overtreder van de wet bent. Want niet hij is een Jood die dat in de verschijning is, noch dat is besnijdenis wat in de verschijning in het vlees is. Het is de Jood die in deze passage wordt aangesproken. Het religieuze jodendom maakt altijd een strikte tweedeling van de mensheid. Enerzijds zij zelf, ‘de besnijdenis’, en anderzijds alle overigen, ‘de onbesnedenen’. Vaak en ook hier, aangeduid als “de voorhuid”. Dat is een technische term, evenals ‘de letter’, dat wil zeggen ‘de wet’ (7:6; 2Kor.3:7). In de aanduiding “voorhuid” klinkt vaak ook een oordeel van minachting door (Ef.2:11). Ten onrechte, want iemand die niet tot het Joodse volk behoort, maar van nature doet wat de wet gebiedt (:14,15), staat dichter bij GOD dan de besnedene die vanuit de wet wordt onderwezen, maar daar ondertussen maling aan heeft. Wordt niet elke Jood geacht te weten, dat de ware besnijdenis niet die van het vlees, maar die van het hart is? Niet alleen de profeten (Jer.4:4), maar ook Mozes sprak daar reeds van (Deut.10:16). De voorhuid (bedekking) van het hart zou worden weggenomen. En dat zal gebeuren: het is voorzegd (Deut.30:6)! 112

Romeinen 2:29 – de ware Jood Maar hij is een Jood die het in verborgene is, namelijk de besnijdenis van hart, in geest, niet in ‘letter’. Van wie de lof niet vanuit mensen, maar vanuit God komt. Een ware Jood is niet degene die naar het vlees is besneden, maar die besneden is van hart. Dat is niet uiterlijk, maar innerlijk. Niet naar “de letter” (= de wetgeving over het besnijdenisritueel) maar geestelijk. Dit vers is dikwijls gebruikt om te verdedigen dat de term ‘Jood’ op alle gelovigen van toepassing zou zijn. Men redeneert dan dat iedereen die besneden is van hart, geestelijk gezien een Jood zou zijn. Maar dat is niet de strekking van wat hier wordt betoogd. Paulus rekt de betekenis van het woord ‘Jood’ niet op door het van toepassing te brengen op alle gelovigen, inclusief die uit de natiën. Integendeel. Paulus maakt het woord ‘Jood’ niet ruimer, maar juist beperkter. De ware Jood is slechts die Jood die ook (!) besneden is van hart. Het woord ‘Jood’ is afgeleid van Juda en houdt verband met het werkwoord ‘loven’ (Gen.29:35). Daarop zinspeelt Paulus in de laatste zin. De ware Jood is besneden van hart en ontvangt om die reden lof van GOD. 113

De alleen wijze GOD ROMEINEN 3 115

Romeinen 3:1 – het voorrecht van de Jood Wat dan is het voorrecht van de Jood of wat is het nut van de besnijdenis? Veel, in elk opzicht. Want eerst, inderdaad, werden aan hen de woorden van God toevertrouwd. In het voorgaande hoofdstuk had Paulus betoogd dat er ook buiten Israël mensen zijn, die weliswaar niet besneden zijn, maar die van nature doen wat de wet gebiedt. En verder betoogde hij dat het niet gaat om de besnijdenis van het vlees, maar om de besnijdenis van het hart. De vraag die dit onwillekeurig oproept, is die van vers 1: “wat is dan het voorrecht van de Jood of wat is het nut van de besnijdenis?” Later in deze brief zal Paulus op deze vraag dieper ingaan en acht zegeningen noemen (9:4,5) die van Godswege de Israëlieten toekomen. Waarbij de apostel duidelijk maakt dat die voorrechten het verleden, het heden en de toekomst omvatten. De kerkelijke leer waarbij de voorrechten van de Jood tot het verleden behoren en definitief overgenomen zouden zijn door ‘de kerk’, is Paulus volstrekt vreemd. Ook nu GOD in de tegenwoordige tijd zich tot de natiën wendt, betekent dit allerminst dat de plannen die Hij met zijn volk had, daarom zouden zijn vervallen. Dat is onmogelijk. GOD houdt zijn woord… altijd! 117

Romeinen 3:2 – aan hen de woorden Gods toevertrouwd Wat dan is het voorrecht van de Jood of wat is het nut van de besnijdenis? Veel, in elk opzicht. Want eerst, inderdaad, werden aan hen de woorden van God toevertrouwd. Van alle voorrechten die aan de Jood (= de besnijdenis) zijn gegeven, staat op nummer één het feit, dat aan hen de woorden GODS zijn toevertrouwd. Uitverkoren om die woorden te ontvangen en door te geven. Het land van Israël heet “de navel der aarde” (Ezech.38:12) en de gedachte daarachter is dat het land het centrum der wereld is en een kruispunt van drie continenten. Maar bovenal komen via dit land en volk, als via een navelstreng, de woorden GODS tot de volkeren. De verzamelde Schriften als de geboekstaafde woorden GODS, zijn onder beheer van het Joodse volk tot stand gekomen. Dat geldt voor de Hebreeuwse Bijbel, maar tevens voor het ‘Nieuwe Testament’. Inclusief de boodschap die voor vandaag bestemd is voor de natiën. Ook die brieven zijn geschreven door een Jood, Paulus (Hand.21:39). Een prachtig plaatje van dit fenomeen zien we in de oase Elim (Ex.15:27). Daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Twaalf bronnen (een type van Israël) voorzien de zeventig palmbomen (het getal van de volken) van levend water! 118

Romeinen 3:3 – het geloof van GOD Want wat indien sommigen niet geloven? Het ongeloof van hen zal toch niet het geloof van God buiten werking stellen? Volstrekt niet! Oké, Paulus stelde vast dat aan de Jood de woorden Gods zijn toevertrouwd. Waarna een volgende vraag zich opdringt: wat betekent dat voorrecht als men niet gelooft? Later in deze brief (hoofdstuk 9 t/m 11) komt deze kwestie uitvoerig aan de orde: Israëls ongeloof in de tegenwoordige tijd. In bovenstaand vers drukt Paulus zich nog eufemistisch uit door te spreken van “sommigen die niet geloven”. Want het gaat hem om het principe: doet het ongeloof van de mens (wie dan ook) het geloof van GOD teniet? Wat weegt zwaarder: het ongeloof van de mens of het geloof van GOD? De meeste vertalingen spreken hier niet van het geloof van GOD, maar van de trouw van GOD. Begrijpelijk, maar er staat in het Grieks toch echt het gewone woord voor geloof (pistis). Waar Paulus op wijst is dat niemand meer geloof hecht aan de woorden GODS (:2) dan GOD zelf! En inderdaad: aan die woorden blijft Hij trouw. ‘Ben ik ontrouw, Hij blijft immer Dezelfde’. Niet het ongeloof van de mens, maar het geloof van GOD is beslissend en heeft het laatste woord! 119

Romeinen 3:4 – GOD waarachtig, elk mens leugenachtig … Het ongeloof van hen zal toch niet het geloof van God buiten werking stellen? Volstrekt niet! Maar laat het worden: God is waarachtig, elk mens echter leugenachtig. Een groter contrast tussen GOD en welk mens dan ook, is nauwelijks denkbaar. “Elk mens leugenachtig”. Let op: elk mens. Alle mensen, dus ook jij en ik. Dit geldt niet slechts voor het type ‘notoire leugenaar’ die niet anders doet dan de boel oplichten. Of de politicus in aanzien die, ter wille van de aankomende verkiezingen, de feiten naar z’n hand zet. Het geldt eveneens voor alle keurige, fatsoenlijke mensen die, wanneer het hen zo uitkomt, niet eerlijk zijn. Of liegen wanneer ze onder druk komen te staan. Wie blijft dan nog overeind? Maar zelfs de meest integere mens verklaart soms dingen die toch niet waar blijken te zijn. Er is niemand die enkel waarheid spreekt. Slechts GOD is waarachtig. Van zijn woorden kunnen we, volstrekt en in de absolute zin, altijd op aan. Wanneer Hij iets zegt, gebeurt het. Zijn woord is ook altijd daad. Hij zegt: “er zij licht” en er is licht. Wat een grandioos voorrecht om als armzalige mensen te kunnen bouwen op GODS onwankelbaar en rotsvast Woord! 120

Romeinen 3:4 – altijd volkomen recht! Maar laat het worden: God is waarachtig, elk mens echter leugenachtig. Gelijk het is geschreven “zodat ook U gerechtvaardigd zal worden in uw woorden en U zal overwinnen wanneer U geoordeeld wordt”. Slechts Eén is waarachtig, in de absolute zin des woords. GOD. Op wat Hij zegt kan een mens blindvaren. Geen mensenwoord kan daarbij in de schaduw staan. Paulus onderbouwt dit met een veelzeggend citaat uit Psalm 51:6, geschreven door nota bene de Godsman David, naar aanleiding van het bezoek van de profeet Nathan, die Davids hypocriete opstelling ontmaskerde (“jij bent die man!”). GOD “zal worden gerechtvaardigd in zijn woorden”. Dat betekent: Zijn woorden zullen recht blijken te zijn en iedereen zal niet anders kunnen dan dit erkennen. Dan worden GODS woorden “gerechtvaardigd”, dat wil zeggen: zijn woorden worden rechtvaardig verklaard. De weergave “U zal overwinnen wanneer U geoordeeld wordt”, luidt in andere vertalingen: “U zal overwinnen wanneer U oordeelt“. Maar wat is het nu: passief of actief? Het antwoord luidt dat hier in het Grieks een ons onbekende werkwoordsvorm wordt gebruikt: de middenvorm (medialis). Dat is actief en passief, beiden. GOD oordeelt, maar Hij wordt ook beoordeeld: zijn oordelen worden door mensen bekritiseerd. Maar altijd overwint GOD. Zijn woord blijkt altijd recht! 121

Romeinen 3:5 – onbegrip over Paulus’ onderwijs Indien echter onze onrechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan uitspreken? Toch niet, dat God, die boosheid opbrengt, onrechtvaardig is? (Ik spreek naar de mens.) Zoals de donkere nacht het licht van sterren zichtbaar maakt, zo doet de onrechtvaardigheid van mensen, GODS rechtvaardigheid des te meer schitteren. Het “staaft” Zijn rechtvaardigheid, een werkwoord dat elders wordt weergegeven met: aanprijzen, aanbevelen en bevestigen. Onze onrechtvaardigheid staaft GODS rechtvaardigheid. Boze tongen die dit onderwijs niet verstaan, hebben hieruit geconcludeerd dat GOD dus feitelijk onrechtvaardig zou zijn, wanneer Hij oordeelt (“boosheid opbrengt”). Zij menen dat GOD blij zou moeten zijn met de onrechtvaardigheid van de mens, omdat het zijn heerlijkheid alleen maar meer doet uitkomen… Paulus excuseert zich voor deze redenering (“ik spreek naar de mens”). Toch benoemt hij het, omdat het niet alleen maar theoretisch mogelijk is zoiets te bedenken, maar omdat zulke redeneringen daadwerkelijk tegen hem werden ingebracht (:8). Paulus werd aangevallen, omdat in zijn onderwijs de onrechtvaardigheid uiteindelijk tot GODS verheerlijking blijkt te zijn. Critici stelden dat dit GODS toorn en oordeel onbegrijpelijk en zelfs onredelijk (“onrechtvaardig”) zou maken. Herken je deze kritiek? Van harte gefeliciteerd, want je bent in goed gezelschap! Paulus had hier ook al mee te dealen. 122

Romeinen 3:5,6 – GOD is vaardig in rechtdoen Indien echter onze onrechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan uitspreken? Toch niet, dat God, die boosheid opbrengt, onrechtvaardig is? (Ik spreek naar de mens.) Volstrekt niet! Hoe anders zou God de wereld oordelen? De redenering is hier: wanneer door de onrechtvaardigheid van de mens, GODS rechtvaardigheid alleen maar meer schittert, waarom zou GOD dan nog boos worden? Is dat dan niet onbillijk? De reactie die Paulus geeft, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. “Volstrekt niet!”, schrijft hij. En hij antwoordt met een wedervraag: “Hoe zou God anders de wereld oordelen?” De onrechtvaardigheid van de mens, bevestigt GODS rechtvaardigheid. Maar dat GOD daarom blij, in plaats van boos zou moeten zijn met de onrechtvaardigheid, klopt niet. Want juist door uiting te geven aan zijn boosheid, zet Hij dingen recht. GODS boosheid is geen grillige emotie, maar een uitdrukking van rechtvaardigheid. Want Hij doet recht en zet recht en brengt terecht. Rechtvaardigheid is dus (met recht!) een vaardigheid. Het Griekse woord voor ‘oordelen’ is krino. Hiervan zijn woorden zoals ‘kritiek’ en ‘kritiseren’ afgeleid. Bedenk dat GODS kritiek (oordeel) altijd de bedoeling heeft van terechtwijzing. Boosheid is een míddel, geen doel. GOD brengt door middel van oordeel en boosheid alles terecht! 123

Romeinen 3:7 – contrast dient tot GODS heerlijkheid Maar indien in mijn leugen de waarheid van God overvloedig wordt tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? De vraag die hier klinkt (zij het in andere woorden) is een herhaling van de vraag in vers 5. Daar ging het om onrechtvaardigheid en rechtvaardigheid en hier om de tegenstelling tussen leugen en waarheid. Maar het overeenkomende idee is dat beiden, zowel onrechtvaardigheid als leugen, de heerlijkheid van GOD des te meer zichtbaar maken. Contrast dient altijd om dingen zichtbaar te maken. Dat doet een schilder met donker en licht en een muzikant met mineur en majeur. Iedereen die creatief bezig is, werkt met contrasten. Voor de grote Schepper-GOD is dit niet anders. Een mens leert door middel van tegenstellingen. GOD plaatste daarom in de hof van Eden een “boom van kennis van goed en kwaad”. Dat wil zeggen: kennis van goed blijkt niet los verkrijgbaar te zijn. Hebben we niet allemaal ervaring daarmee? Zouden we gezondheid naar waarde kunnen schatten zonder weet te hebben van ziekte? Leren we dingen niet waarderen juist door gemis? Hoe zouden we genade kunnen kennen zonder zonde? Alle uitnemende kwaliteiten van GOD treden juist aan het licht door wat een mens zo jammerlijk ontbeert! 124

Romeinen 3:7 – hoezo “als zondaar geoordeeld”? Maar indien in mijn leugen de waarheid van God overvloedig wordt tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? De vraag dringt zich op hoe GOD een mens als zondaar kan oordelen, als dat wat een mens doet tot GODS heerlijkheid is? Betekent het woord ‘zondaar’ niet ‘doelmisser’? Maar in welk opzicht mist de mens doel, wanneer zijn daden (zoals hier de leugen) uiteindelijk tot GODS heerlijkheid blijken te zijn? Zou hij in plaats van geoordeeld te worden als zondaar, juist niet een compliment verdienen? De redenering die hierin klinkt is even begrijpelijk als onjuist. Wanneer ik lieg, dan ben ik een zondaar. Een mens wordt namelijk geacht de waarheid te spreken. Doe ik dat niet, dan word ik als zondaar geoordeeld. Ik ben een doelmisser, wanneer ik niet doe wat ik behoor te doen. Punt. Dat GOD mijn ‘doelmissen’ vervolgens inzet, waardoor het des te meer zijn glorie laat uitkomen, is GODS verdienste. Het maakt mij niet minder zondaar, het maakt Hem juist meer GOD! Hij bereikt door alles heen, hoe dan ook, zijn doel. GOD kan met een kromme stok (lees: een zondaar), een rechte slag slaan. Dat is zijn heerlijkheid, niet de onze. 125

Romeinen 3:8 – het goede dat voortkomt uit het kwade Het is toch niet, zoals wij worden gelasterd en zoals sommigen beweren dat wij zeggen, dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit voort zou komen. Het oordeel over zulken is terecht. Dit is een heel boeiend vers! Het geeft ons namelijk een inkijkje in de strijd waar Paulus mee te maken had. Hier lezen we niet slechts van de laster over hem, maar ook wat men hem in de mond legde. Zo’n drogredenering noemt men een stroman: doen alsof iemand iets beweert en dit dan vervolgens bestrijden. Zoals in dit geval: sommigen stelden, dat Paulus zou beweren dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit zou voortkomen. Hoe kwamen sommige van Paulus’ tegenstanders ertoe te zeggen dat hij dit zou beweren? Want ongeacht of het nu boze opzet van hen was dan wel een ernstig misverstand, in beide gevallen kwam Paulus’ onderwijs wel zo op zijn tegenstanders over. Wat Paulus inderdaad leerde is dat GOD uit het kwade het goede voortbrengt. Maar niet dat de mens dit zou moeten doen. Dat was een leugen en een aantijging. Nee, GOD maakt van iedere min een plus. Hij maakt het kruis tot het kostbaarst goed! 126

Romeinen 3:8 – nog eens: goed en kwaad Het is toch niet, zoals wij worden gelasterd en zoals sommigen beweren dat wij zeggen, dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit voort zou komen. Het oordeel over zulken is terecht. Het was een buitengewoon kwalijk misverstand wat over Paulus rondzong. En feitelijk nog erger: men legde hem woorden in de mond. Dit onbegrip kon ontstaan doordat men het verschil tussen de ene GOD en de mens verdoezelde. Paulus leerde inderdaad met nadruk, dat GOD het kwaad plaats laat vinden om daar het goede uit voort te brengen. Sterker nog: zonder het kwaad zou het grootste goed (van grenzeloze liefde, genade en opstandingsleven) nooit gekend zijn. Maar omdat Paulus’ tegenstanders dit geweldige onderwijs niet begrepen, maakten zij ervan: laten wij mensen het kwade doen opdat het goede daaruit voort zou komen. Dat is een verschil van hemel en aarde! GOD schept het kwade om het goede er uit voort te doen komen. Denk maar aan wat de broers destijds Jozef hebben aangedaan (Gen.45:7) en waarvoor ze niet te verontschuldigen waren. Maar dwars door hun schuld keerde GOD het kwade ten goede. Nee, dat is geen excuus voor de broers… maar het geeft GOD alle eer! 127

Romeinen 3:9 – allen onder de zonde Wat dan? Hebben wij iets voor? Volstrekt niet. Wij beschuldigden tevoren immers Joden zowel als Grieken, allen onder de zonde te zijn. De “wij” waarvan hier sprake is, zijn de Joden. Maar had Paulus dan zojuist niet geschreven dat de Joden wél degelijk bevoorrecht zijn, vooral omdat aan hen de woorden GODS zijn toevertrouwd (3:1,2)? Inderdaad, dat klopt. Maar het is juist die bevoorrechte positie, die hun schuld groter maakt dan die van de niet-Joden. In Romeinen 1 had Paulus uiteengezet dat de wereld in z’n algemeenheid, hoewel men weet heeft van GOD, Hem niet als GOD verheerlijkt en dankt, waardoor het duister is geworden in hun onverstandig hart (1:21). Met alle morele gevolgen van dien. In Romeinen 2 richt Paulus zich vervolgens meer speciaal tot de Jood, die zich een oordeel aanmatigt over de goddeloze wereld, maar daarbij zelf geen idee heeft van de goedertierenheid van GOD. Men beroemt zich op de woorden GODS, maar juist die vormen één grote aanklacht tegen hun opstelling. De conclusie uit dit alles moet zijn, dat Joden evenals Grieken, zonder enige partijdigheid allemaal onder de zonde zijn. Linksom of rechtsom, heel de mensheid is daarin besloten. Doelmissers zijn we. Stuk voor stuk. Geheel afhankelijk van GODS genade. 128

Romeinen 3:10,11 – niemand… zelfs niet één Zoals het geschreven staat, dat niemand rechtvaardig is, zelfs niet één. Er is niemand die begrip heeft. Er is niemand die de God zoekt. Nu volgt een passage waarin Paulus door tal van aanhalingen uit de Hebreeuwse Bijbel, zijn punt maakt. Hij citeert vooral uit de Psalmen, maar ook uit Spreuken, Genesis en Jesaja. Het langste (vrije) citaat is uit Psalm 14:1-3 en daar begint hij mee (:10 t/m 12). De typering die van de mens gegeven wordt is niet best. Waarbij aangetekend moet worden dat dit maar niet generaliserend is. Zo van: dit is het algemene beeld, behoudens uitzonderingen. Nee, benadrukt wordt dat er geen mens van uitgezonderd is, “zelfs niet één”. Maar zijn er dan geen mensen die rechtvaardige dingen doen? Of die inzicht hebben in de wezenlijke dingen? Kent de Bijbel dan geen voorbeelden van mensen die GOD zoeken (Hebr.11:6)? Het antwoord is: voor zover deze kwaliteiten te vinden zijn bij een mens, is dat omdat GOD zijn licht doet schijnen in het hart. Van zichzelf is de mens zwak en komt hij te kort van GODS heerlijkheid (:23). Als een mens GOD zoekt, dan is dat omdat GOD hem trekt. Alle roem is daarom uitgesloten. Het is GOD en GOD alleen! 129

Romeinen 3:12 – onbruikbaar en ongeschikt Allen weken af en werden tegelijk onbruikbaar. Er is niemand die geschiktheid betracht, zelfs niet één. Paulus vervolgt zijn citaat uit Psalm 14 (:3), dat wil zeggen: uit de Griekse vertaling daarvan (LXX). Wat hier “onbruikbaar” heet, is in het Hebreeuws een woord dat ‘ontaard’ of ‘bederfelijk’ betekent. Heel de mensheid is aan bederf onderhevig. Niet per se ‘verdorven’. Een appel op een schaal is bederfelijk, maar het hangt van allerlei omstandigheden af (zoals soort, temperatuur, omgeving), in welke mate dit bederf daadwerkelijk toeslaat. Niet alle mensen zijn (gelukkig) ‘verdorven’ of ‘rot’, maar als stervelingen zijn we allemaal wel onderworpen aan het bederf. Niemand uitgezonderd. In de vertalingen komt het niet tot uitdrukking, maar het woord voor ‘geschiktheid’ (NBG en SV: goed) en ‘onbruikbaar’ (onnut) hebben eenzelfde grondwoord: ‘bruikbaar’ (Grieks: chrestos). Iets wat bruikbaar is, is nuttig of geschikt. En vandaaruit kan het ook de toepassing hebben van ‘aangenaam’: wijn die geschikt is om te drinken, is aangenaam (Luc.5:39). Wanneer het woord gebezigd wordt in verband met GOD (zoals in 2:4 en 11:22) wordt het vertaald met ‘goedertierenheid’. Ook dan in de betekenis van: geschikt en aangenaam. “In Adam” hebben we allemaal een afwijking (“allen weken af”): we zijn bederfelijk en ongeschikt. Hoop is er slechts in “de laatste Adam”! 130

Romeinen 3:13,14 – een geopend graf Hun keel is een geopend graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid. Nadat Paulus in de voorgaande drie verzen (:10 t/m 12) uit Psalm 14 citeerde, verwijst hij in de bovenstaande verzen naar vier passages: Psalm 5:10, 10:7; 140:4 en Jeremia 5:16. Het voorgaande citaat ging over de mens in het algemeen, wie hij is en over zijn ‘binnenkant‘. In de bovenstaande verzen gaat het over wat van de mens naar buiten komt, via de mond. Daarna, in vers 15 tot en met 17, gaat het over de voeten en in vers 18 over de ogen. Onze woorden komen uit de “keel” en de “mond” en worden met de “tong” en de “lippen” gesproken. Opmerkelijk dat de ‘catalogus’ van lichaamsdelen hiermee begint. De tong mag dan een relatief klein lichaamsdeel zijn, het geeft uitdrukking aan wat in ons is en het stuurt heel het lichaam aan. Jakobus vergelijkt het met de toom in de mond van een paard en met het roer van een schip (3;3,4). Geen groter contrast dan de keel van de mens als “een geopend graf” en GODS woord dat spreekt over het geopende, en voor altijd lege graf… een verschil van dood en LEVEN! 131

Romeinen 3:13,14 – mensenwoord versus GODS woord Hun keel is een geopend graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid. Het beeld dat hier geschetst wordt van het spreken van de mens is geschilderd in de donkerste tinten. Zoals in heel deze passage, een uiterst somber mensbeeld wordt neergezet. Nuances onderscheidt Paulus hier niet: hij toont geen kleuren- maar een zwart-wit foto. Het gaat er niet om dat de mens geen aardige, goede, wijze en opbouwende dingen zou kunnen zeggen. Godzijdank kan dat wel degelijk en gelukkig komen we zulke voorbeelden ook dagelijks tegen. Maar het gaat er om waar de mens in potentie toe in staat is. En dan geldt de waarheid dat elk mens zwak is en dat allerlei omstandigheden hem kunnen aanzetten tot bedrog om met ‘gespleten tong gif’ te verspreiden. Geen mens is daar te goed voor, tot in de hoogste regionen nemen we het waar. Sterker nog: juist macht corrumpeert en maakt dat mensen bereid zijn door leugen en bedrog de eigen positie te (be)vestigen en uit te breiden. Ook hier zien we weer de kracht van contrast: GOD versus de mens. Zoals Paulus eerder schreef: GOD waarachtig en ieder mens leugenachtig (:4). 132

Romeinen 3:15-17 – uit hetzelfde hout gesneden Scherp zijn hun voeten om bloed te vergieten. Vernieling en ellende is in hun wegen en een weg van vrede kennen zij niet. In vers 9 stelde Paulus vast dat allen, Joden zowel als Grieken, “onder de zonde” (doelmissing) zijn. Vanaf vers 10 wordt dit geïllustreerd met tal van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel. Eerst in het algemeen van wie de mens is (vanuit Psalm 14), daarna over wat de mens voorbrengt uit zijn mond en de bovenstaande verzen gaan over de voeten van de mens. Oftewel, over de wegen die hij gaat en het spoor van bloed vergieten, vernieling en ellende dat hij daarbij achterlaat, zonder een weg van vrede te kennen. Ook voor deze verzen geldt: dit is geen beschrijving van de wegen van ieder mens. Gelukkig niet! Maar het beschrijft wel waartoe elke sterveling kan komen, afhankelijk van tal van omstandigheden. Waar heeft je wieg gestaan? Ben je geboren in welvaart of gebrek? Ben je opgegroeid in vrede of te midden van agressie, misdaad en oorlog? Hoe was je opvoeding? Zouden zulke factoren geen grote invloed hebben? Laten we ons er goed van bewust zijn dat we allemaal uit hetzelfde hout zijn gesneden. Stuk voor stuk zijn we afstammelingen van Adam. 133

Romeinen 3:18 – de vreze GODS De vreze Gods staat hun niet voor ogen. In Romeinen 3, de verzen 10 tot en met 18, wordt een uiterst somber beeld geschetst van wie de mens is en waartoe hij in staat is. Dit wordt aangevuld met tal van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel, vooral uit de boeken van de Psalmen. Zo ook bovenstaand vers, dat verwijst naar Psalm 36:2. Met dit afsluitende citaat vat Paulus in één korte zin samen waarin de zonde van de mens bestaat. Dat de voeten van de mens hem op verkeerde wegen brengen en dat zijn mond vol vloek en bitterheid is, is (hoe kwalijk ook) slechts een consequentie van de zonde. De oorzaak wordt hier blootgelegd. Dat een mens zondigt oftewel doelmist, komt door zijn gerichtheid. De richting waarin we kijken, zal ook de richting zijn waarin we sturen. Onze focus bepaalt de weg die we gaan. Het woord voor ‘vrees’ is in het Grieks fobos, waarin we direct ons woord fobie herkennen. Dat hoeft niet per se negatief te zijn. Let wel: het gaat hier niet om vrees voor oordeel, maar om vrees voor GOD. Niet voor iets, maar voor Iemand. Het duidt op diep ontzag voor Hem die alles beschikt, zonder dat een mens daar iets aan afof toe kan doen! 134

Romeinen 3:19 – allen onder de rechtspraak van GOD Wij weten nu dat zoveel als de wet zegt, zij tot hen spreekt die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt zou worden en heel de wereld onder de rechtspraak van God zou komen. De vele citaten uit de Psalmen en Jesaja (die in ruimere zin ook tot “de wet” behoren; 1Kor.14:21) dienden als bewijs dat ook Israël onder de zonde is (:9). Van hen die niet onder “de wet” zijn, was dat sowieso wel duidelijk. Maar Paulus betoogt voor hen die zich beroemen op de wet (2:17), dat de wet tot hen spreekt. Zodat de vele citaten uit de wet primair van toepassing zijn op het Joodse volk. En dat daarmee “elke mond gestopt” is. “Allen zijn onder de zonde” (:9). Niemand die hier iets tegenin kan brengen. De meeste vertalingen luiden in vers 19: opdat de hele wereld strafwaardig (of verdoemelijk) zou worden voor GOD. Maar het woord hupodikos (opgebouwd uit de elementen ‘onder-recht’), heeft niet per se die negatieve lading. Inderdaad, de mensheid heeft niets van zichzelf te verwachten. Maar wanneer heel de wereld onder de rechtspraak van GOD komt te vallen, dan is dat geen doem, maar een hoopvol, Goed Bericht! Want alleen op die grond kunnen allen “om niet gerechtvaardigd worden” (:24)! 135

Romeinen 3:20 – uit werken van wet niemand gerechtvaardigd … daarom, dat uit werken van wet geen enkel vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want door wet is er besef van zonde. De reeks van citaten uit “de wet” vanaf vers 10 tot en met 18, was bedoeld om ook de mond van Israël te stoppen. Tot hen spreekt de wet immers. En daarmee is vastgesteld dat werken (= verdiensten) nooit een basis kunnen zijn om gerechtvaardigd te worden. Of zoals Psalm 143:2 zegt: “niemand die leeft is rechtvaardig voor Uw aangezicht”. Op basis van prestaties schiet elk mens te kort. Het bezit van “de wet” waarop de Jood zich beroemt, verandert niets aan die waarheid. Integendeel zelfs, “want door de wet is er besef van zonde”. De wet wijst de zonde aan en maakt daarom de mens alleen maar bewust van zijn tekort. Later in deze brief doet de apostel hier zelfs nog een schepje bovenop, wanneer hij betoogt dat de wet niet is gegeven opdat de zonde minder zou worden, maar juist meer (5:20; 7:5,8). Dat was GODS bedoeling dus. Opdat juist daardoor de genade overvloedig zou worden. Want pas wanneer alle rechten zijn verspeeld, gaat het licht van GODS genade stralen. Alleen wanneer de mens met enkel lege handen staat, kan GOD ze vullen! 136

Romeinen 3:21 – nu echter…! Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… Romeinen 3 vers 21 vormt de machtige omkeer in het betoog van de apostel tot dusver. Ingeluid door het “nu echter…!”. In het voorgaande heeft Paulus uitvoerig aangetoond dat allen onder de zonde zijn en dat niemand rechtvaardig is op grond van verdiensten. Het “nu echter” wijst erop dat GOD het totaal anders gaat aanpakken. Hij eist geen rechtvaardigheid van de mens. In dat geval zou er sprake zijn van rechtvaardigheid op basis van wat de wet vraagt. Nee, wat GOD openbaar maakt staat geheel “los van wet”. Het gaat ook niet om rechtvaardigheid van de mens maar om “rechtvaardigheid van GOD”. Dat betekent niet, zoals Luther vertaalde, “gerechtigheid die voor God geldig is”. Nee, wanneer “rechtvaardigheid van GOD openbaar is gemaakt”, dan betekent dit, dat GOD zelf rechtvaardig is opgetreden. Dat wil zeggen: GOD heeft recht gedaan, waaraan in de wet en de profeten getuigenis is gegeven. Oftewel: Hij heeft recht gedaan aan de beloften en voorzeggingen en dit vervuld. Dat is de blijde tijding van GODS rechtvaardigheid! Hij vervult wat Hij belooft. Onafhankelijk van elke (wan)prestatie van de mens. 137

Romeinen 3:21 – rechtvaardigheid van GOD Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… Eén van de meest centrale begrippen tijdens de Reformatie was de “gerechtigheid van God”. Luther ontdekte, dat de rechtvaardiging van de mens nooit gebaseerd kan zijn op de verdiensten van een mens. Dat klopt. Maar wat die rechtvaardigheid (of gerechtigheid) van GOD dan wel inhoudt, dat heeft hij nooit duidelijk kunnen maken. Zo vertaalde hij de uitdrukking “de gerechtigheid van God” met “de gerechtigheid die voor God geldig is”. Om het grote contrast te verstaan van het “nu echter”, zullen we moeten inzien dat GODS rechtvaardigheid niets te maken heeft met handelen van de mens. Bedenk dat een rechtvaardigheid “die voor God geldig is”, nog steeds een rechtvaardigheid van de mens is. Luther en Calvijn meenden: wij mensen konden de wet niet houden maar Christus heeft dat plaatsvervangend voor ons gedaan en die rechtvaardigheid zou ons nu worden toegerekend. Maar die redenering is niet alleen onlogisch en onbijbels, het miskent ook de glorie van bovenstaand vers. De openbaring van GODS rechtvaardigheid betekent dat HIJ recht heeft gedaan aan zijn beloften en toezeggingen, geheel “los van wet”. 138

Romeinen 3:21 – Gods rechtvaardigheid in het OT Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… De openbaring van GODS rechtvaardigheid staat “los van wet”. Dat betekent: het heeft niets van doen met de prestaties of wetsbetrachting van een mens. GOD heeft recht gedaan – dat is wat de term betekent. Maar het feit, dat de openbaring van GODS rechtvaardigheid “los van wet” staat, betekent niet dat het onaangekondigd uit de lucht is komen vallen. Integendeel zelfs, want in “de wet en de profeten”, ons ‘Oude Testament’ dus, wordt er getuigenis van gegeven. Dat is ook logisch, want als de openbaring van GODS rechtvaardigheid betekent, dat GOD recht heeft gedaan aan zijn belofte, waar anders dan juist in het Oude Testament zouden we de belofte terugvinden? In “de wet en de profeten” belooft GOD zoveel, maar in de eerste plaats de komst van de Messias en in het bijzonder zijn opwekking uit de doden. Dat is de belofte gedaan aan de vaderen (Hand.13:32). En nu dat daadwerkelijk vervuld is, stellen we vast dat GODS rechtvaardigheid is geopenbaard! Hoe vaak zeggen de Psalmen niet dat GODS rechtvaardigheid zal worden verkondigd (Ps.22:32)?! Waarom? “Omdat Hij het gedaan heeft!” 139

Romeinen 3:22 – door geloof van Jezus Christus … echter, rechtvaardigheid van God, door geloof van Jezus Christus, tot in allen die geloven, want er is geen onderscheid. In het voorgaande vers schreef Paulus over GODS rechtvaardigheid die geopenbaard is, los van wet. In dit vers legt hij dat nader uit: het is door geloof van Jezus Christus. Vrijwel alle moderne vertalingen geven dit weer met “door geloof in Jezus Christus” maar die weergave is zonder meer fout, want het staat in de tweede naamval. Er is een hemelsbreed verschil tussen beide uitdrukkingen. Bij geloof in Jezus Christus zou het gaan om ons geloof in hem. Terwijl het bij “geloof van Jezus Christus” gaat om het geloof dat Jezus Christus zelf had. GODS rechtvaardigheid werd openbaar gemaakt “door geloof van Jezus Christus”. Dat wil zeggen: GOD doet recht aan zijn belofte en Jezus Christus heeft zich daar volledig aan toevertrouwd. Hij ging de weg van geloof en sprak “zie, hier ben ik, in de boekrol staat van mij geschreven” (Hebr.10:7). En hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood van het kruis (Filp.2:8). En om de vreugde die voor hem lag heeft hij het kruis verduurd. Want hij wist: GOD zal mij opwekken. Zie daar: het geloof van Jezus Christus! 140

Romeinen 3:22 – tot in allen die geloven … echter, rechtvaardigheid van God, door geloof van Jezus Christus, tot in allen die geloven, want er is geen onderscheid. Het feit dat GOD zijn rechtvaardigheid openbaar gemaakt heeft, betekent dat Hij zelf garant staat voor de vervulling van zijn belofte en dat dus niets van de mens afhangt. Vandaar dat er ook staat “los van wet”. Dat maakt het tot een solide Goed Bericht voor ieder mensenkind, “want er is geen onderscheid”. Niemand kan er iets aan toe of af doen. Het Evangelie is een mededeling. De waarheid van een mededeling is geheel onafhankelijk van of het wordt geloofd of niet. Tegelijkertijd is het ook waar dat een bericht per definitie slechts doel treft voor wie het gelooft. Een mededeling doorgeven heeft slechts zin, wanneer de ontvanger het beaamt. Daarom is het veelzeggend, dat Paulus hier het voorzetsel “tot in” (Grieks: eis) gebruikt. “… tot in allen die geloven”. Dat betekent: het komt binnen bij degenen die geloven. Paulus heeft als heraut bekend gemaakt dat de levende GOD een Redder is van alle mensen. Iedereen mag het horen! Maar niet iedereen gelooft het. Orthodoxe christenen mogen het zelfs niet eens geloven. Dat is tragisch, maar gelukkig… GOD is ook hun Redder! 141

Romeinen 3:23,24 – alle mensen! Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Wat een geweldige statement maakt Paulus hier! En hoe concreet, logisch en duidelijk blijkt hier de waarheid van het Evangelie. Allen zondigden. Elk mens is een sterveling en ‘doelmisser’. Allen hebben ook tekort van GODS heerlijkheid. Ongeacht of dat tekort groot of klein is. Het is als met de puntentelling bij een examen: tekort betekent gezakt. En zelfs ‘bijna geslaagd’ betekent… gezakt. Heel de mensheid, zonder één enkele uitzondering, valt onder de uitkomst van dit rapport. Maar nu de andere kant van de medaille. Zoals allen zondigden en allen tekort hebben van GODS heerlijkheid, zo worden allen om niet gerechtvaardigd in de genade van Hem. Zo universeel als de donkere zijde is van zonde en tekort, zo universeel is ook de rechtvaardiging om niet. “Om niet” wil zeggen: zonder enige voorwaarde of tegenprestatie. Want het is “in de genade van Hem”. Onze afkomst van Adam garandeert dat elk mens als armzalige zondaar ter wereld komt. Zó garandeert de verlossing in Christus Jezus, dat elk mens wordt gerechtvaardigd. Dát is het Evangelie! 142

Romeinen 3:23,24 – om niet gerechtvaardigd Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Twee realiteiten staan hier tegenover elkaar. Enerzijds de realiteit die ons als mensheid sinds Adam zo vertrouwd is. De realiteit van zonde en tekort. Ze is universeel en waarneembaar. Dagelijks worden we er keihard mee geconfronteerd. Anderzijds de realiteit van “de verlossing die in Christus Jezus is”. Ook die is universeel, maar… nog geheel verborgen. Het is de realiteit van de beloofde Christus, die “werd opgewekt om onze rechtvaardiging” (4:25). Zijn opwekking uit de doden als Eersteling, is de waarborg dat heel de mensheid onvergankelijk zal worden levend gemaakt (1Kor.15:22). Volmaakt en rechtvaardig. Zover is het voorlopig nog niet, maar heel de mensheid zal, “ieder in zijn eigen rangorde”, dit bereiken. “Allen… worden om niet gerechtvaardigd”. U en ik hebben er niet voor gekozen om als zondaren en stervelingen ter wereld te komen. Het is voor iedere afstammeling van Adam bij voorbaat een gegeven. Maar even onvoorwaardelijk is het gegeven dat diezelfde mensheid rechtvaardiging van leven” (Rom.5:18) zal ontvangen! Zeker, de weg er naartoe verloopt via gericht. Maar de glorieuze bestemming ligt ab-so-luut vast! 143

Romeinen 3:23,24 – in de genade van Hem Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Alle mensen zondigden, alle mensen hebben tekort van GODS heerlijkheid en alle mensen worden om niet gerechtvaardigd. Hoe helder kan het Evangelie klinken! De geweldige kracht en scherpte van het Goede Bericht is, dat dit “het Evangelie van de genade GODS is”. Want als er ook maar één voorwaarde zou zijn, groot of klein, dan is het niet meer “om niet”. En daarmee zou “genade” geen “genade” meer zijn. Want ‘een beetje gratis’ bestaat niet. Evenmin als ‘een beetje zwanger’. Het is zwart of wit. Het “om niet” garandeert de universele uitkomst van “allen… gerechtvaardigd”. Zodra er voorwaarden gelden, worden mensen uitgesloten. Zoals de voorwaardelijke boodschap in de christenheid: Jezus Christus is jouw Verlosser, ALS jij hem erkent. Let op: dat is geen “om niet” ook al noemt men dit ‘genade’. Maar het is een reclame-truc: bijna gratis. Hoe anders luidt de boodschap zoals Paulus deze bracht: Jezus Christus IS jouw Verlosser – geloof dat! Geloof is geen voorwaarde maar het kanaal waardoor deze boodschap ons hart bereikt, binnenkomt en verovert. 144

Romeinen 3:23,24 – door de verlossing in Christus Jezus Want allen zondigden (…) en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Leest u het goed? Rechtvaardiging van allen! Tegen welke voorwaarde? “Om niet”. Om welke reden? “In de genade van Hem”. Hoe en waardoor? “Door de verlossing die in Christus Jezus is”. “Verlossing” heeft de gedachte in zich van bevrijden door het betalen van een losprijs. Vrijkoping dus. In 1 Timotheüs 2:5 en 6 schrijft Paulus: “Want er is één GOD en één middelaar van GOD en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf geeft tot een losprijs ten behoeve van allen“. Toen Christus Jezus stierf, betaalde hij de prijs. Hij gaf zichzelf “tot in de dood, ja, de dood van het kruis”. Waarom? Om naar GODS belofte, als Eersteling te worden opgewekt in onvergankelijkheid. Het is dit Leven dat zonde en dood definitief achter zich laat. Leven dat GOD heeft voorbestemd voor elk mensenkind. Zo zeker als het is, dat we nu allen stervelingen zijn, zo zeker is het “door de verlossing die in Christus Jezus is”, dat allen zullen worden levend gemaakt (Rom.5:18; 1Kor.15:22). Levend gemaakt, zoals Christus, de Eersteling! De dood is slechts tijdelijk, maar het Leven triomfeert zonder einde! 145

Romeinen 3:24,25 – voorgesteld als beschutplaats … en [allen] worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Hem stelde God tevoren [als] beschutplaats door het geloof in zijn bloed… De verlossing of vrijkoping is in Christus Jezus. Het spreekt van de prijs die hij betaalde (in zijn sterven) om te bevrijden van zonde en dood (in zijn opstanding). Hem heeft GOD voorgesteld als ‘beschutplaats’. In het Grieks luidt dit woord ‘hilasterion’ (Hebreeuws: kapporeth), wat elders (Hebr.9:5) de aanduiding is van het gouden deksel op de ark van het verbond, de kist in het heilige der heiligen. Eén keer per jaar, op Jom Kippoer, kwam de hogepriester in deze ruimte en besprenkelde het deksel met het bloed van een geslacht geitenbokje. Door deze daad beschutte de hogepriester het gehele volk. Meestal aangeduid met ‘verzoenen’, maar dat is een heel ander begrip. Het Hebreeuwse grondwoord (kippoer, kapporeth) betekent ‘bedekken’, in de zin van beschutten of beschermen. Zoals de ark van Noach ‘beschut’ werd met pek (Gen.6:14). GOD heeft Christus voorgesteld als het gouden deksel dat besprengd was met bloed. Hij, de gestorven en wat meer is, de opgewekte Christus, biedt bescherming aan het hele volk. Omdat GOD gelooft in zijn bloed! 146

Romeinen 3:25 – door het geloof in zijn bloed Hem (= Christus Jezus) stelde God tevoren als beschutplaats door het geloof in zijn bloed… Christus Jezus, in wie de verlossing van allen is verzekerd, is door GOD tevoren gesteld als ‘beschutplaats’ (Grieks: hilasterion). Dat woord verwijst naar het gouden deksel op de ark van het verbond. Het gold als het meest heilige attribuut: éénmaal (per jaar) sprenkelde de hogepriester het bloed van een geslacht bokje op dit deksel. In dit ritueel bracht de hogepriester ‘beschutting’ voor heel het volk aan. Dit gouden deksel met bloed besprenkeld, is een type van Christus Jezus. Hij is immers momenteel in het hemels heiligdom. Hij is met bloed besprenkeld, dat wil zeggen: hij is het lam dat geslacht is. Het deksel van goud is een beeld van onvergankelijkheid en spreekt van hem die is opgestaan! Toen GOD een gouden deksel liet maken voor de ark van het verbond in het heilige der heiligen, had Hij Christus Jezus in gedachten. GOD demonstreerde toen al dat Hij geloof had in Christus’ bloed. “Door het geloof in zijn bloed” verwijst niet naar ons geloof maar naar GODS geloof, zoals daar ook in vers 3 van dit hoofdstuk sprake van was. GOD gelooft in “het lam dat geslacht is”. In hem vindt heel de mensheid beschutting! 147

Romeinen 3:25,26 – tot aantoning van zijn rechtvaardigheid Hem stelde God tevoren als beschutplaats door het geloof in zijn bloed, tot aantoning van zijn rechtvaardigheid door het laten begaan van de zondige daden die tevoren plaatsvonden onder de verdraagzaamheid van God… GOD stelde tevoren Christus Jezus als beschutplaats. Dit verwijst naar het gouden deksel op de ark van het verbond in het heiligdom, dat eenmaal in het jaar werd besprenkeld met bloed. Dat gouden deksel is een type van Christus Jezus die stierf (> het bloed) opstond (> goud) en in de hemel is gezeten (> het heilige der heiligen). Door dit bebloede, gouden deksel de meest prominente plek in het heiligdom te geven, demonstreerde GOD tevoren, geloof te hebben in het bloed van hem, die zou sterven om te worden opgewekt. Van Christus Jezus. GOD gaf dat deksel die voorname plek, omdat het in type verwijst naar de aantoning van zijn rechtvaardigheid. Want in de opgewekte Christus zou GOD zijn belofte vervullen en daarmee recht doen aan zijn woord! Vandaar dat GOD, tot aan de vervulling van zijn belofte, de zonden al die tijd kon verdragen. GOD zag voorbij de zonden van de mensheid, omdat Hij op zijn tijd zelf recht zou doen om de mensheid rechtvaardig te verklaren. 148

Romeinen 3:26 – uit geloof van Jezus … om de aantoning van zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is en rechtvaardigt die uit geloof van Jezus is. Twee keer schrijft Paulus over “aantoning van zijn (= GODS) rechtvaardigheid”. In vers 25 met betrekking tot het verleden, waarin GOD de zondige daden van de mensheid verdroeg, met het oog op de toekomst. Inmiddels heeft de “aantoning van zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd” plaats gevonden. Zoals Paulus in vers 21 al schreef: “Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt…”! GOD heeft zijn belofte ingelost door Christus te doen opstaan! En daarmee heeft Hij aangetoond rechtvaardig te zijn. Hij heeft recht gedaan aan zijn woord. Maar door zijn belofte te vervullen heeft GOD niet alleen bewezen zelf rechtvaardig te zijn. In de opgewekte Christus rechtvaardigt Hij ook allen “die uit geloof van Jezus” zijn. In de frase “geloof van Jezus” verwijst Paulus naar de mens Jezus hier op aarde. Hij ging zijn weg in geloof en nam het kruis op zich “om de vreugde die voor hem lag” (Hebr.12:2). Want in het Leven dat in zijn opstanding aan het licht kwam, zal elk mensenkind daadwerkelijk rechtvaardig worden verklaard (Rom.5:18)! In die GOD en die toekomst geloofde Jezus! 149

Romeinen 3:27 – alle roem is uitgesloten! Waar blijft dan het roemen? Het is uitgesloten! Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van geloof. Na de grandioze uiteenzetting van het voorgaande, is één ding volstrekt helder geworden: geen mens kan ook maar iets bijdragen om zich te rechtvaardigen voor GOD. Ongeacht zijn afkomst of prestaties: allen zondigden en hebben tekort van GODS heerlijkheid. Het is GOD zelf die alle roem heeft uitgesloten. Zou het zo zijn dat GOD de rechtvaardiging mogelijk heeft gemaakt, maar dat de mens dit door zijn verstandige keuze “alleen nog maar” hoeft aan te nemen, dan zou de mens toch weer eigen roem hebben. Namelijk roemen in zijn of haar verstandige keuze. Maar werken of verdiensten van de mens spelen geen rol. En voor zover een wet al een rol speelt, is het de wet(matigheid) van geloof. Het is buitengewoon belangrijk om goed te begrijpen wat Paulus hiermee bedoelt. Want als geloof een prestatie van een mens zou zijn, dan wordt geloof via een achterdeurtje alsnog een ‘werk’. En dat zou het hele betoog van Paulus teniet doen. Geloof is geen prestatie, maar juist de erkenning dat GOD, zonder enige bijdrage van de mens, onvoorwaardelijk (!!) zijn belofte vervult! 150

Romeinen 3:28 – gerechtvaardigd in geloof Want wij rekenen dat een mens gerechtvaardigd wordt in geloof, los van werken van wet. Rechtvaardiging door geloof is één van de centrale waarheden in Paulus’ brieven. Het zijn niet mijn prestaties of verdiensten, waardoor GOD mij als een rechtvaardige rekent. Nee, GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid. Geloof namelijk in wat Hij onvoorwaardelijk belooft. Zoals Abram in het volgende hoofdstuk door Paulus zal worden opgevoerd. Abram kreeg de belofte van GOD, onvoorwaardelijk, dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren van de hemel. Abram en zijn vrouw Sara waren naar de mens gesproken beiden niet in staat kinderen te krijgen. Maar Abram krijgt ook geen opdracht daartoe. GOD eist niets van hem maar Abram ontvangt simpelweg de belofte dat hij de vader van veel nageslacht zou zijn. Als GOD een onvoorwaardelijke belofte geeft, dan ligt de schuld geheel bij Hem om dat te vervullen. De openbaring van GODS rechtvaardigheid gaat niet over onze schuld maar over de schuld van GOD. Belofte maakt schuld. En als GOD inlost wat Hij belooft, dan is dat “de openbaring van zijn rechtvaardigheid”. Degene die vertrouwt op de onvoorwaardelijke belofte van GOD, wordt door GOD gerekend als een rechtvaardige. Want GOD krijgt dan alle eer! 151

Romeinen 3:28,29 – alleen de GOD van Israël? … wij rekenen dat een mens gerechtvaardigd wordt in geloof, los van werken van wet. Of is Hij alleen de God van Joden? Niet ook van natiën? Ja, ook van natiën. Zou een mens worden gerechtvaardigd op grond van werken van wet, dan zou dit inhouden dat alleen Joden daarvoor in aanmerking zouden komen. Immers, aan hen, en niet aan de natiën, is de wet gericht (3:19). De wet van Sinaï is aan Israël gegeven. Het is waar, dat in de Bijbel GOD heel dikwijls “de GOD van Israël” wordt genoemd. Want met dit volk heeft Hij een speciale verstandhouding (Ex.19:6). Hij heeft hen uit alle natiën uitverkoren en voorrechten toegekend, zoals aan geen ander volk (Ps.147:19,20). Maar uitverkiezing in de Schrift is nooit exclusief, in de zin van: anderen buiten sluitend. Integendeel, GOD kiest uit, om anderen te zegenen. Zo koos Hij Israël uit om als kanaal van zegen te dienen voor heel de volkerenwereld (Gen.12:3). Dus ja, Hij is “de GOD van Israël”, maar niet omdat Hij geen GOD van de volkeren zou zijn. Uitverkiezing is nooit een doel op zichzelf. GODS plan is universeel. Hij heeft heel de wereld op het oog. Iedereen. Want het is zijn wereld! 152

Romeinen 3:30 – vanuit en door geloof Wanneer er namelijk één God is, die de besnijdenis zal rechtvaardigen vanuit geloof en de voorhuid door het geloof. De GOD van de Joden is uiteraard dezelfde als de GOD van de natiën, aangezien er maar één GOD is. Daarom wordt “de besnijdenis” (lees: het Joodse volk) niet anders gerechtvaardigd dan “de voorhuid” (lees: de natiën). Er is één GOD en vanuit, dan wel via geloof vindt rechtvaardiging plaats. Het accent ligt hier op de éénheid: één GOD en één universeel ‘principe’ dat de mens rechtvaardigt. Omdat het zowel bij de besnijdenis als bij de voorhuid om geloof gaat, is het niet juist om de nadruk te leggen op het verschil tussen “vanuit” en “door”. Want niet het verschillend voorzetsel maar het ene geloof dat zowel de besnijdenis als de voorhuid rechtvaardigt, is wat Paulus benadrukt. Niettemin is het veelzeggend dat de besnijdenis “vanuit geloof” wordt gerechtvaardigd. Zij bevindt zich immers bij de bron. Aan hen zijn de woorden GODS toevertrouwd (3:2). De voorhuid daarentegen, de natiën dus, bevinden zich niet bij de bron en ontvangen geloof indirect. Via-via. En vandaar “door geloof”. Maar nogmaals, bij beiden draait het om geloof. Niets van de mens maar alles van GOD verwachten! 153

Romeinen 3:31 – de wet buiten werking gesteld? Stellen wij dan de wet buiten werking door geloof? Volstrekt niet. Maar we houden de wet staande! Als rode draad door Paulus’ betoog loopt het gegeven dat een mens voor GOD geen rechtvaardige wordt door “werken van wet”. Men zou kunnen tegenwerpen dat daarmee de wet buiten werking wordt gesteld. Maar die suggestie werpt Paulus ver van zich. Het tegendeel is namelijk waar. Paulus bevestigt juist wat de wet zegt! Eerder schreef Paulus (3:21) dat de rechtvaardigheid van GOD die nu geopenbaard is, “los van wet” is. Maar hij voegt er meteen aan toe “waarvan getuigenis wordt gegeven in de wet en de profeten”. Het komt dus niet onaangekondigd uit de lucht vallen, maar het kon op basis van wat “er staat geschreven” verwacht worden. Met “de wet” doelt Paulus hier op de vijf boeken van Mozes. De Torah. In de volgende verzen gaat hij uitgebreid in op de geschiedenis van Abram, zoals beschreven in het boek Genesis. Dat Bijbelboek beslaat ruim tweeduizend jaar geschiedenis, maar het gaat vooraf aan de Sinaï. Genesis staat “los van wet” en toch maakt het er deel van uit. En het onderwijst dat Abram, honderden jaren vóór de wetgeving, reeds een rechtvaardige was voor GOD. 154

De alleen wijze GOD ROMEINEN 4 155

Romeinen 4:1,2 – de roem van Abraham Wat zullen we dan zeggen? Dat Abraham, onze voorvader, naar het vlees heeft gevonden? Want indien Abraham uit werken werd gerechtvaardigd heeft hij roem, maar niet naar God toe. Vanaf hier gaat Paulus het bewijs leveren voor zijn bewering dat hij de wet niet buiten werking stelt, maar juist bevestigt (3:31). En dus neemt hij zijn lezers mee naar het eerste boek uit de wet (de Torah): Genesis. Daar lezen we over “Abraham, onze voorvader”. Later in dit hoofdstuk zal Paulus betogen dat Abraham niet alleen de fysieke vader is van de besnedenen, maar geestelijk ook van alle gelovigen (:12; Gal.3:29). De vraag die Paulus voorlegt is deze: heeft Abraham naar het vlees gevonden? Met “gevonden” doelt hij, blijkens het vervolg, op rechtvaardigheid. Is Abraham “naar het vlees” gerechtvaardigd, oftewel “uit werken”? Heeft hij er zelf iets voor gedaan of heeft hij iets gepresteerd? Zo ja, dan zou hij reden hebben zich daarop te beroemen. In dat geval zou de roem naar hemzelf gaan: hij heeft de prestatie daarvoor geleverd. Maar daarmee zou tevens gezegd zijn, dat de roem niet naar GOD toe gaat. GOD ontvangt alleen alle eer wanneer Hij èn belooft èn ook volledig garant staat voor de vervulling van die belofte (:21). 157

Romeinen 4:3 – hoe God geloof rekent Want wat zegt de Schrift? Abraham echter geloofde de God en het wordt hem gerekend tot rechtvaardigheid. Telkens verwijst Paulus in zijn brieven naar Abraham die van GOD een onvoorwaardelijke belofte ontving. We lezen dit in Genesis 15 vers 6. En Abraham geloofde GOD, dat wil zeggen: hij be-aamde wat GOD beloofde. Niets werd van Abraham gevraagd, maar hij vertrouwde dat GOD zou vervullen wat Hij had beloofd. Dat vertrouwen maakte Abraham in GODS ogen tot een rechtvaardige. In de theologie heeft men van ‘rechtvaardiging’ een boekhoudkundige handeling gemaakt: God rekent alsof iemand rechtvaardig is. Als een overschrijving van rechtvaardigheid op onze rekening. Maar geloof in het Evangelie maakt iemand daadwerkelijk tot een rechtvaardige. GOD kinderlijk vertrouwen, plaatst ons in de rechte verhouding met Hem. Wie meent GODS liefde door werken te kunnen verdienen of juist kwijt te raken, wantrouwt God fundamenteel. Dat is de kern van iedere religie. Ook de leer dat God een eindeloze hel reserveert voor zijn eigen schepselen, maakt dat mensen GOD wantrouwen. Het Evangelie daarentegen vertelt dat GOD de Redder is van alle mensen! Onvoorwaardelijk! Alleen die boodschap maakt dat we GOD restloos als Vader kunnen vertrouwen. Want nooit laat Hij varen… Dat geloof rekent God tot rechtvaardigheid. 158

Romeinen 4:4,5 – God rechtvaardigt de goddeloze Nu wordt hem die werkt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Aan degene echter die niet werkt, maar gelooft op Hem die rechtvaardigt de goddeloze, wordt het geloof van hem gerekend tot rechtvaardigheid. Abram ontving de belofte dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren des hemels. Abram hoefde geen opdracht te vervullen. Er werd niets aan hem gevraagd. Abram hoorde louter een mededeling van wat God zou doen. En Abram beaamde dat. De schuld lag geheel bij God, die immers had beloofd. Abram wist dat hijzelf niet in staat was met zijn vrouw Sara nageslacht voort te brengen. Maar hij had er alle vertrouwen in dat God in staat is te vervullen wat Hij had beloofd. En precies dát geloof rekent God tot rechtvaardigheid. Het vertrouwen dat mijn geloof niet ter zake doet, maar dat alles afhangt van God die belooft om niet. Dát is GOD vertrouwen. Vandaar dat Paulus het zo extreem formuleert: degene die vertrouwt op Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt het vertrouwen gerekend tot rechtvaardigheid. Rechtvaardigt God dan de goddeloze? Jazeker, allemaal! Zoals Paulus schreef in Romeinen 3:23,24: “Want ALLEN hebben gezondigd en (allen) derven de heerlijkheid Gods, en (allen) worden om niet gerechtvaardigd, uit zijn genade…”! 159

Romeinen 4:6-8 – ultiem geluk Zoals ook David spreekt van het geluk van de mens, aan wie God rechtvaardigheid rekent, los van werken: “gelukkig zij van wie de wetteloosheden werden vergeven en van wie de zonden werden bedekt. Gelukkig de man wiens zonde de Heer geenszins rekent.” Rechtvaardig worden gerekend, los van werken, is een waarheid die in “de wet” (Genesis) wordt onderwezen, maar net zo goed ook in “de profeten”, waartoe David wordt gerekend (Hand.2:30). Abraham en David worden door Paulus opgevoerd als bewijzen vanuit “de wet en de profeten” (Rom.3:21). Hij citeert daarvoor letterlijk uit de Griekse vertaling (de Septuagint) van Psalm 32. Weliswaar is in Psalm 32 geen sprake van het rekenen tot rechtvaardigheid, maar wel van het niet rekenen van zonde. Waarbij die zonde wordt benoemd als “wetteloosheden”, dus zonder wet. Maar GOD rekent dat niet, Hij spreekt ervan vrij. Hij ziet de zonden niet omdat ze voor Hem bedekt zijn. Met andere woorden: los van werken en zelfs ondanks wetteloosheden, rekent GOD anders. Want evenals Abraham was David iemand die vertrouwde op zijn GOD – en dat is wat voor Hem telt. Wie GOD zó mag kennen heeft het ultieme geluk gevonden. Niet op grond van prestaties, maar enkel om GODS onvoorwaardelijke toezeggingen! 160

Romeinen 4:9,10 – gerechtvaardigd als besnedene? Dit geluk dan, is dat voor de besnijdenis of ook voor de voorhuid? Wij zeggen immers: het geloof werd Abraham tot rechtvaardigheid gerekend. Hoe dan werd het hem gerekend? In de besnijdenis of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. David viel het geluk ten deel, dat GOD geen zonde rekent. Voor welk soort mensen is dat geluk weggelegd? Alleen voor “de besnijdenis” (lees: Israël), zoals David een besnedene was? Of “ook voor de voorhuid” (lees: de onbesnedenen)? Voor het antwoord daarop, verwijst Paulus wederom naar Genesis 15 vers 6. Er zijn weinig teksten die zo’n prominente rol spelen in Paulus’ onderwijs, als dit vers. Daarin vinden we dat Abram, minstens veertien jaren vóór zijn besnijdenis (vergelijk Gen.16:16), reeds door GOD als een rechtvaardige gerekend werd. Paulus benadrukt in dit stadium van zijn betoog, de timing van Abrams rechtvaardiging. Wanneer nota bene de aartsvader van Israël voor GOD al een rechtvaardige was, terwijl hij (naar Joodse maatstaven gerekend) nog een ‘heiden’ was, waarom zouden andere heidenen dan niet gerechtvaardigd kunnen worden? Waarom zou men eerst besneden moeten zijn, alvorens door GOD rechtvaardig verklaard te worden? Het voorbeeld van Abraham bewijst dat rechtvaardiging voor GOD onafhankelijk is van besnijdenis. 161

Romeinen 4:11 – de besnijdenis als zegel en teken En hij ontving het teken van besnijdenis als zegel van de rechtvaardigheid van het geloof dat hij had in de voorhuid, opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid. Abram ontving de onvoorwaardelijke belofte dat zijn zaad zou zijn als sterren des hemels. En Abram geloofde GOD en dat werd hem tot rechtvaardigheid gerekend. Minimaal veertien jaar later werd Abram Abraham en GOD gaf een teken van zijn onvoorwaardelijk verbond aan Abraham: de besnijdenis (Gen.17). Paulus schrijft hier dat “het teken van besnijdenis” een zegel is van de rechtvaardigheid van geloof, die Abram reeds bezat. Abraham werd geen rechtvaardige door de besnijdenis, nee, de besnijdenis bezegelde dat hij reeds een rechtvaardige was door geloof. Waarbij het primaire idee van een zegel is, dat het niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Maar het zegel van de besnijdenis is tevens een teken. Een weliswaar kleine operatieve ingreep, maar met een grote be-tekenis. Niet voor niets een teken aan het mannelijk lid. Abraham was “verstorven”, dat wil zeggen: impotent. Maar GOD beloofde leven uit de dood voort te brengen. De verstorven Abraham zou aan den lijve opstanding ervaren. Daarvan getuigt de besnijdenis! 162

Romeinen 4:11 – GODS eed & de besnijdenis En hij ontving het teken van besnijdenis als zegel van de rechtvaardigheid van het geloof dat hij had in de voorhuid, opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid. De besnijdenis is zowel een zegel als een teken en in beide gevallen verwijst het naar het geloof van Abraham. Maar wat was er zo spectaculair aan Abrahams geloof? Wat presteerde hij dan? Niets. Hij geloofde, of letterlijk: hij be-aamde slechts wat GOD beloofde. Bij het geloof van Abraham moeten we niet naar Abraham kijken, maar naar de GOD die beloofde. De kracht van Abrahams geloof is puur gelegen in het woord van belofte dat tot hem kwam. Zonder mitsen en maren. Dus niet op voorwaarde dat hij zou geloven. Abraham geloofde een onvoorwaardelijke belofte en daarom was hij voor GOD een rechtvaardige. Dát is GOD vertrouwen. Het teken van de besnijdenis verwijst naar Wie, maar ook naar wat Abraham geloofde. Zijn zaad zou ontelbaar zijn als de sterren des hemels (Gen.15:5). GOD zwoer het en daarom moest de vrucht van de eik, als embleem van GODS eed (in het Hebreeuws hetzelfde woord!), worden blootgelegd. Het spreekt van opstandingsleven en vruchtbaarheid! 163

Romeinen 4:11,12 – vader van alle gelovigen … opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid en een vader van de besnijdenis, voor hen die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar ook in lijn zijn van de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham, dat hij had in de voorhuid. De naam Abraham betekent ‘vader van een menigte volken’ (Gen.17: 5). Zijn naam, en daarmee zijn identiteit, wordt gekarakteriseerd door deze voorzegging. Hij heette reeds ‘vader van een menigte volken’ toen hij nog kinderloos was. Abraham is inderdaad ook de lijfelijke aartsvader van de Ismaël-volken, van Edom (Ezau) en bovenal uiteraard van de stammen van Israël. Maar Paulus vat het woord ‘vader’ hier veel breder op dan alleen fysiek. Want Abraham is de vader van allen die geloven. ‘Vader’ hier in de zin van oorsprong, beginsel. Zoals bijvoorbeeld Jubal (Gen.4:21) de ‘vader’ is van allen die harp en fluit bespelen. Abraham is de vader, het prototype van allen die, evenals hij, door geloof rechtvaardig verklaard zijn door GOD. Ongeacht of zij uit “de voorhuid” zijn dan wel “uit de besnijdenis”. Wat voor GOD telt, is dat men treedt in de voetsporen van het geloof van Abraham. 164

Romeinen 4:13 – niet door wet Want niet door wet is de belofte aan Abraham of zijn zaad, dat hij lotbezitter van de wereld zou zijn, maar door rechtvaardigheid van geloof. Abraham is een vader (ook in de zin van prototype) van alle gelovigen, ongeacht hun afkomst. Met de wet heeft het niets van doen. In de Galaten-brief (3:17) betoogt Paulus dat de wetgeving op Sinaï, vierhonderddertig jaar na de belofte aan Abraham plaatsvond. Abraham kende de belofte van GOD en leefde daaruit. Dat is wat geloof is: erop vertrouwen dat GOD zijn belofte gestand doet. Bij de wetgeving op Sinaï werden de rollen omgedraaid en beloofde het volk: “al wat JAHWEH gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex.19:8). Maar dat was een mission impossible. Het volk faalde vanaf de aanvang. Nog voordat de stenen tafelen het volk hadden bereikt, waren ze (letterlijk en figuurlijk) reeds gebroken! Het demonstreert het fundamentele principe dat op basis van wetsbetrachting, nooit rechtvaardigheid wordt verkregen. GOD had beloofd dat Abraham dan wel zijn zaad “lotbezitter van de wereld” zou zijn. Immers, via het zaad van Abraham zouden alle geslachten van de aardbodem worden gezegend. Heel de wereld zou hen ten deel vallen. Niet vanwege prestaties, maar omdat GOD dit heeft beloofd! 165

Romeinen 4:14 – beloofd is beloofd Want indien degenen die uit de wet zijn, lotbezitters zijn, dan is het geloof verijdeld en de belofte teniet gedaan. GOD had aan Abraham beloofd dat in hem en zijn zaad, alle geslachten van de aardbodem zouden worden gezegend. Heel de wereld zou delen in de zegen die aan hem en zijn zaad was beloofd. Dat is waar het vorige vers op doelde met “een lotbezitter van de wereld” zijn. De meeste vertalingen spreken van ‘erfgenaam’, maar ‘lotbezitter’ is een wat letterlijker weergave. Het doelt op iets wat iemand als lot ten deel valt. Dat kan een erfenis zijn, maar dat hoeft niet per se. Het is onmogelijk dat de belofte om een “lotbezitter van de wereld” te zijn, afhankelijk zou wezen van wetbetrachting. Sowieso omdat de wetgeving in Abrahams dagen nog eeuwen op zich zou laten wachten. Maar ook omdat dit de belofte teniet zou doen. Als GOD onvoorwaardelijk belooft, kan het uiteraard niet zo zijn dat de vervulling daarvan afhankelijk zou zijn van het gedrag van de mens. Beloofd is beloofd, zodat GOD zelf garant staat voor de vervulling van de belofte, zonder dat de mens daaraan iets af- of toe kan doen. We kunnen volledig vertrouwen op GODS toezeggingen! 166

Romeinen 4:15 – geen wet, geen overtreding Want de wet werkt toorn uit. Waar echter geen wet is, is ook geen overtreding. Zou de belofte afhangen van wetsbetrachting, dan doet dat de (onvoorwaardelijkheid van de) belofte teniet. En daarmee is tevens het geloof verijdeld, aangezien geloof bij Paulus nu juist inhoudt dat alles van GOD afhangt. Dat is wat het voorgaande vers betoogde en wordt hier toegelicht met “want…”. De wet, zoals deze vier eeuwen later bij de Sinaï van kracht werd, kan onmogelijk bijdragen aan de rechtvaardigheid van de mens. Want waar de wet van kracht wordt, komt noodzakelijkerwijs ook het menselijk falen aan het licht. En omdat falen onder de wet het karakter krijgt van ‘overtreding’, leidt dit tot sancties, straf en toorn. Vóór de wet, dus de tijd vanaf Adam tot aan Mozes, een periode van 2500 jaar, was er wel zonde in de wereld (5:13). Zonde betekent ‘doelmissing’. Alle mensen zijn zondaren, al was het maar omdat ze daadwerkelijk dood gaan (5:12). Maar sinds de wetgeving, toen heel het volk Israël de gelofte deed zich aan alle voorschriften te houden (Ex.19:8), kreeg zonde de eigenschap van overtreding. Zonde werd voortaan aangerekend en bestraft. Slechts waar enkel belofte is, dus zonder voorwaarden van wet, leeft een mens, geheel vrij van overtreding! 167

Romeinen 4:16 – geloof, genade en belofte Daarom is dit alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, zodat de belofte vast zou zijn… Wat een grandioze uitspraak die Paulus hier doet! En hoe illustratief is het voor de waarheid van genade die hij naar voren brengt. De drie sleutelwoorden ‘geloof’, ‘genade’ en ‘belofte’ sluiten hier naadloos op elkaar aan. Laten we deze reeks eens van achter naar voren bezien. De belofte is vast en solide, omdat de vervulling ervan totaal onafhankelijk is van de menselijke reactie. De belofte die GOD deed aan Abraham was onvoorwaardelijk, zodat de rol van de mens in het geheel niet ter zake doet. Geen eisen, geen restricties, geen bedrieglijke ‘kleine lettertjes’ in het contract. De verplichting tot vervulling van de belofte is geheel eenzijdig. Aangezien de belofte volstrekt eenzijdig is, is ze ook met recht “naar” of “in overeenstemming met genade”. Het is “gunst om niet” en kan noch verdiend, noch ongedaan gemaakt worden. En “daarom is dit alles uit geloof”, dus niet “uit werken” (:5; 11:6). Wanneer GOD belooft om om niet te geven, dan bewijst ons willen verdienen, dat we Hem niet geloven. Aangezien GODS belofte vast is, kan ik er volledig op vertrouwen dat Hij alles vervult. Niets hangt van mij af. 168

Romeinen 4:16,17 – vader van ons allen Daarom is dit alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, zodat de belofte vast zou zijn, voor heel het zaad. Niet alleen voor wie uit de wet is, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham is, die een vader van ons allen is. Zoals geschreven is “tot een vader van vele natiën heb ik jou geplaatst”. Abraham is, zoals zijn naam betekent, “vader van veel natiën”. Hij was de vader van Izaäk, maar ook van de zonen van zowel Hager als Ketura (Gen.25). Zonen die elk voor zich stamvaders werden van natiën. Maar niet alleen via de vleselijke lijn is Abraham vader van veel natiën. Vaderschap en zoonschap is in de Bijbel niet primair een kwestie van verwekking maar van erfgenaamschap. Een zoon is een erfgenaam (Gal.4:7), degene die het lotbezit ontvangt. Daarom is een vader ook niet noodzakelijk de verwekker maar de erflater. Zo noemt Elisa de profeet Elia bij diens vertrek “mijn vader!” (2Kon.2:12). Want Elisa ontvangt het dubbele deel van Elia (2Kon.2:9). Zo is ook Abraham de vader van alle gelovigen. Want dezelfde rechtvaardiging die Abraham als ‘erfenis’ door geloof ten deel viel, komt terecht bij allen die “uit het geloof van Abraham zijn”! 169

Romeinen 4:17 – de GOD die de doden levend maakt Zoals geschreven is “tot een vader van vele natiën, heb ik jou geplaatst”. Tegenover God die hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept. Abraham was gesteld, zoals zijn naam ook aangeeft, tot een vader van vele natiën. Hij een kinderloze, ‘verstorven’ en impotente man. Van nageslacht, laat staan een rijk nageslacht, was helemaal nog niets te zien. Maar so what? Abraham geloofde in de GOD, die hem had gewezen op de ontelbare sterren aan de hemel. Zou die GOD, die ook bij machte is de doden levend te maken, niet zijn ‘verstorven’ mannelijkheid kunnen doen opstaan? Om nieuw leven voort te brengen? En zou de GOD, die hetgeen nog niet is (lees: “vele natiën”), niet tot aanzijn kunnen roepen? “Zou voor JAHWEH iets te wonderlijk zijn?” (Gen.18:14). Het is opmerkelijk dat Paulus hier de GOD die de doden levend maakt, parallel laat lopen aan de GOD die het niet-zijnde tot aanzijn roept. Daar zit een diepe gedachte achter. Iemand die dood is, is als niet-zijnde. Zoals je niet was voor je verwekking, zo ben je ook niet meer, na het sterven. Je bent dood. Maar… GOD maakt de doden levend en roept het niet-zijnde tot aanzijn! 170

Romeinen 4:18 – naast hoop, op hoop Naast hoop, op hoop geloofde hij dat hij vader zou worden van vele natiën, naar hetgeen gesproken was: zó zal jouw zaad zijn. Dit vers toont hoe hoop Abrahams leven heeft gestempeld. Dwars tegen alle menselijke prognoses in. GOD had Abram ooit in de nacht opgeroepen omhoog te kijken en aan de kraakheldere woestijnhemel de sterren te tellen. Een onmogelijke opgave! Waarna GOD vervolgens verklaarde: “zó zal jouw zaad zijn!” (Gen.15:5). GOD sprak en Abram be-aamde wat GOD beloofde. Dat rekende GOD hem tot rechtvaardigheid. Daar gaat het om: amenzeggen op wat GOD belooft. Abram ging ook heten naar wat GOD hem had aangezegd: Abraham: “vader van vele natiën”. Eigenaardig zoals Paulus het letterlijk formuleert: “naast hoop, op hoop geloofde hij”. De meeste vertalingen geven dat onnodig vrij weer, terwijl een woord-voor-woord weergave begrijpelijk en trefzeker is. Twee voorzetsels: naast hoop en op hoop. Naar de mens gesproken hadden Abraham en Sara geen enkele reden om te hopen op vervulling van hun kinderwens. Die hoop konden ze naast zich neerleggen. Het was enkel op basis van GODS woord, dat zij hoop op nageslacht hadden. Op die hoop geloofde Abraham! Menselijke hoop wordt terzijde gesteld. Op GODS woord kunnen we bouwen! 171

Romeinen 4:19 – leven uit de dood En niet zwak in het geloof, merkte hij op dat zijn lichaam reeds verstorven was (daar hij ongeveer honderd jaar oud was) en ook de versterving van Sara’s moederschoot… Op zijn zeventigste kreeg Abram de belofte dat zijn zaad zou zijn als de sterren des hemels. Toen hij zesentachtig jaar oud was werd Ismaël geboren uit zijn slavin Hagar (Gen.16:16). Tot aan zijn negenennegentigste heeft Abram gedacht dat Ismaël de zoon van de belofte zou zijn (Gen.17:1,18). Totdat GOD, juist in dat jaar, hem verzekerde dat de zoon van de belofte uit Sara zou worden geboren. Een nogal bizar idee, want inmiddels was Abraham impotent en zijn vrouw die tien jaar jonger was, was altijd al onvruchtbaar (Gen.11:30) en het ging haar bovendien ook al lang niet meer “naar de wijze der vrouwen” (Gen.18:11), dat wil zeggen: zij menstrueerde niet meer. Abraham heeft dat alles realistisch opgemerkt. Hij was zich bewust van zowel zijn eigen onvermogen alsook dat van zijn vrouw. Zij beiden waren in termen van voortplantingsvermogen “verstorven”. Maar GOD beloofde leven uit de dood, met als teken de besnijdenis van zijn mannelijkheid. En hoewel zelf zwak, heeft Abraham de opstandingskracht aan den lijve ondervonden. En ook Sara in haar moederschoot. 172

Romeinen 4:20,21 – bekrachtigd in geloof …maar aan de belofte van God werd niet getwijfeld in ongeloof, maar hij werd bekrachtigd in geloof, heerlijkheid gevend aan God, en ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. Eenmaal negenennegentig jaar oud had Abraham vastgesteld, dat niet alleen zijn vrouw Sara, maar ook hijzelf, in termen van voortplantingsvermogen reeds “verstorven” was. Wat konden ze nog doen? Het antwoord is: niets! Maar waar de mens zijn plafon bereikt, begint GODS vloer. Abraham en Sara kregen geen opdracht, maar een belofte van GOD. Dat betekent dat niet zij iets moesten doen, maar dat GOD zelf garant stond voor de vervulling van zijn voorzegging. Abraham en Sara waren realistisch genoeg om hun onvermogen te onderkennen. Geen punt, want als GOD hen een kind belooft, dan doet hun eigen onvermogen totaal niet ter zake. Zou voor JAHWEH soms iets te wonderlijk zijn (Gen.18:14)? Het was juist in dit besef dat Abraham “werd bekrachtigd in geloof”. Hij wist: ik ben zwak, maar GOD is (al)machtig! Dat geloof hergaf Abraham zijn potentie: wat verstorven was onderging opstanding. Letterlijk! Niets is zó relaxed én krachtig als het besef dat GOD niets van mij, maar alles van Zichzelf verwacht! 173

Romeinen 4:20,21 – heerlijkheid gevend aan GOD …maar aan de belofte van God werd niet getwijfeld in ongeloof, maar hij werd bekrachtigd in geloof, heerlijkheid gevend aan God, en ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. De verwekking van menselijk leven in het algemeen is een groot wonder. Maar als een bijna honderdjarige, impotente man bij zijn vrouw van negentig die nooit kinderen kon krijgen, een kind verwekt, dan mag dit gerust een wonder boven wonder heten! Abraham kreeg geen opdracht, maar een belofte van GOD. Dat betekent dat GOD degene is die zou handelen. Abraham was er ten volle van verzekerd dat aangezien GOD degene is die belooft, Hij dit wil doen, Hij dit kan doen en dus ook dat Hij dit zal doen. En omdat hierin geen enkele bijdrage van de mens verwacht wordt, is alle eer aan GOD. Dat is heel kenmerkend in Paulus’ onderwijs. Wanneer we GOD alle eer willen geven, dan moeten we aan Hem ook al het werk overlaten. Abraham en Sara waren slechts werktuigen in GODS hand. Instrumenten die Hijzelf had bedacht en ingezet. En GOD gebruikt ze, zodat het honderd procent zijn prestatie is. Aan Hem dus ook alle eer! 174

Romeinen 4:21,22 – daarom! … ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. Daarom ook werd het hem gerekend tot rechtvaardigheid. Paulus begon dit hoofdstuk met het bekende citaat vanuit Genesis 15 over Abrahams geloof dat GOD tot rechtvaardigheid rekende. Het hele navolgende betoog is een toelichting op dat gegeven. En de conclusie mag ondertussen wel duidelijk zijn. Abraham vertrouwde op GOD die onvoorwaardelijk zou doen hetgeen Hij had beloofd. Het zijn geen prestaties (werken) die een mens tot een rechtvaardige maken. Wat voor GOD telt is te be-amen wat Hij belooft. Let wel: Abrahams geloof was geen voorwaarde voor de vervulling van GODS belofte. In dat geval zou via een achterdeur alsnog weer een voorwaarde voor de vervulling van de belofte zijn binnengeslopen. Dan wordt ‘geloof’ een nieuw soort ‘werk’. Nee, uitgangspunt is de onvoorwaardelijkheid van de belofte. GOD zou Abrahams nageslacht maken als de sterren des hemels. Punt. Ongeacht of Abraham dit zou geloven of niet. En op zo’n belofte, dus puur om niet, zei Abraham: ‘Amen!’. DAAROM werd Abrahams geloof hem tot rechtvaardigheid gerekend. Niets hing af van hemzelf of van een ander mens. GOD zou doen wat Hij had beloofd. Dat is het Evangelie. Einde bericht! 175

Romeinen 4:23,24 – ook vanwege ons Echter niet alleen vanwege hem werd geschreven: “het wordt hem gerekend”, maar ook vanwege ons, die het gerekend zal worden, die geloof vestigen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden… De mededeling in Genesis 15:6 dat Abrahams geloof hem werd gerekend tot rechtvaardigheid, is niet slechts historisch. De melding is veel meer dan een postuum eerbetoon aan de aartsvader. Paulus zegt dat het werd geschreven “ook vanwege ons”. Want niet alleen Abrahams geloof, maar ook ons geloof rekent GOD tot rechtvaardigheid. Eerder lazen we al dat Abraham geloofde in de GOD die de doden levend maakt (:17). Sara’s schoot was “verstorven” en ook Abrahams mannelijkheid was “verstorven”. Maar Abraham vertrouwde op GODS voorzegging die uit een “verstorven” man en vrouw, nieuw leven zou verwekken. Dat was geen opdracht, maar een belofte! In essentie is Abrahams vertrouwen op GOD, niet anders dan ons vertrouwen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden. Onze Heer is immers “de zoon van Abraham” (Mat.1:1) en evenals Izaak, naar GODS belofte voortgekomen “uit doden” (verstorvenen). Abraham ondervond opstanding, waardoor Izaak werd verwekt en zo heeft GOD ook onze Heer doen opstaan en hem verwekt uit de doden! 176

Romeinen 4:24 – Hem die Jezus, onze Heer opwekte …ons (…) die geloof vestigen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden… Het is opmerkelijk dat in ‘het Nieuwe Testament’ keer op keer grote nadruk gelegd wordt op het feit dat GOD Jezus opwekte uit de doden. Petrus verklaarde het op de Pinksterdag (Hand.2:24) en later naar aanleiding van de genezing van de verlamde bij de Schone Poort (Hand.3:15,26). En nog weer later in het huis van de Romeinse hoofdman Cornelius (Hand.10:40). Ook Paulus hamerde in zijn getuigenis telkens op dit feit. In Antiochië (Hand.13:30) en op de Areopagus in Athene (Hand.17:31). Dat het GOD was die Jezus uit de doden opwekte, bepaalt ons bij het feit dat Jezus werkelijk mens was en geheel afhankelijk van GOD om te worden opgewekt. Het bepaalt ons bovendien bij de waarheid dat Jezus werkelijk dood was. Na zijn sterven leefde hij niet op een andere wijze voort, nee, hij was dood. En wanneer GOD hem niet zou hebben opgewekt, dan was hij nog steeds dood geweest. Het is niet waar dat Jezus uit eigen kracht zou zijn opgestaan. GOD wekte een dode mens op. Als Eersteling, om nooit meer te sterven. Zijn opwekking staat garant voor de opwekking van alle mensen. Niemand uitgezonderd! 177

Romeinen 4:24,25 – overgeleverd maar ook opgewekt …Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden; die werd overgeleverd om onze misstappen en werd opgewekt om onze rechtvaardiging. Vers 25 toont het contrast tussen het aandeel van de mens enerzijds (“overgeleverd… misstappen”) en het aandeel van GOD anderzijds (“opgewekt… rechtvaardiging”). In het boek Handelingen wordt deze tegenstelling heel dikwijls naar voren gebracht. “…de Leidsman van het leven hebben jullie gedood, maar God heeft hem opgewekt uit de doden…” (Hand.3:15; 4:10; 10:39,40). Het doet denken aan de voorzeggende woorden in Jesaja 53:5. “…om onze overtredingen werd hij verwond…”. Het waren de overtredingen van het volk die Jezus onschuldig veroordeelden, om hem ter dood over te leveren aan de Romeinen. Mensen konden Jezus doden, maar alleen GOD kon hem vervolgens opwekken ‘van tussen de doden uit’. Als Eersteling. De reden van zijn opwekking is “onze rechtvaardiging”. In de navolgende hoofdstukken gaat Paulus dit nog uitgebreid toelichten. Zoals heel de mensheid veroordeeld is om zondaar en sterveling te zijn vanwege Adam, zo vindt heel de mensheid “rechtvaardiging van leven” (5:18) in Christus. Het Leven dat hij in zijn opwekking aan het licht bracht, volmaakt en onvergankelijk, wordt het deel van alle mensen. Dat heel de mensheid rechtvaardig zal zijn, vindt zijn garantie in de opgewekte Christus! 178

De alleen wijze GOD ROMEINEN 5 179

Romeinen 5:1 – vrede naar God toe! Gerechtvaardigd wordend dan vanuit geloof, hebben wij vrede naar God toe, door onze Heer, Jezus Christus… Het “dan” in dit vers is de conclusie uit het voorgaande betoog waarin centraal stond dat GOD degene rechtvaardig verklaart, die op Hem vertrouwt. Zodat niet de werken van de mens maar GODS onvoorwaardelijke belofte het enige is dat ertoe doet. Zojuist had Paulus uitgelegd dat zoals Abraham geloofde in de GOD die de doden (“verstorvenen”) levend zou maken, zo geloven wij in de GOD die Jezus onze Heer uit de doden heeft doen opstaan. Waarom? Antwoord: “om onze rechtvaardiging” (4:25). Want aan de andere zijde van het graf is onvergankelijkheid, leven en rechtvaardigheid. Terwijl alle doden nog in het graf liggen, is hij als Eersteling door GOD “uit de doden” opgewekt, als een waarborg dat alle mensen (“ieder in zijn eigen rangorde”) hem zullen volgen. Aangezien GOD Jezus onze Heer uit de doden opwekte “om onze rechtvaardiging”, betekent dit dus dat Hij “vóór ons is”! Terwijl de mensheid GODS Zoon kruisigde, wekte GOD hem drie dagen later op, om diezelfde mensheid te rechtvaardigen! Daarmee heeft GODS liefde bewezen alle vijandschap te overtreffen. “Door onze Heer, Jezus Christus”. Daarom hebben wij vrede naar GOD toe! 181

Romeinen 5:1,2 – staan in genade en roemen in hoop! Gerechtvaardigd wordend dan vanuit geloof, hebben wij vrede naar God toe, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben in het geloof, tot in deze genade, waarin wij staan en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. GOD wekte zijn Zoon uit de doden op “om onze rechtvaardiging”. Dat typeert GODS voornemen met de mensheid. Dat is ‘om niet’ en dus genade. Dat maakt ook dat we Hem volledig kunnen vertrouwen en daarom vrede hebben naar Hem toe. Hij is geen vreemde of vijandige GOD, die we het liefst op afstand zouden willen houden. Integendeel, de vrede die we naar Hem toe hebben, trekt ons ook naar Hem toe. Het woord “toegang” is in het Grieks opgebouwd uit de elementen “naartoe” en “leiding”. Door de opgewekte Heer, Jezus Christus, worden we geleid naar GOD toe. Door de opstandingskracht van Christus “staan” ook wij in een sfeer van genade en wij roemen in het uitzicht van “de heerlijkheid van GOD”. Geen angst voor de dingen die gaan komen, maar een open venster op het glorieuze einddoel van GOD. Een eindeloze toekomst in het steeds stralender wordende eeuw-ige leven. Totdat GOD zal zijn “alles in allen”! 182

Romeinen 5:2-4 – roemen, ook in de verdrukkingen …en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking verduren uitwerkt, en het verduren beproefdheid, en de beproefdheid hoop… We zijn rechtvaardig verklaard, hebben vrede naar GOD toe en toegang tot Hem in een sfeer van genade waarin wij staan. En we roemen, omdat we hoop hebben op de heerlijkheid van GOD. Dit stralende uitzicht doet ons enthousiast daarover spreken. Dat is wat roemen is. Het roemen in deze hoop is een constante en houdt niet op in verdrukkingen. Dat is de kracht van de “hoop van de heerlijkheid van GOD”. Bij verdrukkingen komen wijzelf weliswaar onder druk te staan, maar door de hoop kunnen we die druk verduren. Het Griekse woord voor ‘verduren’ (hupomeno) is opgebouwd uit de elementen ‘onder’ en ‘blijven’. Iemand die verduurt, ‘blijft er onder’. Hij of zij blijft staan. Dit doorstaan van druk bewijst de echtheid van ons roemen in de hoop. Roemen in hoop onder voorspoedige omstandigheden is mooi, maar slechts onder druk vindt de test plaats. Verdrukkingen zijn de vuurproef. Doorstaat het roemen in de hoop ook de verdrukkingen, dan wordt daarmee de hoop bevestigd! 183

Romeinen 5:2-5 – beproefde hoop …en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking verduren uitwerkt, en het verduren beproefdheid, en de beproefdheid hoop en de hoop maakt niet beschaamd… In vers 2 en 3 lezen we dat we roemen in de hoop van de heerlijkheid van GOD, ook in verdrukkingen. Daarmee bedoelt Paulus niet dat wij én in hoop en in de verdrukkingen roemen. Alsof de verdrukkingen zelf een reden zouden zijn om te verheerlijken. Het argument loopt anders. Wij roemen in de hoop ook en zelfs wanneer we in de verdrukkingen zijn. Want deze hoop heeft de impact dat we daardoor in staat zijn de verdrukkingen te verduren. Het verduren van de verdrukkingen bewijst de echtheid (= beproefdheid) van het roemen in de hoop. Zodat de ‘ketting’ van vers 2 tot en met 4 zowel met hoop begon alsook er mee eindigt. Hoop namelijk die inmiddels dan beproefd is. Het zijn de verdrukkingen die ‘het roemen in de hoop’ als aan een vuurproef onderwerpen. Blijven we ook dan nog roemen in de hoop en doorstaat dit roemen dus de verdrukkingen, dan glorieert de hoop daardoor des te meer. Hoop die niet beschaamd maakt! 184

Romeinen 5:5 – hoop die niet beschaamd maakt …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. We zijn rechtvaardig verklaard door GOD, hebben vrede en toegang tot Hem en roemen in de glorieuze hoop. Een roem die echt blijkt, doordat ze ook verdrukkingen verduurt. Waarom dat zo is, wordt in dit vers beantwoord. De hoop verduurt verdrukkingen, omdat “in onze harten” het besef is dat de hoop niet beschaamd zal worden. Uiteraard wordt hetgeen we hopen nog niet gezien, want daar is het ‘hoop’ voor (8:24). Maar ze ligt wel vast. Niet voor niets wordt ‘hoop’ altijd uitgebeeld door een anker (Hebr.6:19) dat evenmin gezien wordt, maar wel rotsvast ligt en daarom vastheid geeft. Maar hoe weten we zó zeker dat de hoop niet beschaamd maakt? Dat komt omdat we in onze harten besef hebben van de overvloedige (“uitgegoten”) liefde van de ene GOD. Het feit dat Hij heel zijn schepping en ieder creatuur liefheeft, is de garantie dat Hij alles tot een goed einde gaat brengen. Dat kan Hij en dat wil Hij en daarom zal Hij dat ook doen. Solide hoop is gebaseerd op GODS grenzeloze, onvoorwaardelijke liefde voor iedereen! 185

Romeinen 5:5 – Gods liefde uitgegoten in onze harten …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. De hoop geeft zoveel kracht, dat het in staat stelt om verdrukkingen te verduren. Het geeft die kracht omdat het maar geen vaag ‘hopen’ is, maar een solide weten dat de hoop niet beschaamd maakt. Het is een solide weten dat volgt uit besef van GODS liefde. GOD heeft de redding van heel de wereld op het oog, en aangezien Hij werkelijk GOD is, wie of wat zou Hem dan daarin ooit kunnen tegenhouden? GODS liefde is niet karig of afgemeten, maar overvloedig en grenzeloos. Vandaar dat we lezen dat ze “is uitgegoten in onze harten”. Inderdaad, door “heilige geest die ons wordt gegeven”. In 1Korinthe 2:12 onderwijst Paulus dat we GODS geest ontvangen “opdat we zouden weten de dingen die ons door GOD genadig worden gegeven”. Waarna hij vervolgens duidelijk maakt (1Kor.2:13,14) dat die geest meekomt in “geestelijke woorden”. GODS geest komt in onze harten via de woorden die Hij tot ons spreekt. Zijn woorden zijn “geest en leven” (Joh.6:63). Via die weg giet Hij rijkelijk zijn liefde uit in onze harten. Vervullend en zelfs overvloeiend! 186

Romeinen 5:5,6 – GODS bewezen liefde …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. Want Christus, toen wij nog zwak waren, stierf bij gelegenheid ten behoeve van goddelozen. De liefde van GOD uitgegoten in onze harten, als motief van onze zekere hoop, zou men kunnen wegzetten als een subjectieve ervaring. Als een overweldigend gevoel of extatische beleving. Maar daar denkt Paulus beslist niet aan. De liefde van GOD die is uitgegoten in onze harten, berust op een objectief feit. Op het historische gegeven dat Christus stierf, niet zomaar op een willekeurig moment, maar “bij gelegenheid”. Maar hoezo blijkt uit het feit dat Christus stierf, dan “de liefde van GOD”? Paulus schrijft: Christus stierf ten behoeve van goddelozen. Zeker, Christus stierf door goddelozen, die hem aan het kruis sloegen. Maar hij stierf ook ten behoeve van hen. Want hij stierf om aan een goddeloze mensheid, onvergankelijk Leven te geven, dat aan het licht zou komen in zijn opstanding. Terwijl de wereld dus haar goddeloosheid toonde zoals nooit eerder, bewees GOD juist toen zijn eindeloze, nooit aflatende liefde. Het sterven van Christus door goddelozen bewijst eens voor altijd GODS liefde voor goddelozen. 187

Romeinen 5:7,8 – menselijke & Goddelijke liefde Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven – want misschien durft iemand nog voor de goede te sterven. God echter bewijst zijn liefde jegens ons, dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Wat maakt ons zo zeker van de hoop? De liefde van GOD die in onze harten is uitgestort (:5). Anders gezegd: de grandioze afloop is gebaseerd op het feit dat de ene GOD ons overvloedig liefheeft. En hoe zijn we zo zeker van GODS liefde? Doordat Christus, die door GOD ten behoeve van ons uit de doden werd opgewekt (4:25), daarmee dus voor goddelozen stierf (:6). Ziet u het verband? Christus werd opgewekt om de mensheid, die hem aan het kruis doodde, het Leven te geven. Dus stierf hij voor goddelozen. Onder mensen zou men hier en daar nog iemand kunnen vinden, die bereid is voor een (naar de mens gesproken) ‘rechtvaardige’ te sterven. Bijvoorbeeld voor iemand die goedheid bewezen heeft. Ook al is dat zeldzaam, zo af en toe komt het voor. Maar hoe anders en overtreffend is GODS liefde! Paulus zegt: toen wij nog zwakken, goddelozen en zondaren waren, stierf Christus voor ons. Ziedaar het bewijs van GODS liefde (= agapé). Onvoorwaardelijk, onverdiend en onbegrensd! 188

Romeinen 5:8 – toen wij nog zondaren waren God echter bewijst zijn liefde jegens ons, dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Je zou er zomaar overheen lezen: “toen wij nog zondaren waren”. Let op de verleden tijd. De boodschap in dit statement is: we zijn nu geen zondaren meer. Dat is de rode draad die door deze hoofdstukken loopt. Degene die gelooft wordt door GOD gerekend tot rechtvaardige. In hoofdstuk 6 zal Paulus uiteen gaan zetten, dat we één gemaakt zijn met Christus en delen in zijn positie. Toen Christus stierf, stierven wij. En toen hij werd opgewekt, werden wij opgewekt. GOD ziet ons aan “in Christus” en dus volmaakt. Zó rekent GOD. Hij rekent ons nu reeds, zoals we straks zullen zijn. Niet mijn verleden, maar zijn toekomst bepaalt mijn identiteit. Leer te rekenen, zoals GOD rekent. We zijn geen zondaren meer. Het idee dat we tot onze laatste snik moeten strijden tegen de zonde in ons, is een ontkenning van onze rechtvaardiging. Het brengt ook slechts frustratie (zie slot Romeinen 7: “ik ellendig mens!”). Wil je weten wie je bent? Kijk niet naar jezelf of in jezelf of op je verleden. Zie op de opgewekte Christus en besef: zó ziet GOD mij! 189

Romeinen 5:8,9 – gerechtvaardigd in zijn bloed …dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Veel meer dan zullen wij, die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. Het type redenering dat Paulus hier volgt, heet een ‘argument van klein naar groot’. Bijvoorbeeld: als 10 kilometer te hard rijden wordt beboet, dan wordt 50 kilometer te hard dat nog veel meer. Bij Paulus is het argument: Christus stierf ten behoeve van ons, toen wij nog zondaren waren. Hoeveel meer zal Christus niet voor ons betekenen, nu we gerechtvaardigd zijn en Hij leeft?! Eerder (in 4:25) lazen we dat Christus werd opgewekt om onze rechtvaardiging. Hier lezen we dat we worden “gerechtvaardigd in zijn bloed“. Is dat met elkaar in strijd? Zeker niet, want we moeten bij ‘bloed’ niet primair denken aan het bloedvergieten bij het slachten, maar aan de toepassing van het bloed daarna. Bloed krijgt in de offerdienst altijd haar betekenis, na de slachting. Wanneer het wordt uitgegoten bij het altaar (= verhoging). Of wanneer het werd gebracht in het heiligdom. Enzovoort. De toepassing van het bloed na het slachten, spreekt van hem die na zijn sterven werd opgewekt, verhoogd en inging in het hemels heiligdom. Het bloed spreekt van de opgewekte Christus! 190

Romeinen 5:9 – gered van de dag van toorn Veel meer dan zullen wij, die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. Als Christus stierf toen we nog zondaren waren, veel meer zal hij ons redden van de toorn nu we gerechtvaardigd worden. Wat bedoelt Paulus met “gered worden van de toorn”? Hij schreef reeds eerder in deze brief over “de dag van toorn” (2:5). Die dag is in de eerste plaats de periode die in het boek ‘Openbaring’ beschreven wordt. Het is de toorn die zal komen over de levenden op aarde. Maar pal voordat deze toorn zal losbarsten, wordt de ekklesia geëvacueerd en in veiligheid gebracht. “Weggerukt”, zoals dat in 1Thessalonika 4:17 en Openbaring 12:5 wordt genoemd. In 1Thessalonika 1:10 lezen we van “Jezus die ons bergt uit de komende toorn”. Na “de duizend jaren”, de periode waarin satan zal zijn gebonden om de volken niet meer te verleiden, zal er voor de doden een “dag van (…) onthulling van Gods rechtvaardig oordeel” aanbreken. Dit is het oordeel voor de “grote witte troon” (Openb.20:11). Alle resterende doden zullen dan opstaan en gericht worden. Allen die reeds eerder opstonden, horen daar dus niet bij (Openb.20:5,6). Hoe dan ook, voor “de dag van toorn” zijn gelovigen gevrijwaard! 191

Romeinen 5:9 – gered worden van de toorn Veel meer dan zullen wij die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. “Gered worden van de toorn” heeft een toekomstige dimensie, zoals we zagen. Maar het spreekt ook van de tegenwoordige tijd. In Romeinen 1 vers 18 schreef Paulus reeds dat Gods toorn vanaf de hemel wordt onthuld over alle oneerbiedigheid van mensen, die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden. Dat blijkt niet uit bliksem en donder, of uit rampen en ziekten. Nee, in de navolgende verzen zien we dat God zijn afkeuring en verontwaardiging laat blijken, doordat Hij de wereld overlevert in hun verwerpelijk denken (1:24,26 en 28). Dat betekent: Hij laat hen begaan en laat hen los. Of zoals dat in de Hebreeuwse Bijbel genoemd wordt: God verbergt zijn aangezicht. Hij trekt zich terug. De toorn van God gaat over een wereld die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt. Het spreekt voor zich dat dit dus uitdrukkelijk niet gaat over hen die de waarheid recht doen en haar geloven. Want zij worden juist apart gezet (= geheiligd) van de wereld. De wereld verkiest de duisternis en God laat hen daarin begaan. Maar als gelovigen worden we gered uit de duisternis en geplaatst in het licht! 192

Romeinen 5:10 – verzoend worden… Want als wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon… De dood van de Zoon aan het kruis is Gods middel om de mens met zich te verzoenen. Leest u dit goed? De Zoon hoefde niet te sterven, om God met de mens te verzoenen. Want God was nooit vijandig of vervreemd van de mens. Hij heeft de wereld lief! Het gangbare idee is dat God vertoornd was op de mensheid vanwege de zonden en dat Hij dit vereffende door zijn Zoon te laten sterven. De Zoon zou plaatsvervangend Gods straf hebben gedragen. Maar de Bijbelse waarheid staat daar haaks op. Inderdaad, Gods Zoon droeg de straf. Echter niet van God, maar van de wereld die hem ten onrechte veroordeelde en de doodstraf voltrok. Dat was de straf en dat waren de zonden, die hij (ver)droeg. En God gaf hem over, zonder in te grijpen. Maar drie dagen later wekte God hem op, om aan diezelfde vijandige wereld het leven te geven! Het kruis bewijst Gods liefde voor vijanden (:8). Daarom is het door de dood van zijn Zoon, dat God vijanden met zich verzoent. Zo maakt Hij vijanden tot liefhebbers van Hem. Dat is verzoening! 193

Romeinen 5:10 – God verzoent vijanden met Zich Want indien wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, wanneer wij verzoend worden, gered worden in zijn leven. Wanneer Paulus over “wij vijanden” spreekt, dan sluit hij zichzelf daarbij in. Maar… GOD verzoende Saulus met zich. Niet: God verzoende zichzelf met Saulus. Alsof God een vijand van Saulus zou zijn. Nee, GOD had Saulus lief en daarom wilde Hij Saulus met Zich verzoenen. Let er ook op dat Saulus zich niet verzoende met God. Actief. Nee, hij werd met God verzoend. Dat is passief – het overkwam hem. De enige voorwaarde voor Saulus om verzoend te worden, was dat hij een vijand moest zijn. Het verzoenen was (en is) geheel GODS werk. Hoe kun je er voor zorgen dat een vijand een vriend wordt? Door je liefde te bewijzen (:8). Door als hij honger heeft hem eten te geven of als hij dorst heeft, drinken te geven (12:20). Tegen zulke liefde is vijandschap niet bestand. Wel, zó verzoent God vijanden met Zich. Waar de wereld vijandschap toonde door GODS Zoon aan het kruis te nagelen, daar wekte GOD zijn Zoon op, om aan diezelfde stervende wereld het Leven te geven! 194

Romeinen 5:10 – verzoend & gered worden Want indien wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, wanneer wij verzoend worden, gered worden in zijn leven. Verzoenen (Grieks: katallasso) betekent: van een vijand een liefhebber maken. Verzoenen is geen administratieve handeling, zoals bijvoorbeeld het vereffenen van een rekening. Nee, wie verzoend is, is zelf veranderd en de vijandige verhouding is omgezet in vrede. Het is de dood van de Zoon aan het kruis (Kol.1:20), die deze verandering bewerkt. Want zó bewijst God overweldigend hoeveel Hij van de wereld houdt. Liefde waar geen enkele vijandschap tegen bestand is! Maar wanneer de dood van Gods Zoon reeds zo’n impact heeft, hoeveel meer impact moet dan niet zijn (opstandings)leven hebben?! Als de dood van Gods Zoon in staat is van vijanden vrienden te maken, dan moet zijn leven, dat immers sterker is gebleken dan de dood, zeker in staat zijn degenen, die verzoend worden, te redden. In het voorgaande vers ging het om “gered worden van de toorn“. Hier ontbreekt die toevoeging; het is redding in het algemeen. Het leven van de Zoon redt. Want zijn levendmaking garandeert dat iedere sterveling zal worden gered van de dood (1Kor.15:22)! 195

Romeinen 5:11 – verzoening ontvingen Maar dat niet alleen, wij roemen ook in God, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening in ontvangst namen. “Wij roemen in de hoop van de heerlijkheid van GOD” (:2). Zelfs in de verdrukkingen roemen wij in de hoop (:3). “Maar”, zo voegt Paulus hier aan toe, “dat niet alleen, wij roemen ook in GOD” zelf. Want het is GOD zelf, die ons van vijanden tot liefhebbers van Hem heeft gemaakt. Wij waren vijanden, zo wist Paulus maar al te goed ook uit eigen ervaring. Paulus stond immers ooit vierkant achter het ter dood brengen van Gods Zoon. Dat Paulus nu geen vijand meer is, oftewel verzoend is, dankt hij geheel aan GOD “door onze Heer, Jezus Christus”. Aan wie anders? Het moet toch duidelijk zijn dat hij de verzoening niet gezocht heeft. Er was geen grotere vijand en vervolger van de eerste christenen dan hij. In tomeloze haat vervolgde hij hen tot in de buitenlandse steden aan toe. Totdat… hij op de weg naar Damascus werd overstraald door een oogverblindend licht. Hij werd, zo schrijft hij aan Timotheüs (1Tim.1:13) “overweldigd” door de genade van onze Heer. De omkeer was niet Saulus’ eigen keuze, integendeel. Hij werd in één keer overtuigd. Onweerstaanbaar! 196

Romeinen 5:11,12 – vanwege dit …wij roemen ook in God, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening in ontvangst namen. Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam… In Romeinen 5 zet Paulus uiteen wat de positie van de mensheid als geheel is. Het gaat niet om het individu of de daden van de enkeling. Alle mensen zijn zondaren, zonder uitzondering. En vervreemd of vijandig ten opzichte van God. En dan is het GOD die zijn liefde jegens ons bewijst, doordat Christus voor ons stierf toen wij nog zondaren waren (:8). Paulus schrijft: toen wij vijanden waren, werden wij verzoend door de dood van zijn Zoon (:10). Let op: wij werden verzoend. Paulus zelf was daarin passief en GOD overtuigde hem van zijn liefde. Slechts één voorwaarde geldt om verzoend te worden: je moet een vijand zijn. En dan, “vanwege dit”, gaat Paulus een schitterende vergelijking maken. Door één mens kwam de zonde de wereld binnen en door de zonde de dood en de dood ging door tot alle mensen. Welnu, op dezelfde wijze zullen ook door één mens en door één rechtvaardige daad, alle mensen worden gerechtvaardigd (:18). Daar valt niets aan te doen. Geloof het maar! 197

Romeinen 5:12 – zoals door één mens Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood… Heel Paulus’ betoog, vooral vanaf dit vers, is gebaseerd op historische gegevens. Gegevens die niet ter discussie worden gesteld en evenmin worden verdedigd. Het is Paulus’ uitgangspunt dat hij ontleent aan de geschiedschrijving van het boek Genesis. Het was één mens, Adam, die als stamvader van alle mensen de zonde in de wereld introduceerde. Theologen ontkennen gewoonlijk de historiciteit (dat wil zeggen: het echt-gebeurd zijn) van Adams overtreding, zoals die beschreven is in Genesis 3. Of zij trekken dat (naar goed theologisch gebruik) in twijfel. “Is het ook dat God gezegd heeft dat…?” (Gen.3:1). Maar wie die weg inslaat is bij voorbaat gediskwalificeerd om van Paulus’ betoog vanaf hier ook maar iets te verstaan. Want alles staat of valt met de geschiedenis van de eerste mens, Adam, die zondigde. Een gegeven dat voor Paulus volstrekt vanzelfsprekend was, zoals we dat ook elders opmerken (Hand.17:26; 1Kor.11:8; 1Tim.2:13). Paulus doet geen moeite het te verdedigen. Nee, hij gaat er op voorhand vanuit. De strekking van de eerste hoofdstukken van Genesis is (hoe diepgaand en rijk aan symboliek ook!) niet literair of moralistisch. Genesis gaat over geschiedenis en historische feiten. 198

Romeinen 5:12 – hoe de zonde de wereld binnenkwam Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood, en zó de dood doorging tot alle mensen, waarop allen zondigden… Paulus refereert hier overduidelijk aan de geschiedenis zoals beschreven in Genesis 3. Zeker, het was Eva die als eerste, letterlijk en figuurlijk, toehapte en misleid werd. Toch doelt Paulus met “één mens” niet op de vrouw, maar op de man, Adam (:14). Want God had tot Adam gesproken over het niet eten van “de boom van kennis van goed en kwaad”. Op een moment dat de vrouw er ook nog niet eens was (Gen.2:16,17). Adam wordt als representatief beschouwd voor de mensheid. Hij was als eerste geformeerd (1Tim.2:13) en wordt daarmee als hoofd aansprakelijk geacht voor zijn vrouw. Natuurlijk was de zonde reeds in de hof aanwezig, voordat het eerste mensenpaar van de verboden vrucht had gegeten. Daar was immers “de slang” die met zijn vragen God verdacht maakte en twijfel zaaide over diens woorden. Maar Paulus heeft het hier niet over de rol van “de slang”. Het gaat er om hoe de zonde de mensenwereld binnenkwam. En wel “door één mens”. Zoals de zonde ook “door één mens” haar exit vindt. 199

Romeinen 5:12 – de dood ging door tot alle mensen Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood, en zó de dood doorging tot alle mensen, waarop allen zondigden… Adam at van de verboden vrucht en daarmee werd de zonde in de (mensen)wereld geïntroduceerd. “En door de zonde de dood”. Adam was aards, ziels en stoffelijk (1Kor.15:45-48), maar zolang hij toegang had tot de boom van het leven, kon hij niet sterven. Toen hij echter verwijderd werd uit de hof, was hij gedoemd uiteindelijk dood te gaan. En zó ging de dood door tot alle mensen. En tot op vandaag geldt daarom de universele waarheid: alle mensen zijn stervelingen. De dood ging door tot alle mensen, “waarop allen zondigden”. Dat is de meest letterlijke weergave van Paulus’ woorden. Het betekent dat alle mensen zondigen (dat wil zeggen: doel missen), op grond van het feit dat ze dood gaan. Paulus leert hier geen ‘erfzonde’ en al helemaal geen ‘erfschuld’. Wat geërfd wordt is de dood. “De dood ging door tot alle mensen”. Het is de sterfelijkheid die in onze genen zit en dat maakt ons zondaren en dus doelmissers. Het wachten is op “de laatste Adam”, die de dood teniet doet en daarmee ook de zonde! 200

Romeinen 5:13 – zonde & overtreding Want tot de wet was zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet in rekening gebracht als er geen wet is. Via Adam werd de zonde in de wereld geïntroduceerd (:12) en sinds die tijd zondigen mensen. Ze zijn stervelingen en doelmissers. Zondigen begon niet pas toen de wet via Mozes aan Israël werd gegeven. Gedurende de vijfentwintig honderd jaar, vanaf Adam tot aan Mozes, was de zonde reeds in de wereld. Alleen vanaf de wetgeving kreeg zonde een extra karakter. Zonde werd vanaf toen overtreding (4:15). Overtredingen worden in rekening gebracht en dan volgen sancties en straffen. Wat wij ‘het Oude Testament’ noemen verwijst naar “het oude verbond”, dat wil zeggen: het verbond van Sinaï (Jer.31:32). Maar het zou ons niet ontgaan dat in termen van tijdslengte, de periode vóór Sinaï ongeveer duizend jaar langer heeft geduurd dan de tijd vanaf Sinaï tot aan Christus. Inderdaad, het grootste gedeelte van de Hebreeuwse Bijbel gaat juist over die laatste vijftienhonderd jaar, maar tijdrekenkundig gezien is dat relatief kort. Het belang van deze overwegingen is dat het duidelijk maakt dat ‘zonde’ en ‘overtreding’ twee verschillende begrippen zijn. Alle mensen zijn zondaren. Met of zonder wet. En voor al die mensen is er in Christus hoop! 201

Romeinen 5:14 – de overtreding van Adam Maar de dood was koning vanaf Adam tot aan Mozes, ook over degenen die niet zondigden op de wijze van de overtreding van Adam, die een type is van de aanstaande. Dat de mens ook vóór de wetgeving op Sinaï een zondaar was, blijkt uit het gegeven dat de mens toen reeds een sterveling was. De periode “vanaf Adam tot aan Mozes” duurde vijfentwintig honderd jaar en ook toen heerste de dood. Door afwezigheid van de wet was de mens weliswaar geen overtreder, maar toch wel degelijk een doelmisser. Door gemis aan vitaliteit en levenskracht is de mensheid onderworpen aan de dood. Niet alleen sinds de wetgeving op Sinaï is er sprake van “overtreding” (:13). Paulus spreekt ook over “de overtreding van Adam”. Tegen Adam was immers gezegd dat hij niet zou eten van “de boom van kennis van goed en kwaad”. Maar aangezien het gebod per definitie de hartstochten juist prikkelt (7:5), stond op voorhand al vast dat de mens ‘voor de bijl zou gaan’. Dat was niet onvoorzien of een tegenvaller of een ‘fabrieksfout’. Nee, het was een overtreding ‘by design’. Want GOD had ‘zijn kaarten’ niet gezet op Adam, maar op hem van wie Adam een type is: de laatste Adam! 202

Romeinen 5:14 – Adam, een type van de aanstaande Maar de dood was koning vanaf Adam tot aan Mozes, ook over degenen die niet zondigden op de wijze van de overtreding van Adam, die een type is van de aanstaande. Paulus was in hoofdstuk 5:12 begonnen met een vergelijking (“zoals door één mens…”), maar heeft deze tot dusver nog niet afgemaakt. Dat zal hij pas doen in vers 18. Alle voorafgaande verzen maken deel uit van Paulus’ aanloop daar naartoe. Maar de hint is inmiddels al wel duidelijk: Adam wordt vergeleken met Christus. Adam is een type van hem, die na hem zou komen. Het woord ’type’ is afgeleid van het werkwoord voor ‘slaan’: bijvoorbeeld een metaalbewerker die een vorm of mal slaat. Die vorm dient als sjabloon en laat de contouren zien van wat in die vorm gegoten zal worden. Hier wordt Adam een type genoemd omdat hij in alles verwijst naar “de aanstaande”. Ook in 1 Korinthe 15 onderwijst Paulus uitvoerig dat Adam een eerste was (15:45,56); een opstap naar. Adam was niet de definitieve versie, maar een introductie. De prelude die voorafgaat aan de climax. Bij de creatie van “de eerste mens Adam” zag GOD vooruit naar “de laatste Adam”. Adam was de ‘rups’. En die na hem zou komen, de ‘vlinder’! 203

Romeinen 5:15 – veel meer is de genade van God Maar het is niet: zoals de misstap, zo ook het genade-effect. Want indien in de misstap van de ene, de velen stierven, veel meer is de genade van God en het geschenk in genade (in die van de ene mens, Jezus Christus) voor de velen overvloedig. Paulus is bezig met zijn aanloop naar vers 18, waarin hij de overeenkomst tussen Adam en Christus afrondt. Nu wil hij eerst duidelijk maken dat er ook grote verschillen zijn. De misstap van Adam is niet hetzelfde als het genade-effect (Grieks: charisma) in Christus. “De misstap” kan per definitie niet in de schaduw staan van “het geschenk in genade”. Want de genade van GOD is “veel meer”. Door de misstap van de ene, stierven “de velen”. Inderdaad dat zijn alle mensen, maar Paulus benadrukt hier het grote aantal. Als in de misstap van de ene, de velen stierven, dan kan het niet anders, dan dat “de genade van GOD” voor diezelfde velen overvloedig moet zijn! Tegenover veroordeeld zijn om te moeten sterven vanwege de misstap van de ene mens, staat de overvloed van “rechtvaardiging van leven” (5:18). Ook dat is vanwege “de ene mens”, namelijk Jezus Christus. Zowel Adam als Christus vertegenwoordigen de hele mensheid! 204

Romeinen 5:16 – vele misstappen en toch rechtvaardiging En het is niet zoals door één die zondigt, [zó is] het geschenk. Want inderdaad, het oordeel is vanuit één tot veroordeling. Maar het genade-effect vanuit vele misstappen tot rechtvaardigstelling. Alvorens tot de overeenkomst tussen Adam en Christus te komen in vers 18, noemt Paulus hier wederom een groot verschil tussen beiden. Hij doet dat bijna in telegramstijl en laat daarbij allerlei woorden weg, zodat we worden genoodzaakt om de zin een paar keer te lezen. Paulus contrasteert de ene die zondigde (Adam dus) met “het geschenk in genade”, namelijk van “de ene mens Jezus Christus” (:15). Vanuit één mens kwam het tot veroordeling, namelijk van “de velen”. Heel de mensheid is veroordeeld om zondaar en sterveling te zijn vanuit één mens en vanuit één daad. Maar hoeveel overtreffender is in vergelijking daarmee niet het effect van genade (charisma)?! De veroordeling van de mensheid vindt plaats tegen de achtergrond van één overtreding. Maar de rechtvaardigstelling van diezelfde mensheid heeft als achtergrond “vele misstappen”. Met andere woorden: één daad van één mens was genoeg om allen te veroordelen. Maar het is GODS alles overtreffende genade dat de “vele misstappen” van de mensheid haar rechtvaardiging onmogelijk kunnen verhinderen. GODS genade is altijd “veel meer”! 205

Romeinen 5:17 – in Leven koning zijn! Want indien in de misstap van de ene, de dood koning is door de één, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van het geschenk van de rechtvaardigheid ontvangen, in leven koning zijn, door de ene, Jezus Christus. Paulus stapelt het één na het andere contrast op, tussen Adam en Christus. Misstap tegenover rechtvaardigheid, koningschap tegenover koningschap en dood tegenover leven. In en via de misstap van Adam werd de dood koning. Immers, alle mensen zijn aan de dood onderworpen. Maar de genade is “veel meer” en daarom heet het ook “de overvloed van de genade”. Het is niet alleen dat dood plaats moest maken voor leven, maar het verandert ook de positie van degenen die deze genade ontvangen. Eerst werd men beheerst door de dood. Maar wie “van het geschenk van de rechtvaardigheid ontvangen”, worden zelf koning in leven! Dat komt door het soort leven, waarvan hier sprake is. Het is opstandingsleven. Leven dat de dood achter zich heeft. Wie in zulk Leven (inderdaad, met een hoofdletter!) is geplaatst, wordt niet beheerst, maar is zelf koning. Want wie dat Leven heeft ontvangen, is zelf onvergankelijk en rechtvaardig geworden! Dat is niet anders dan een Godsgeschenk! 206

Romeinen 5:18 – alle mensen! Zo dan, zoals door één misstap voor alle mensen tot veroordeling [was], zo ook door één rechtsuiting voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Bovenstaand vers lijkt door haar telegramstijl op een wiskundige formule. Het bevat in de grondtekst niet één werkwoord. Twee contrasten noemt Paulus. “Misstap” tegenover “rechtsuiting” en “veroordeling” tegenover “rechtvaardiging”. Maar er zijn ook twee overeenkomsten. Het is “één misstap” en “één rechtsuiting” en in beide gevallen zijn “alle mensen” daarbij inbegrepen. Adam at van de verboden vrucht en alle mensen zijn sindsdien veroordeeld om zondaren en stervelingen te zijn. Dat is ons lot, zo zijn we geboren. Maar, zo zegt Paulus, de impact van Christus’ ene rechtsuiting, doet hiervan niet onder. Het rechtvaardigt “alle mensen”! Heel het mensdom figureert in dit vers als lijdend voorwerp. U en ik hadden part noch deel aan Adams ongehoorzaamheid. Maar het veroordeelde ons allemaal tot de dood. Welnu, op dezelfde wijze, zal Christus’ rechtvaardigheid alle mensen rechtvaardigen. Hoe en wanneer is hier niet het onderwerp, slechts het feit wordt gesteld. Paulus’ mededeling is zowel simpel als perfect. Een kind kan het begrijpen. Dit is de absolute climax in Paulus’ betoog. Wat een ultiem, Goed Bericht! Het staat als een rots. Alle mensen!!!! 207

Romeinen 5:19 – de gehoorzaamheid van één Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. Het voorgaande vers 18, vormt de kern van deze hele passage. In vers 12 begon Paulus met een vergelijking tussen Adam en Christus, maar die maakt hij pas af in vers 18. Eén misstap zorgde ervoor dat alle mensen veroordeeld zijn om zondaar en sterveling te zijn. Op dezelfde wijze staat één daad van rechtvaardigheid ervoor garant dat alle mensen zullen worden gerechtvaardigd. Bijna niemand gelooft deze eenvoudige waarheid, maar het is precies wat Paulus schrijft. En de logica is zó onontkoombaar en simpel, dat een kind het kan begrijpen. In boven geciteerd vers verklaart Paulus zijn statement nader. De ene misdaad in vers 18 is de ongehoorzaamheid in vers 19, zoals de ene rechtsuiting (:18) “de gehoorzaamheid van de ene” is (:19). Jezus Christus wist dat in de boekrol van hem stond geschreven en werd gehoorzaam tot de dood van het kruis. Evenals ooit Abraham, geloofde hij dat GOD doden levend maakt. Christus’ gehoorzaamheid was zijn geloof: hij gaf gehoor aan wat GOD zwart op wit had beloofd. Zou deze gehoorzaamheid minder impact hebben dan Adams ongehoorzaamheid?!? 208

Romeinen 5:19 – alle mensen = de velen Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaren werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. Paulus schreef in vers 18 twee keer over “alle mensen”, en in dit vers heeft hij het twee keer over “de velen”. Dat is natuurlijk geen tegenstelling, want alle mensen zijn velen. In Paulus’ dagen telde de wereld vermoedelijk zo’n 200 miljoen mensen en vandaag bijna zo’n veertig keer zoveel! “Alle mensen” wil zeggen: iedereen, niemand uitgezonderd, terwijl “de velen” verwijst naar het grote aantal. Paulus schrijft trouwens niet, zoals sommige vertalingen weergeven, ‘zeer velen’, maar “de velen”. Dat geeft aan dat de groep is bepaald en als bekend wordt verondersteld. Welke “velen”? “De velen”, namelijk waarvan in het voorgaande vers werd gesproken. “Alle mensen” dus. Paulus maakt geen tegenstelling tussen “allen” en “velen”, maar tussen “één” en “alle mensen” of tussen “één” en “de velen”. De clou van deze hele passage is dat het lot van het mensdom (“alle mensen”, “de velen”) volstrekt bepaald wordt door twee keer één daad (respectievelijk “één misstap” en “één rechtsuiting”) en door twee keer “één mens”. De mensheid is hierin volstrekt passief en heeft niets te kiezen. 209

Romeinen 5:19 – gesteld en neergezet Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaren werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. De mensheid, zoals Paulus dat in deze passage beschrijft, is geen verzameling losse individuen die elk hun eigen lot beslissen. Integendeel. Dat u en ik zondaar en sterveling zijn, is geen eigen keuze. Dat stond al vast voordat we geboren waren. Onze adamitische afkomst is daarin beslissend. Aangezien “alle mensen” (“de velen”) afstammen van die ene mens, die van de verboden vrucht at, zijn zij allen zondaren. Niet slechts ‘zondaren geworden‘, zoals moderne vertalingen dit graag weergeven, maar tot “zondaren gesteld“. Of nog ‘letterlijker’: neer-gezet. Het drukt uit dat “de velen” (namelijk de hele mensheid) hierin volstrekt passief is. Of we het er nu mee eens zijn of niet, doet totaal niet ter zake. Maar let op, Paulus’ vaststelling is de introductie tot het meest indrukwekkende feit van de hele wereldgeschiedenis. Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de hele mensheid tot zondaar is gesteld, zó zal ook door de gehoorzaamheid van de ene mens, diezelfde mensheid, namelijk “de velen”, tot rechtvaardigen worden gesteld. Onontkoombaar en onherroepelijk! 210

Romeinen 5:20 – waarom de wet? Maar de wet kwam er bij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig. Paulus’ statement is zo onorthodox dat nogal wat bijbelvertalingen hun best doen om de tekst hier aan te passen. Men meent dat toen God aan Israël de wet gaf, dit tot doel had dat Israël daar beter van zou worden. Maar Paulus zegt hier het tegenovergestelde. De wet werd aan Israël gegeven met de bedoeling dat Israël daardoor zou falen. Later betoogt Paulus dat de wet de zondige hartstochten juist prikkelen (Rom.7:5:8). En weet iedere opvoeder niet hoe dat werkt? Zeg tegen een kind, dat het iets niet mag doen en de onweerstaanbare neiging om het juist wel te doen is geboren. Het verbod brengt niet alleen op een idee, het maakt het idee zelfs aantrekkelijk! Niet de toename van de zonde was Gods doel op zichzelf. Maar de zonde was wel noodzakelijk om Gods genade te kunnen tonen. En om de overvloed van zijn genade te bewijzen, had God nóg meer zonde nodig. En daarom gaf Hij Israël de wet. Velen proberen nog steeds door de wet te houden, beter te worden. Tevergeefs. Alleen genade overruled de zonde! 211

Romeinen 5:20 – uitermate overvloedig! Maar de wet kwam erbij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig… De impact van de gehoorzaamheid van de ene mens Jezus Christus, gaat zoveel verder dan het volk waaraan de wet is gegeven. Want de reikwijdte van de impact van Jezus Christus’ gehoorzaamheid, heeft dezelfde proporties als wat Adam ooit deed. En zelfs nog “veel meer” dan dat! Vanuit dat perspectief is de wet slechts een relatieve bijkomstigheid. Paulus merkt op: “de wet kwam erbij“. Pas vijfentwintig honderd jaar na Adam werd ze gegeven aan maar één volkje. In de vergelijking tussen Adam en Christus, doet de wet niet wezenlijk ter zake. Want zoals via Adam alle mensen zijn veroordeeld, zó worden via Christus alle mensen gerechtvaardigd. Ongeacht met of zonder wet. De wet figureert hier slechts als versterker van de zonde (“opdat de misstap zou toenemen”), zodat tegen de nóg zwarter gemaakte achtergrond van de zonde, de genade des te meer zou schitteren en “uitermate overvloedig” zou blijken. De wet heeft de zonde niet ingedamd, maar juist geïntensiveerd. En dat blijkt geen ‘bug’ of weeffout te zijn; het maakt deel uit van GODS voornemen om zijn genade ultiem te etaleren! 212

Romeinen 5:20,21 – de genade is koning Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig, opdat net zoals de zonde koning is in de dood, zó ook de genade koning zou zijn door rechtvaardigheid tot in aeonisch leven, door Jezus Christus, onze Heer. Dit vers sluit een passage af waarin Adam naast én tegenover Christus werd geplaatst. En dus ook zonde tegenover genade. “De zonde is koning in de dood”, dat betekent dat de zonde haar heerschappij bewijst “in de dood”. Ze is immers onvermijdelijk en niemand ontziend. En de wet die ten tijde van Mozes “erbij kwam”, veranderde daar niets aan. Sterker nog: ze deed de zonde slechts toenemen. Het is tegen deze zwarte achtergrond van zonde en dood, dat “de genade uitermate overvloedig” schittert. Alle mensen zijn zondaren en stervelingen door één daad van één mens. De zonde heerst in de dood, maar eindigt Godzijdank ook in de dood. Precies daar waar “de genade uitermate overvloedig” aan het licht trad “door Jezus Christus, onze Heer”. Want GOD wekte hem op “om onze rechtvaardiging” (4:25). “Onze”, namelijk van “alle mensen” (:18). Zó is “de genade koning” en overruled ze zonde en dood. Als een historisch feit “tot in aeonisch leven”, waarin de dood definitief is gepasseerd! 213

De alleen wijze GOD ROMEINEN 6 215

Romeinen 6:1 – blijven in de zonde opdat de genade zou toenemen? Wat zullen wij dan uitspreken? Zouden we blijven in de zonde, opdat de genade zou toenemen? Een nieuwe vraag dient zich aan. Maar wel één die direct voortvloeit uit het voorgaande betoog. Want Paulus had vastgesteld dat waar de zonde toeneemt, de genade alleen nog maar overvloediger wordt (5:20). Men zou hierin een aanbeveling kunnen lezen om in de zonde te blijven. Waarom ook niet? Het zou de genade immers alleen maar doen toenemen. Gaf God zelf ooit niet de wet aan Israël met het oogmerk dat “de misstap zou toenemen” (5:20)? Is de heerschappij van de genade (5:21) soms niet absoluut? Voordat we Paulus’ antwoord vanaf vers 2 op de voet gaan volgen, dienen we eerst goed doordrongen te zijn van de logica van de vraag in vers 1. Inderdaad, de conclusie dat we in de zonde zouden blijven, werpt Paulus ver van zich. Maar de veronderstelling dat de genade ook in dat geval alleen maar zou toenemen, is volkomen waar. Nooit is de zonde zoveel of zo groot, dat de genade haar niet zou overtreffen. Dat is waar en dat blijft waar. Gods genade is als een rots waarop we altijd kunnen bouwen. Alleen wanneer we dat verstaan, zullen we het navolgende kunnen begrijpen. 217

Romeinen 6:1,2 – in zonde leven?!? Wat zullen wij dan uitspreken? Zouden we blijven in de zonde, opdat de genade zou toenemen? Volstrekt niet! Hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven? Paulus heeft uiteen gezet hoezeer de genade “uitermate overvloedig” is ten opzichte van de zonde. Waar zonde toeneemt, wordt de genade alleen maar meer. Dát hebben Paulus’ ‘gesprekspartners’ in elk geval goed begrepen. Maar wat deze vervolgens hieruit afleiden, verraadt typisch de mindset van iemand die leeft onder de wet. Iemand die probeert om niet te zondigen, zal de boodschap van radicale genade altijd aangrijpen, als excuus om te blijven zondigen. Als ik mijzelf als een zondaar beschouw, dan behoort zondigen tot mijn identiteit. Een hond blaft, een kat miauwt en een zondaar zondigt. Een leven onder de wet verandert daar niets aan. Sterker nog: als mij wordt voorgehouden dat ik niet mag zondigen* suggereert dit slechts dat zondigen kennelijk aantrekkelijk is. , De reden van Paulus’ “volstrekt niet!” is, dat hij ons niet rekent als zondaren, aangezien wij “stierven aan de zonde”. Hoe dan wel, dat legt Paulus in het vervolg uit. Maar het idee is: de zonde ligt achter ons als een gepasseerd station. Hoezo dan ‘leven in zonde’?!? ______________________________________________ * Zie misverstand in NBG51 vertaling van 6:1 “Mogen wij bij de zonde blijven…?“ 218

Romeinen 6:2,3 – in zijn dood Hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven? Of weten jullie niet dat zovelen als tot in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt? Waar de zonde toeneemt, is de genade altijd nóg meer. Maar dat dit een reden zou zijn om dus in de zonde te blijven leven, is voor Paulus bizar en ongerijmd. Want, zo betoogt Paulus, wij “stierven aan de zonde”. Oftewel, de zonde ligt achter ons en we “waren zondaren”, zoals hij eerder schreef (5:8). Dat we “stierven aan de zonde”, moet Paulus toelichten. Want als wijzelf in de letterlijke zin niet zijn gestorven, wat bedoelt hij dan met “wij stierven”? Paulus vindt dat hij van zijn lezers mag verwachten dat zij op de hoogte zijn van wat hij nu gaat vertellen. “Weten jullie niet dat…?”. Deze kennis behoort tot het ABC van zijn onderwijs. En inderdaad, ook in veel andere brieven schrijft Paulus over met Christus gekruisigd, gestorven en begraven te zijn. Wijzelf stierven niet, maar wij zijn verbonden met Christus die stierf. En aangezien we worden geïdentificeerd met hem, is “zijn dood”, onze dood. Zó rekent God. Dat zien we niet, dat voelen we niet, maar dat zouden we weten. 219

Romeinen 6:3 – in Christus gedoopt Of weten jullie niet dat zovelen als tot in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt? Paulus betoogt hoe ongerijmd het is om als gelovige in de zonde te blijven. Immers, “hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven?” Daarbij gaat hij er vanuit dat zijn lezers weten, dat zovelen “in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt”. Omdat Christus stierf, worden ook wij als gestorven gerekend. Omdat we “in Christus” zijn. Dat wat hem is overkomen (= zijn dood) is ook onze positie. Voor het verstaan van Paulus’ woorden over de doop, is het van het grootste belang dit niet gelijk te stellen aan ‘in water worden gedoopt’. Daarover schrijft hij ook niet. Paulus heeft het over “in Christus worden gedoopt” en “in zijn dood worden gedoopt”. Daar komt geen druppel water aan te pas. Niet door onderdompeling in een waterbad komt men “in Christus”. In en met Christus verenigd te worden is geen ritueel, maar een geestelijke zaak. “In één geest worden wij allen tot in één lichaam gedoopt…”, lezen we in 1Kor.12:13. Het is door het be-amen van het Woord, dat we één worden met Christus! Zijn dood is onze dood. 220

Romeinen 6:4 – begraven door de doop Wij werden dan met hem begraven door de doop, tot in de dood, opdat net zoals Christus vanuit de doden werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. De doop is in deze verzen geen doop in water, maar een doop “in Christus” en “in zijn dood”. Christus zelf beschreef zijn aanstaande dood als een doop waarmee hij gedoopt zou worden (Luc.12:50). Aan het begin van zijn bediening was hij door Johannes gedoopt in de Jordaan om vervolgens uit het water op te staan. Het was de weg door de doodsjordaan. Deze doop was een beeld van zijn dood en begrafenis met het oog op zijn opstanding. Welnu, in de begrafenis die zijn ‘doop’ was, zijn wij “met hem begraven”. Zijn dood was onze dood. Zijn begrafenis was onze begrafenis. En aangezien zijn dood ook zijn doop was, zijn wij dus ook met hem gedoopt. Met andere woorden: de doop in Christus is geen ritueel dat wij ondergaan, maar het is de begrafenis waarmee Christus begraven werd! Dat was zijn ‘doop’ en dus ook onze doop. Wanneer werd ik gedoopt? Toen Christus in de hof van Arimathea in het graf werd gelegd. 221

Romeinen 6:4 – in nieuwheid van leven wandelen Wij werden dan met hem begraven door de doop, tot in de dood, opdat net zoals Christus vanuit de doden werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. In Christus geloven betekent bovenal ook: geloven in Christus te zijn. Christus stierf en werd opgewekt, opdat heel de mensheid het leven zou ontvangen dat door hem aan het licht is gekomen. Hij is de Eersteling wiens lot bepalend is voor de rest, zoals Paulus betoogde in het voorgaande gedeelte over Adam en Christus. De essentie hierin is, dat Christus ons meeneemt in zijn dood en opstanding. Hij stierf voor ons, opdat wij met hem zouden sterven en opgewekt worden. Christus’ begrafenis (= zijn doop in de dood) betekent het einde van “de oude mensheid”, die vergankelijk en zondig (= doelmissend) is. Toen Christus op de derde dag “vanuit de doden werd opgewekt” stond hij op “in nieuwheid van leven”. Zonde en dood had hij eens voor altijd achter zich gelaten. Hoe dwaas is daarom de gedachte dat we in de zonde zouden blijven?! Want Christus stierf juist om ons van de zonde te verlossen. Opdat we (in de tegenwoordige tijd al!) “in nieuwheid van leven zouden wandelen!” 222

Romeinen 6:5 – samen één plant geworden Want indien wij samen één plant zijn geworden in de gelijkenis van zijn dood, dan zullen wij het ook zijn van zijn opstanding. We worden één gerekend met Christus. We zijn “samen één plant geworden in de gelijkenis van zijn dood”. “Samen één plant geworden”, dus als vergroeid met hem. “… in de gelijkenis van zijn dood”, dat wil zeggen gestorven zijn zoals hij is gestorven. Dat alles betekent dat ik, wanneer ik wil weten wie ik ben in GODS ogen, moet kijken naar Christus. Toen Christus stierf, stierf ik. Als vergroeid met hem en daarom ook delend in zijn lot. Dus toen hij opstond, werd ik met hem mede opgewekt. Zo ziet God mij nu en dat bepaalt wie ik ben. Levend voorbij de dood. Een nieuwe schepping! Wie ik ben wordt niet bepaald door wat anderen van mij vinden. Of zoals ik mijzelf beoordeel of voel. Dat is drijfzand en geeft nooit vastheid. Beslissend voor mijn identiteit is ook niet mijn verleden maar juist de toekomst. Daarom komt het slechts mijn Schepper toe om te vertellen wie ik ben. Want alleen hij kent en bepaalt mijn bestemming. Zo mag ik rekenen en wandelen. “In nieuwheid van leven”! 223

Romeinen 6:6 – onze oude mens medegekruisigd Dit wetende, dat onze oude mens werd medegekruisigd, opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Opnieuw wijst Paulus op hetgeen zijn lezers (zouden) weten. Ze waren hierin dus onderwezen. “… onze oude mens” is de mensheid, die afstamt van Adam. Christus stierf door die mensheid (zij bracht hem aan het kruis) maar ook voor die mensheid. Dat wil zeggen: ten behoeve van hen. En hier lezen we: die mensheid stierf ook met hem. “… onze oude mens werd medegekruisigd”. Het kruis van Christus markeert het einde van de oude mens. Niet omdat de oude mens sindsdien niet meer zou bestaan, maar omdat het kruis officieel haar einde bezegelt. Zoals drie dagen later het officiële begin werd ingeluid van “de laatste Adam” en een nieuwe mensheid. Dit zijn geen ervaringen of gevoelens, maar mijlpalen en feiten. Het komt erop aan dat we dit zouden weten. Want alleen wanneer we dit weten, hoeft ons lichaam niet langer beheerst te worden door de zonde. Zeker, straks in het opstandingslichaam speelt de zonde sowieso geen rol meer. Maar waarom zouden we daarop wachten? Waarom nu al niet “wandelen in nieuwheid van leven”? Vrij, blij en onbekommerd! 224

Romeinen 6:6,7 – geen slaaf meer Dit wetende, dat onze oude mens werd medegekruisigd, opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Want wie sterft is gerechtvaardigd van de zonde. Paulus schrijft hier over de feiten van de kruisiging, de begrafenis en de opstanding van Jezus Christus. Dat zijn objectieve ijkpunten, die onafhankelijk zijn van emoties en beleving. Vandaar de nadruk die de apostel legt op “weten” (:3,6) en “rekenen” (:11). Want alleen wie weet, dat hij medegekruisigd en -begraven is met Christus en van daaruit rekent, is geen slaaf meer van de zonde. De begrippen ‘slaaf van‘ en ‘verslaafd aan‘ de zonde, spelen een grote rol in dit hoofdstuk. Paulus leert: wie stierf is logischerwijs gerechtvaardigd, dat wil zeggen: vrijgesproken van de zonde. Geen slaaf meer. Dit onderwijs is van grote praktische betekenis! Alles begint met weten geen slaaf meer te zijn. Wie zichzelf als slaaf van de zonde beschouwt en tegen verslaving gaat strijden, zal telkens weer de ervaring opdoen dat dit hopeloos is. Waarom? Omdat je denkt… dat slaaf-zijn tot je identiteit behoort. Dus kun je niet anders… denk je. Totdat de waarheid doordringt dat je geen slaaf meer bent. Die waarheid maakt vrij! 225

Romeinen 6:6,7 – gerechtvaardigd van de zonde …opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Want wie sterft is gerechtvaardigd van de zonde. De gedachte achter vers 7 is niet dat wie sterft, vrijgesproken wordt van schuld. Dat zou onzinnig zijn. Sterven maakt geen einde aan iemands schuld. Inderdaad, sterven maakt een einde aan de strafvervolging. Het heeft immers geen zin om een dode een straf op te leggen. Maar bedenk, dat Paulus het in vers 7 ook niet heeft over rechtvaardiging van schuld, maar over rechtvaardiging van zonde (enkelvoud). Wie sterft wordt gerechtvaardigd, dat wil zeggen: vrijgesproken van zonde. De dood maakt een einde aan de macht van de zonde omdat de zonde nu eenmaal geen zeggenschap heeft over een gestorvene. Een dode kan niets en dus ook niet zondigen. De dood is aan de ene kant het gevolg van zonde (5:12) en tegelijkertijd ook het einde van de zonde. Feitelijk stelt de zonde zichzelf door de dood, buiten werking. Paulus stelt deze dingen vast om de positie van ons die geloven in het licht te stellen. Omdat we “met Christus” zijn gestorven, zijn we dus ook vrijgesproken van de zonde. Zo rekent GOD. Waarom zouden wij anders rekenen? 226

Romeinen 6:8,9 – niet meer sterft… Maar indien wij samen met Christus stierven, geloven wij, dat wij ook samen met hem zullen leven, daar wij weten dat Christus, opgewekt wordend vanuit de doden, niet meer sterft. De dood is geen heer meer van hem. Het “indien…” drukt geen onzekerheid uit, maar ondersteunt de argumentatie. Aangezien we samen met Christus stierven en dus met hem verbonden zijn, zullen we logischerwijs ook samen met hem leven in zijn opstanding. Paulus spreekt niet van “zullen”, omdat het opstandingsleven voor ons nog steeds alleen maar toekomstig zou zijn (:4). Met de toekomende tijd (“zullen leven”) neemt hij ons als het ware mee naar het startpunt (de dood) om vandaaruit wat komen gaat te overzien. Dat Christus, die werd opgewekt uit de doden, “niet meer sterft”, is wetenschap. Het is wat wij geacht worden te weten. Zijn opwekking uit de doden is een volstrekt unieke gebeurtenis, zoals nooit eerder heeft plaatsgevonden. De personen, die bij eerdere gelegenheden werden opgewekt uit de doden, zoals bijvoorbeeld de jongeling te Naïn, het dochtertje van Jaïrus en Lazarus zijn allemaal later alsnog gestorven. Hun opstanding was een terugkeer naar het vergankelijke leven. Christus’ opwekking is van een andere orde. Hij liet de dood als Eersteling, definitief achter zich. 227

Romeinen 6:9,10 – eens voor altijd …daar wij weten dat Christus, opgewekt wordend vanuit de doden, niet meer sterft. De dood is geen heer meer van hem. Want wat betreft dat hij stierf aan de zonde, stierf hij eens voor altijd. Maar wat zijn leven betreft, leeft hij voor God. Als Eersteling is Christus uit de doden opgewekt. Eenmalig en definitief. Hij hoeft niet, zoals het dochtertje van Jaïrus of Lazarus, voor een tweede keer te sterven. Het is niet alleen zo dat de dood hem niet meer beheerst, hij is zelfs volledig buiten het bereik van de dood. Nu de dood voor Christus een voorgoed gepasseerd station is, behoort daarmee ook de zonde tot het verleden. De zonde heerst immers tot in de dood (5:21). Christus’ dood betekent daarom ook het doodvonnis voor de zonde. “Eens voor altijd”. En nu hij leeft (dat wil zeggen: in onvergankelijke heerlijkheid) liggen de problemen van zonde en dood, onomkeerbaar en blijvend achter hem. Dat is wat werkelijk ‘leven’ mag heten. Wat wij hier op aarde ‘leven’ noemen, is sterven in slow motion. Maar wat de Eersteling Christus aan het licht bracht, toen hij werd opgewekt uit de doden, is LEVEN met allemaal hoofdletters. In de nabijheid van en gewijd aan GOD! 228

Romeinen 6:11 – opstandingsleven nu! Zo ook jullie, reken jezelf inderdaad doden te zijn voor de zonde, levenden echter voor de God, in Christus Jezus. Leven in geloof is geen kwestie van zien of voelen, maar van rekenen. Rekenen zoals God rekent. Degene die gelooft, is “in Christus Jezus”. Eén gemaakt met hem. Zijn positie is onze positie. Hij stierf… en wij met hem. Hij werd opgewekt uit de doden… en wij met hem. De zonde ligt achter ons. Dat is niet onze ervaring, maar het ligt besloten in een historisch feit. Want we zijn “in Christus Jezus”. We rekenen onszelf als “doden voor de zonde”. Wat doet de zonde met een dode? Niets. En wat doet een dode met de zonde? Ook niets. Zeker, dit staat haaks op de leer dat we zouden strijden tegen de zonde. Want wie strijdt tegen de zonde en haar probeert te vermijden, is voortdurend bezig met… de zonde. De zonde beheerst je! Maar wie wandelt “in nieuwheid van leven” (:4) negeert de zonde. Dan wordt zonde met recht negatief, dat wil zeggen: genegeerd. Hoe dan? Door te leven voor God! Maar breekt zo’n leven dan niet pas aan bij de opstanding? Inderdaad, maar dit is ook opstandingsleven! Niet straks maar nu! 229

Romeinen 6:12 – vrijheid in een sterfelijk lichaam Laat dan de zonde niet langer heersen in jullie sterfelijk lichaam, om aan zijn begeerten te gehoorzamen. Wij wandelen ‘de jure’ (dat wil zeggen: volgens het recht) “in nieuwheid van leven”. Levend aan de overzijde van het graf. Zo rekent God en zo mogen ook wij rekenen. Maar ‘de facto’ (= feitelijk) wandelen we nog in een “sterfelijk lichaam”. Paulus’ oproep komt er op neer dat we in dit “sterfelijk lichaam” al een voorschot nemen op de toekomst, wanneer ons lichaam zal zijn verlost (8:23). Straks kunnen we ‘de facto’ niet meer zondigen. Maar vandaag hoeven we de zonde al niet langer te laten heersen in ons “sterfelijk lichaam”. Wat betekent dat? Het antwoord lazen we in de voorgaande zin, waarop dit vers aansluit met: “laat dan…”. Het betekent: jezelf rekenen als doden voor de zonde en als levenden voor God. Wie zichzelf rekent als zondaar, wordt per definitie beheerst door de zonde. Je kunt dan niet anders dan zondigen, want zondaar-zijn behoort tot je identiteit. Zo’n mindset maakt dat je slaafs moet gehoorzamen aan de begeerten van de zonde. Allesbepalend voor de focus en de gerichtheid in ons “sterfelijk lichaam”, is hoe we onszelf rekenen. Ben ik een zondaar? Of leef ik voor GOD? 230

Romeinen 6:13 – presenteer jezelf aan God Presenteer ook jullie leden niet als wapenen van onrechtvaardigheid voor de zonde, maar presenteer jezelf aan God, als levenden uit de doden, en jullie leden als wapenen van rechtvaardigheid voor de God. Naast onszelf niet langer te laten beheersen door de zonde (:12), doet Paulus ook een oproep met het oog op onze leden. Dat zijn niet alleen onze ledematen, maar alle delen van het lichaam. Armen, benen, ogen, oren, neus, tong, geslachtsdeel, enzovoort. Alles zouden we presenteren, beschikbaar stellen “als wapenen van rechtvaardigheid voor de God”, in plaats van “als wapenen van onrechtvaardigheid voor de zonde”. Onze leden zijn wapenen oftewel werktuigen. In de Bijbel altijd gebruikt in de context van strijd. Er is ook strijd: want terwijl we de facto nog in een “sterfelijk lichaam” (:12) verblijven, rekenen we onszelf (de jure) als “levenden uit de doden”. Dat is een voortdurend conflict tussen enerzijds ervaring en gevoel en anderzijds rekenen (:11) zoals God ons ziet. Maar daarvoor hoeven we niet telkens opnieuw een keuze te maken. Stel je eens voor altijd beschikbaar. “Presenteer jezelf aan God”, is een tijdloos feit (aorist). Als je dat één keer gedaan hebt, hoef je nooit meer te kiezen. Ik leef het opstandingsleven en daarmee basta! 231

Romeinen 6:13 – wapens van rechtvaardigheid voor God Presenteer ook jullie leden niet als wapens van onrechtvaardigheid voor de zonde, maar presenteer jezelf aan God, als levenden uit de doden, en jullie leden als wapens van rechtvaardigheid voor de God. Met “jullie leden” doelt Paulus op elk deel van ons “sterfelijk lichaam”. Maar niet slechts de fysieke lichaamsdelen, ook de daaraan gekoppelde functies. De oren staan voor gehoor, de ogen voor zien, de hersenen voor denken en intelligentie, enzovoort. Wat Paulus leert is dat wanneer we onszelf aan God beschikbaar stellen “als levenden uit de doden”, dat onze “leden” dan “wapens van rechtvaardigheid voor God” worden. Wat betekent dat? Dat onze “leden” wapens worden, suggereert strijd en conflict. Een conflict dat eigen is aan het feit dat we ons in de praktijk in een “sterfelijk lichaam” bevinden, terwijl we onszelf rekenen als mensen die zonde en dood achter zich hebben. Dat conflict hoeft ons niet te frustreren. Integendeel, dat hoort erbij. Dat onze leden “wapens van rechtvaardigheid voor God” worden, betekent dat ons lichaam en alles wat we ermee doen, gekenmerkt zal gaan worden door “rechtvaardigheid”. Dat woord kennen we inmiddels. Want was het niet geloof (= vertrouwen) in wat God gesproken heeft, dat Hij rekent tot rechtvaardigheid (4:3)? 232

Romeinen 6:14 – niet onder wet maar onder genade Immers, zonde zal jullie heer niet zijn, want jullie zijn niet onder wet maar onder genade. Slechts tot weinig bijbellezers dringt het ronduit revolutionaire door van wat Paulus hier leert. Dit statement is het (voorlopige) eind- en hoogtepunt van zijn betoog. Het beantwoordt de vraag, hoe en waarom zonde ons niet zal beheersen. De gangbare godsdienstige visie luidt: zonde zal ons niet beheersen wanneer we ons onder de wet stellen. Paulus zegt precies het tegenovergestelde. Juist wanneer we onder de wet zijn zal zonde ons beheersen. De wet maakt dat we tegen de zonde gaan strijden. Maar hoe meer we bezig zijn om de zonde niet te doen, des te meer worden we door de zonde beheerst. Want de wet bepaalt ons bij wat we niet mogen en juist dat prikkelt de zonde. Wet maakt zonde aantrekkelijk. GENADE is het Goddelijke antwoord op dit grote probleem! Genade eist niets, maar geeft alles. Genade bepaalt mij niet bij mijn onvermogen, maar bij GODS vermogen. Niet bij wat ik niet kan, maar bij wat Hij wel kan! Genade leert mij rekenen dat ik geen zondaar meer ben, maar rechtvaardig in Christus. Genade doet me opgewekt wandelen voor GOD, in nieuwheid van leven! 233

Romeinen 6:15 – niks mis met zondigen? Wat dan? Zullen we dan zondigen, omdat wij niet onder wet, maar onder genade zijn? Volstrekt niet! In vers 14 benoemde Paulus waarom zonde geen heerschappij over ons voert. Dat is omdat wet zonde prikkelt. Wet zorgt ervoor dat we voortdurend worden bepaald bij wat we niet mogen – en dat maakt dat we beheerst worden door zonde. Men zou van de andere kant ook kunnen redeneren dat, als wij niet onder wet, maar onder genade zijn, met zondigen niets mis is. Als het niet verboden is en we staan in de vrijheid, wat is het probleem met zondigen? Dit argument lijkt sterk op de suggestie in vers 1, waar geopperd werd dat we zouden blijven in de zonde, opdat de genade zou toenemen. Inderdaad, de suggestie is dezelfde, namelijk: “blijven in de zonde”, maar het motief verschilt. In vers 1 ging het om de genade te doen toenemen. Hier in vers 15 is de reden: we zijn niet onder de wet, dus zondigen is toch niet verboden? Ook hier wijst Paulus de suggestie radicaal van de hand. Want al is zonde niet verboden, zonde is wel ‘doel missen’. Hoezo ‘niks mis met zondigen’? Zonde is per definitie ‘mis’! Genade daarentegen is ‘vreugde’! 234

Romeinen 6:16 – een gelukkige slaaf! Weten jullie niet, dat aan wie jullie jezelf presenteren als slaven tot gehoorzaamheid, jullie als slaven gehoorzamen; ofwel van zonde tot in de dood, of van gehoorzaamheid tot in rechtvaardigheid? Zoals we al zo vaak hebben gezien, doet Paulus opnieuw een beroep op wat zijn lezers geacht worden te weten. “Weten jullie niet dat…?” Een goede praktijk begint bij weten. Want alleen wanneer je dingen weet, kun je dat weten ook toepassen. Elk mens, zo stelt Paulus, is hoe dan ook een slaaf. Van huis uit, als nakomelingen van Adam zijn we slaven van zonde. Dat is geen keuzeoptie, maar een gegeven. Onontkoombaar. Reeds in de wieg waren we zondaren en daarmee stervelingen. En vandaar dus: slaven “van zonde tot de dood”. Maar nu als gelovigen zijn we eveneens slaven. Want gehoorzamen, dat wil zeggen: gehoor geven aan – of een geopend oor hebben voor het Goede Bericht, leidt tot rechtvaardigheid. Want wie gelooft in “Hem die de goddeloze rechtvaardigt”, diens geloof rekent GOD tot rechtvaardigheid (4:5). Zoals een zondaar “tot in de dood” gevoerd wordt, zo wordt de gelovige gevoerd “tot in rechtvaardigheid”. Beide uitkomsten zijn bindend en onafwendbaar. Een gelovige kan onmogelijk ontkomen aan zijn van Godswege bestemde lot. Wat een gelukkige slaaf is hij! 235

Romeinen 6:17 – Paulus’ type van onderwijs Dank echter aan God, dat jullie slaven van de zonde waren, maar [nu] van harte gehoorzamen aan een type van onderwijs dat aan jullie werd overgeleverd. De gelovigen te Rome waren slaven van de zonde. Verleden tijd. Ook in hoofdstuk 5 vers 8 spreekt Paulus over “toen wij nog zondaren waren“. Terwijl we nu rechtvaardigen zijn. Zulke uitspraken gaan over onze identiteit in Christus. Dat is Paulus’ “type van onderwijs”: leren wie we zijn in Gods ogen. En GOD daarvoor danken. Paulus kwam niet met therapieën om mensen van hun zondige verslavingen af proberen te krijgen. Zulke therapieën en methodes benaderen een mens als slaaf. Het leert je: je zit vast aan een zondige gewoonte want je bent een slaaf. Als je meent, dat dat je identiteit is, dan kan je dus niet anders. Als je denkt, dat je een slaaf bent, dan zul je je verslaafd gedragen en ook zo voelen. Hoe bevrijdend is dan Paulus’ “type van onderwijs”! Hij onderwees de gelovigen: jullie waren slaven van de zonde. En nu ben je gerechtvaardigd, oftewel vrijgesproken. Met Christus gestorven en opgewekt, mag je leven voor GOD! Niet door wanhopig proberen, maar in hartelijk vertrouwen dat je mag zijn wie je bent. 236

Romeinen 6:18 – vrijgemaakt van de zonde Vrijgemaakt nu wordend van de zonde, werden jullie slaaf gemaakt in de rechtvaardigheid. Het grote onderwerp in dit hoofdstuk is de bevrijding van de zonde. Die bevrijding is in de eerste plaats juridisch. Dat wil zeggen: zoals GOD rekent. Hij ziet ons verbonden (“één plant geworden”, :5) met Christus die stierf en werd opgewekt. Die positie bepaalt onze bestemming en identiteit. Het leert ons wie we zijn en zoals wij onszelf mogen rekenen (:11). Wie ik ben wordt niet bepaald door mijn onvermogen, maar door GODS belofte en door Zijn vermogen. Abram kreeg van GOD de naam ‘Abraham’ (wat betekent: vader van veel volken) toen hij nog kinderloos was. Hij was dus al “vader van veel volken”, toen daar nog niets van te zien was. Maar GOD had gesproken: zo heet jij en dat ben jij. Punt uit! En Abraham leefde uit dat geloof en GOD bekrachtigde hem en gaf hem de potentie, zodat hij opstandingskracht aan den lijve ervoer. Wie gelooft is “slaaf gemaakt in de rechtvaardigheid”. Zoals we eerder zagen (:16) betekent dit: wie bevrijd wordt van de zonde wordt wetmatig een rechtvaardige. Het is onontkoombaar, bindend en het voorrecht van elke gelovige. Als GOD rechtvaardigt, wie of wat zal dan veroordelen?! 237

Romeinen 6:19 – verslaafd en verslaafd is twee Menselijk zeg ik dit, vanwege de zwakheid van jullie vlees. Want net zoals jullie je leden presenteerden, verslaafd aan de onreinheid en aan de wetteloosheid tot de wetteloosheid, zo presenteert jullie leden nu, verslaafd aan de rechtvaardigheid tot heiliging. Paulus verontschuldigt zich voor de vergelijking die hij maakt. Het is menselijkerwijs gesproken en een concessie aan zijn lezers. Want “rechtvaardigheid tot heiliging” associëren met verslaving is slechts ten dele juist. Betekenen rechtvaardigheid en heiliging immers geen ultieme vrijheid? En toch vergelijkt Paulus het met de verslaving die zijn lezers maar al te goed kenden. Zij waren ooit verslaafd aan onreinheid en progressieve wetteloosheid (“wetteloosheid tot wetteloosheid”). Onreinheid betekent: platvloers, niet verheffend. Wetteloosheid is: zonder norm en houvast. Die dingen kenmerkten het vroegere bestaan van Paulus’ lezers. Ze konden niet anders en het woord “verslaafd” drukt dat perfect uit. Maar nu het contrast. In het verleden stelden zij hun leden (lichaamsdelen) verslaafd ter beschikking aan onreinheid en wetteloosheid. Nu zijn zij gelovig geworden en dus rechtvaardig in GODS ogen. Ze hebben GOD leren kennen en daarmee kreeg alles in hun bestaan in één keer zin en inhoud. Dat is onvermijdelijk en kan niet anders. Dat is nog eens positieve verslaving! 238

Romeinen 6:20,21 – twee smaken Want toen jullie slaven waren van de zonde, waren jullie vrij van de rechtvaardigheid. Wat voor vrucht hadden jullie toen? Dingen waarover jullie je nu schamen, want het einde daarvan is dood. Je bent een slaaf van de één óf een slaaf van de ander. “Niemand kan twee heren dienen” (Mat.6:24). Ben je een slaaf van de zonde, zoals de mens dat van huis uit is, dan ben je dus geen rechtvaardige (“vrij van de rechtvaardigheid”). Immers, “niemand is rechtvaardig, zelfs niet één”, schreef Paulus eerder (3:10). Paulus herinnert zijn lezers aan de positie en toestand dat zij slaven van de zonde waren. Wat leverde dat op? Niets, behalve dan zaken waarover ze zich nu schamen. Het woord ‘zonde’ betekent ‘doel missen’ en dus leidt zonde uiteindelijk tot niets. Zondaren zijn stervelingen en dus gaan ze dood. Het hele traject dat de mens doorloopt vanaf de geboorte is een neergaande lijn van slavernij aan zonde en afnemende vitaliteit, die ten slotte eindigt in de dood. De reden waarom Paulus de slavernij van de zonde zo in donkere tinten neerzet, is om het contrast met “de rechtvaardigheid” maximaal te laten uitkomen. Want kennis van goed is niet verkrijgbaar zonder kennis van kwaad. 239

Romeinen 6:22 – vrucht tot heiliging Nu echter, vrijgemaakt wordend van de zonde maar tot slaaf gemaakt voor God, hebben jullie je vrucht tot heiliging en jullie einde is aeonisch leven. Tegenover het “toen jullie slaven waren van de zonde” (:18), staat het “nu echter“. Jullie werden “vrijgemaakt van de zonde”. Wie zich realiseert dat zonde “doel missen” betekent, beseft ook hoe hopeloos de positie is van degene die daarvan een slaaf is. De slaaf zelf kan daar niets aan doen; hij is geheel op een ander aangewezen om daaruit bevrijd te worden: iemand die een losprijs betaalt, zodat de slaaf vrijuit kan gaan of het eigendom wordt van een ander. Het gaat hier om een transfer van de ene heer (zonde) naar de andere (GOD). Van negatief naar positief. Terugdenken aan de vrucht van zonde brengt slechts schaamte (:21). Daarentegen slaaf van GOD zijn, betekent niet slechts je het eigendom van Hem weten, maar ook de ervaring van ware vrijheid. Het produceert een leven van “vrucht tot heiliging”. Heiliging – een eervol, aan GOD toegewijd bestaan – is een vrucht. Een vrucht die als vanzelf groeit vanuit het besef Zijn eigendom te mogen zijn. In de verwachting van het leven van de toekomende aeon, dat steeds stralender wordt! 240

Romeinen 6:23 – karig rantsoen vs. genade van GOD Want de rantsoenen van de zonde zijn dood, maar het genade-effect van God is aeonisch leven in Christus Jezus, onze Heer. Het woord dat hierboven vertaald is met “rantsoenen”, wordt meestal weergegeven met ‘loon’. Dat wordt dan uitgelegd als: God vergoedt de zonde met de dood. Maar in het Grieks is ‘loon’ een heel ander woord. En het gaat hier sowieso niet om God die door middel van de dood, afrekent met de zonde. Rantsoen is geen salaris, maar proviand; eten en drinken dat nodig is voor de veldtocht (1Kor.9:7). De zonde wordt hier voorgesteld als een meedogenloze heer (:20): het rantsoen dat hij zijn slaven verstrekt is… dood. Dat is nog minder dan karig. De mens die in slavernij is van de zonde (kortom, elke nakomeling van Adam) wordt zó afgeknepen dat hij er uiteindelijk aan dood gaat. Hoe groot is het contrast tussen dit dodelijke rantsoen van de zonde enerzijds en het genade-effect (charisma) dat GOD geeft anderzijds! De zonde levert dood op, maar wat GOD volstrekt om niet geeft, is aeonisch leven. Dat is het opstandingsleven van de komende aeon(en). Maar tegelijkertijd is dit opstandingsleven nu reeds aanwezig “in Christus Jezus, onze Heer”. De Eersteling uit de doden! 241

De alleen wijze GOD ROMEINEN 7 243

Romeinen 7:1 – hoelang is de wet heer? Of weten jullie niet broeders – ik spreek tot degenen die de wet kennen, dat de wet heer is van de mens, zolang hij leeft? Paulus vervolgt in dit nieuwe gedeelte zijn betoog, om vanaf hier dieper in te gaan op wat hij in hoofdstuk 6 vers 14 kort had aangestipt: de waarheid dat we niet onder wet, maar onder genade zijn. Ook hier doet Paulus weer een beroep op wat hij bij zijn lezers als bekend veronderstelt. En dan vooral bij degenen die van huis uit de wet kennen, daarbij doelend op zijn Joodse lezers, die vertrouwd waren met de wet van Mozes (:7). Het principe van de wet, die de mens beheerst zolang hij leeft, is trouwens niet alleen van toepassing op de wet van Mozes, maar op elke wet die we kennen. Onder welke wet we ook vallen, of welke wet we ook overtreden, de geldigheid van een wet duurt per definitie niet langer dan totdat een mens sterft. Een dode kan nu eenmaal geen wet overtreden. Dat kan overkomen als het intrappen van een open deur, toch is deze observatie essentieel voor heel Paulus’ betoog. Niet wet is onze heer, maar hij die door GOD is opgewekt uit de doden (6:23)! Voorbij de dood. 245

Romeinen 7:2 – de wet van de man Want de gehuwde vrouw is wettig aan de levende man gebonden. In het geval echter dat de man sterft is zij ontslagen van de wet van de man. Het “want” hier, dient om uit te leggen waarom de wet heer is van de mens, zolang hij leeft. Het voorbeeld van de gehuwde vrouw moet dat duidelijk maken. Een echtgenote is wettig gebonden aan haar man zolang deze leeft. Dat is de ‘big deal’ bij de huwelijkssluiting: man en vrouw worden formeel (wettig) aan elkaar verbonden “tot de dood scheidt”. Dat dit voor velen slechts een formaliteit is geworden, doet aan de inhoud van de belofte op zichzelf niets af. De vrouw is gehuwd (letterlijk: onder-de-man) zolang de man leeft en dus pas bij zijn overlijden houdt dat op. Dan is “zij ontslagen van de wet van de man”. Het is geen willekeur dat Paulus op de vrouw wijst die aan “de wet van de man” gebonden is, zolang hij leeft. Want hij spreekt tot hen “die de wet kennen” (:1) en weten dat het oude verbond een huwelijksrelatie was (Jer.31:32). Het volk Israël was als vrouw door de wet verbonden aan de Man, de Heer zelf. Totdat de Man stierf… 246

Romeinen 7:3 – vrij van de wet Dus dan zal zij bij het leven van de man als echtbreekster betiteld worden, indien zij van een andere man wordt. Maar indien de man zou sterven is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is als zij van een andere man wordt. Om duidelijk te maken dat de wet slechts geldigheid heeft tot aan de dood, maakt Paulus in deze verzen een vergelijking met een vrouw, die wettig aan haar man is gebonden. Uiteraard, zolang deze man leeft. Want wanneer de man sterft is de vrouw van “de wet van de man” ontslagen. Paulus hint hier onmiskenbaar op de verbondsrelatie tussen de Heer en zijn volk Israël. Die verhouding wordt vaak vergeleken met die van een huwelijk. Israël is de vrouw, de Man is de Heer. En wanneer het volk andere goden achterna liep, wordt dit dan ook steevast als overspel en echtbreuk betiteld (Jer.3:1,8). Na de dood van de man echter, verandert deze situatie compleet. Vanaf dat ogenblik immers, is de vrouw “vrij van de wet”. Deze illustratie van een huwelijk kan iedereen begrijpen. Maar de Joodse lezers worden hierin ook direct aangesproken (:1). Want zij zijn deze vrouw! Maar wie is “de andere man”? 247

Romeinen 7:4 – vruchtdragend voor GOD Zo dan, mijn broeders, ook jullie werden gedood voor de wet (door het lichaam van Christus), om van een ander te worden, van degene die uit de doden opgewekt wordt, opdat wij vrucht zouden dragen voor God. Pas hier verduidelijkt Paulus de vergelijking in de voorgaande verzen. Met het sterven van de Man doelde hij op het gedood worden van “het lichaam van Christus” aan het kruis. Christus representeert de Heer (vergelijk Zach.12:10; 14:4), met wie Israël sinds de wetgeving op Sinaï een huwelijksrelatie onderhield. En aangezien de Man stierf is het oude (huwelijks)verbond beëindigd. Maar, zo schrijft Paulus, niet alleen de Man stierf toen, “ook jullie werden gedood voor de wet“. Want waar de echtgenoot sterft, is ook aan de echtgenote (als zodanig) een einde gekomen. Voor de wet is zij geen echtgenote meer. En dus is zij vrij om van een ander te worden. En van wie wordt ze dan het eigendom? “Van degene die uit de doden opgewekt” werd! Maar is dat dan niet dezelfde als degene die stierf? Jawel, maar in een totaal nieuwe status! In deze nieuwe verhouding regeert geen zonde en geen dood meer. Het is een levende relatie van liefde, vruchtdragend voor GOD! 248

Romeinen 7:5 – geprikkeld door de wet Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet zijn, in onze leden, om vrucht te dragen voor de dood. Het “… toen wij in het vlees waren” plaatst Paulus tegenover het “nu” in vers 6. Het grote contrast tussen het bestaan vóór de dood en bestaan in het opstandingsleven. In het bijzonder heeft Paulus het hier over hen die de wet kennen (:1) en van huis uit “onder de wet” stonden (3:19). “De hartstochten van de zonden”, oftewel de zondige hartstochten “werkten… door de wet”. Later in dit hoofdstuk haast Paulus zich om op te merken, dat niet de inhoud van de wet zelf zondig is (:7), maar haar uitwerking bij degenen die onder de wet staan (:8). De wet prikkelt zondige hartstochten zodra de mens probeert deze hartstochten niet te doen. Zoals Paulus in hoofdstuk 6 vers 14 opmerkte: waar de mens onder de wet staat, voert de zonde heerschappij over hem. Niemand wordt meer beheerst door de zonde, dan degene die tracht de zonde te vermijden. Voor zover dit pogen al vruchtbaar is, dan is het “vruchtdragen voor de dood“. Want het leidt tot niets, het is contraproductief en het maakt de mens onmogelijk echt te leven. 249

Romeinen 7:6 – letter & geest, oud & nieuw Maar nu werden wij ontslagen van de wet, waarin wij stervende werden vastgehouden, opdat we slaaf zouden zijn in nieuwheid van geest en niet in oudheid van letter. We dienen ons goed te realiseren dat het “wij, ontslagen van de wet” slaat op Paulus’ Joodse lezers (:1). Want niet de natiën, maar zij waren “onder de wet”(2:12; 3:19). Sinds de dood van de man echter, is zij “ontslagen van de wet van de man” (:2). Waarbij “de man” uiteraard verwijst naar Christus die God representeert (:4). Het oude verbond dat het karakter van een huwelijksverbond droeg, is beëindigd. Elders noemt Paulus dit verbond “de letter” (2Kor.3:6) en omschrijft dit als “een bediening van dood, gebeiteld in stenen” (2Kor.3:7). Hij noemt het ook “een bediening van veroordeling” (2Kor.3:9). Want dat is wat de wet doet: het veroordeelt degenen die geen gehoor geven aan haar eisen. Deze “oudheid van letter” staat tegenover het “nieuwe verbond, niet van letter maar van geest, want … de geest maakt levend” (2Kor.3:6). Dit is het verbond dat GOD zou sluiten met het volk van Israël in “de laatste dagen”. Een verbond dat blijvend is, omdat GOD daarin niets eist van zijn volk, maar zelf honderd procent garant staat voor de vervulling! 250

Romeinen 7:7 – is de wet zonde? Wat zullen we dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Integendeel, ik kende de zonde niet, tenzij door de wet. Want ook van begeerte zou ik niet geweten hebben indien de wet niet zei: jij zult niet begeren. Door wat Paulus tot dusver naar voren gebracht heeft over de wet, zou gemakkelijk de indruk kunnen ontstaan dat de wet zelf zondig zou zijn. Hoe zou men aan die conclusie kunnen ontkomen als de wet zonden prikkelt (:5) en doet toenemen (5:20)? Toch spreekt Paulus deze conclusie met kracht tegen. “Volstrekt niet”. De wet brengt zonde aan het licht. Vanaf hier tot aan het einde van dit hoofdstuk vervolgt Paulus zijn schrijven in de ‘ik-vorm’. Niet omdat dit exclusief zijn eigen verhaal zou vertellen, maar omdat het beschrijft wat de wet met een mens persoonlijk doet. In de eerste plaats maakt de wet de mens zonde-bewust. De wet schreef expliciet aan Israël voor wat het niet zou doen, vooral in de vorm van “gij zult niet”. Maar juist door die insteek legt ze bloot wat de mens wel graag zou willen. Nergens wordt dat duidelijker dan in het laatste gebod: “je zult niet begeren”. Wie dat als opdracht opvat, komt in hevige persoonlijke strijd… 251

Romeinen 7:7 – je zult niet begeren…? … Want ook van begeerte zou ik niet geweten hebben indien de wet niet zei: jij zult niet begeren. Paulus spitst het betoog vanaf hier tot aan het einde van het hoofdstuk toe op het laatste gebod over het niet-begeren. Een gebod dat veel dieper indringt dan alle voorgaande geboden, aangezien dit niet slechts om gedrag gaat (diefstal, hoererij, enzovoort), maar het hart en de gezindheid raakt. Vandaar ook de ik-vorm – het treft de mens persoonlijk. Overigens citeert Paulus incompleet. Want niet begeerte op zichzelf is het onderwerp in dit voorschrift (Ex.20:17), maar het begeren van de vrouw of iets anders dat van de naaste is. Maar iemand die gebukt gaat onder de last van de wet, ervaart deze nuance niet. Want hij worstelt en alle aandacht gaat naar pogingen om niet te begeren. Maar het belangrijkste wat degene die zich “onder de wet” stelt ontgaat, is dat dit voorschrift helemaal geen opdracht en zelfs geen verzoek is. “Je zult niet begeren…” is een belofte! Het zet niet de Israëliet aan het werk, maar het wijst op GOD die vervult! Want als Hij belooft, dan zal Hij het ook doen! Waar dat licht doorbreekt, verdwijnen alle tobberijen als sneeuw voor de zon! 252

Romeinen 7:8 – zonder wet is de zonde dood Maar de zonde verkreeg door het gebod een aanleiding en bewerkt in mij elke begeerte. Want zonder wet is de zonde een dode. “Het gebod” in deze passage verwijst naar het “je zult niet begeren…” in het voorgaande vers 7. Een zondaar vat dat woord op als opdracht in plaats van als belofte. Maar daarmee bewijst hij daadwerkelijk een doelmisser (= zondaar) te zijn. Want waar GOD belooft “je zult niet begeren…” zou men Hem danken in plaats van krampachtig pogen. De ik-figuur in bovenstaand vers probeert om niet te begeren, maar ontdekt gaandeweg steeds meer met ‘begeren’ bezig te zijn! Juist het gebod activeert “elke begeerte” in hem. Maar bedenk: het zijn de wettische ogen waarmee “het gebod” wordt gelezen, dat de aanleiding en prikkeling tot de zonde is. In 1 Korinthe 15:56 schrijft Paulus: “de kracht van de zonde is de wet”. Door tegen een mens te zeggen dat hij iets niet mag, wordt hij geprikkeld het juist wel te doen. Kwam via een verbod ook niet de zonde in de wereld? Door te verbieden maak je iets altijd aantrekkelijk. Iedereen met enige opvoedkundige ervaring kan dat principe bevestigen. Godzijdank verwacht GOD niets van de mens. Hij belooft én Hij doet het! 253

Romeinen 7:9,10 – het gebod ten leven… hoe? Ik nu leefde eens zonder wet, maar toen het gebod kwam leefde de zonde op, maar ik stierf. En het werd bevonden voor mij, dat het gebod ten leven, voor mij ten dode was. Paulus deelt hier een persoonlijke ervaring. Hij spreekt van “ik” en “mij”. Kennelijk doelt hij met “ik nu leefde eens zonder wet” op de tijd vóór zijn bar mitswah (= zoon van het gebod). Vanaf dat moment op dertienjarige leeftijd, wordt een jongen persoonlijk aansprakelijk voor de wet. Het markeert tevens het begin van de puberteit. De fase waarin de hormonen het lijf aanjagen en seksuele begeerten zich nadrukkelijk aandienen. Wie (zeker in die eerste fase!) probeert om niet te begeren, zal opmerken dat dit een gevecht tegen de bierkaai is. Dan mag “het gebod ten leven” heten, maar in de praktijk heeft men nauwelijks leven. Seksualiteit is een levensdrift bij uitstek, maar als die kracht niet mag bestaan en men dit poogt te onderdrukken, wordt het ‘killing’. “De zonde” waarover Paulus het hier heeft, is de wijze waarop het gebod wordt opgevat. Weliswaar heel vroom, maar daarmee des te meer zonde! Want het mist doel! Het gebod is alleen ten leven voor wie het belofte is! 254

Romeinen 7:11 – de misleidende lezing van de wet Want de zonde verkrijgt door het gebod een aanleiding, zij misleidt en daardoor doodt zij mij. Wat Paulus in deze verzen naar voren brengt is, dat “de zonde” in het gebod een aanleiding vindt. Ze vat de woorden “je zult niet begeren…” fout op en zet daardoor op een verkeerd spoor. Het is dus niet de tekst zelf die misleidt, maar de foute interpretatie ervan. We moeten bedenken dat onder het nieuwe verbond dat met Israël zal worden gesloten, de wet niet terzijde wordt geschoven. Zeker, Israël zal niet meer “onder de wet” gebukt gaan, maar de wet zal “in hun hart worden geschreven” (Jeremia 31:33). Men zal ontdekken (want de bedekking wordt weggenomen; 2 Korinthe 3:16) dat het “je zult…” en “je zult niet…” geen lasten zijn, maar beloften! GOD vraagt daarin niets van Israël, maar belooft daarin wat Hij zal doen. “Het oude verbond” (= de letter; Rom.7:6) faalt en is dodelijk, omdat het “gij zult” en ‘gij zult niet…” als eis aan de mens wordt onderwezen. Terwijl het beloften zijn. Bij eisen wordt de mens aan het werk gezet. Maar als GOD belooft, dan hebben we alles van Hem te verwachten. Dan heffen we het hoofd omhoog, want Hij stelt nooit teleur! 255

Romeinen 7:12 – de wet: heilig, rechtvaardig en goed! Zodat inderdaad de wet heilig is en het gebod heilig en rechtvaardig en goed. Eerder in dit betoog (:7) opperde Paulus de vraag: “is de wet zonde?”. Het is een nogal voor de hand liggende vraag voor wie de gedachtegang van de apostel volgt. Want als de wet een prikkel is tot de zonde (:5), dan lijkt die conclusie haast onvermijdelijk. Niettemin wees Paulus deze beschuldiging radicaal van de hand (:8). En dat doet hij ook hier weer. Niet de wet zelf, maar de misleidende manier waarop ze onder het oude verbond (“van letter”; vers 6) werd en wordt begrepen is zonde. Want het “je zult niet begeren” (:7) opvatten als “je mag niet begeren”, is niet alleen ondraaglijk en belastend, maar ook nog eens contraproductief: het bewerkstelligt precies het tegenovergestelde als waartoe het oproept. Dat kan dus onmogelijk de ware betekenis zijn van het gebod. Waar de wet echter wordt verstaan als profetie: (“je zult de Heer je GOD liefhebben”, “je zult je naaste liefhebben”, enzovoort), daar blijkt ze heilig te zijn: apart, volstrekt onderscheiden en onvergelijkbaar met alles wat van de mens is. Ze is ook rechtvaardig, dat wil zeggen: recht en daarmee betrouwbaar. Want GOD doet wat Hij zegt. En dat is ultiem goed! 256

Romeinen 7:13 – zonde bij uitstek Werd dan het goede mijn dood? Volstrekt niet. Maar opdat de zonde, zonde zou blijken, bewerkt zij door het goede mijn dood. Opdat de zonde overtreffend zonde zou worden door het gebod. Het gebod is heilig, rechtvaardig en goed (:12). Maar als het gebod (zoals bijvoorbeeld: “je zult niet begeren”, genoemd in vers 7) dan de zonde in mij losmaakt en prikkelt, is dan het goede (gebod) mijn dood geworden? Paulus’ antwoordt: volstrekt niet! Het is de zonde die uitgerekend in het goede gebod een motief vindt voor de zonde. En daarmee bewijst de zonde exact te zijn wat het is: zonde. Dat kan ze door subtiele misleiding (:11). De zonde kent aan de woorden “je zult” een betekenis toe die het niet heeft. “Je zult” is geen gebiedende, maar aantonende wijs. Puur grammaticaal bezien, zegt deze formulering hoe iets in de toekomende tijd zal zijn. Tegen Hagar werd gezegd: “je zult een zoon baren” (Gen.16:11). En Abraham werd beloofd: “je zult een vader van vele volken zijn” (Gen.17:4). En “je zult in hoge ouderdom begraven worden” (Gen.15:15). Waren dat opdrachten? Natuurlijk niet! Het waren voorzeggingen. Wie van een bevrijdende belofte, een belastend commando maakt, zondigt! Het verdraait wat goed en ten leven is, tot een dodelijke prikkel. 257

Romeinen 7:14 – het “ik van vlees” Want wij weten dat de wet geestelijk is. Maar ik ben van vlees, ik ben verkocht onder de zonde. De zonde is bij uitstek zonde, “door het gebod” (:13), zo betoogde Paulus. Want hoe anders dan door misleiding kan de wet (die immers “geestelijk is”), een motief zijn tot zonde?! We zagen al dat die misleiding gelegen is het “gij zult (niet)” opvatten als opdracht aan de mens. Want daarmee wordt “het vlees” (= de mens in zijn vergankelijke status) tot activiteit aangezet. Waar de wet als belofte wordt verstaan, wordt het oog gericht op GOD en op wat Hij vermag. Waar men daarentegen verwachting heeft van de prestaties van de mens, is teleurstelling onvermijdelijk. Ook als die mens een gelovige is. “Naar het vlees” gerekend (8:4) zijn we, zolang we in “het lichaam van deze dood” zijn (:24), “verkocht onder de zonde”. Let er op, dat Paulus vanaf dit vers tot aan het einde van dit hoofdstuk, in de tegenwoordige tijd spreekt. Het gaat dus niet om de tegenstelling vroeger versus nu. Alsof mijn “ik van vlees” nu een verbeterde versie zou zijn van de vroegere ik. GOD verwacht ook nu nog steeds niets van het “ik van vlees”. Want Hij doet het! 258

Romeinen 7:15 – wat ik niet wil, dat doe ik Want wat ik bewerk weet ik niet. Want niet wat ik wil, dat verricht ik, maar wat ik haat, dat doe ik. Het is een triest relaas over het persoonlijk onvermogen om te bewerken wat de wet aangeeft. Goede intenties (“wat ik wil”) ten spijt. Om te begrijpen waar Paulus op doelt als hij schrijft “wat ik haat, dat doe ik”, moeten we teruggaan naar vers 7. Daar refereert hij aan het gebod “je zult niet begeren”. Dat gebod gaat maar niet over uiterlijk gedrag, want aan zulke commando’s kan een mens doorgaans gemakkelijk gehoor geven. Maar bij begeerte gaat het over het innerlijk en over wat er in een mens omgaat. Daar komt bij dat dat gebod ook negatief is: “je zult niet begeren…”. Opgevat als opdracht is dat zoiets als tegen een kind zeggen: je mag niet uit deze koekjestrommel willen eten. Zelfs als het kind zich kan inhouden en niet uit de koekjestrommel eet, zal het des te meer begeren om dit wel te doen. Want het verbod suggereert dat het aantrekkelijk is. Daarom kan het gebod “je zult niet begeren” alleen maar vervuld worden in iemand die weet dat het geen opdracht is! Het is een belofte – GOD vervult het! 259

Romeinen 7:16-18 – in mijn vlees geen goed Maar indien ik dat doe wat ik niet wil, stem ik toe dat de wet goed is. Maar dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Want het willen ligt naast me, maar het goede bewerken niet. De wet zegt: “je zult niet begeren” (:7). En ‘ik’ zeg: dat is inderdaad wat ik niet wil. Daarmee erken ik dat de wet goed is. Ik stem immers in met de norm. Maar nu komt het: juist omdat ik allerlei dingen niet meer mag begeren, bemerk ik dat ik dat wel degelijk doe. Het gebod maakt me bewust van de aantrekkelijkheid van wat niet mag. En hoe meer ik dat probeer te onderdrukken, hoe meer de begeerte opspeelt. Paulus zegt: maar dan ben ik het niet meer die dit doet (= begeert) maar “de zonde die in mij woont”. Ik wil wel het goede, maar ik kan het niet vanwege “mijn vlees”. Of zoals we elders lezen: “de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Mat.26:41). Het moet duidelijk zijn: van “ik” en “mij” en van “mijn vlees” hoeven we niet het goede te verwachten. 260

Romeinen 7:18 – niet in mij Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Want het willen ligt naast me, maar het goede bewerken niet. Met “mijn vlees” doelt Paulus op zijn lichaam, al of niet inclusief de beenderen (Luc.24:39). De vaststelling dat “in mijn vlees geen goed woont” betekent, dat het vlees niet in staat is “het goede te bewerken”. Positieve intenties ten spijt. Paulus spreekt hier niet (en elders evenmin) over “de zondige natuur”. Dat is een uitvinding van theologen. De Schrift kent het niet. In de Bijbel is niet de natuur zondig, maar juist het tegennatuurlijke (1:26). Bovenstaande uitspraak is evenmin een oorlogsverklaring aan het vlees. Nergens leert de Schrift dat we zouden strijden tegen het vlees. In Efeze 5:29 schrijft Paulus: “niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het”. Ons vlees is een creatie van God, ook al is het sterfelijk en zwak. En ongeschikt om leiding te geven. De impulsen van ons lichaam op zichzelf zijn nooit fout, maar ze behoeven sturing van ons verstand. Dat heet ‘zelfbeheersing’. De kracht om het goede te bewerken dienen we niet binnen, maar buiten onszelf te zoeken. Slechts boven is het te vinden! 261

Romeinen 7:19,20 – het lek boven Want niet het goede wat ik wil doe ik, maar het kwade wat ik niet wil, dat praktiseer ik. Maar indien ik doe wat ik niet wil, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. Het lijkt een hopeloos innerlijk conflict dat Paulus beschrijft. Het is herkenbaar voor velen, vooral voor religieuze mensen. Zij verstaan dat de Goddelijke lat zoveel hoger ligt dan welke menselijke eis ook. En hoe meer het ideaal wordt nagestreefd, des te onbereikbaarder wordt ze. Hoe frustrerend is dat! Paulus kan maar één conclusie trekken: als ik doe wat ik niet wil, dan bewerk ik het kennelijk niet zelf “maar de zonde die in mij woont” (:17). Dat is geen slap excuus of zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid. Nee, Paulus legt de oorzaak bloot van zijn hopeloze strijd. Als de wet goed en ten leven is en ik heb die wet lief, hoe is het dan mogelijk, dat ze voor mij ten dode is?! Dat kan maar één ding betekenen: ik versta die wet niet goed. Ik ben misleid (:11) over wat zij zegt. En inderdaad: de wet eist niet dat ik niet mag begeren. Ze belooft mij: je zult niet begeren! 262

Romeinen 7:21-23 – drie keer ‘wet’ Dus vind ik deze wet: waar ik het goede wil doen, ligt het kwade in mij er naast. Want ik verlustig mij in de wet van God, naar de innerlijke mens, maar ik zie een andersoortige wet in mijn leden die oorlog voert tegen de wet van mijn denken en mij in krijgsgevangenschap brengt in de wet van de zonde die in mijn leden is. In deze verzen is sprake van (1) “de wet van God”, (2) de wet van mijn denken” en (3) “een andersoortige wet in mijn leden”, oftewel “de wet van de zonde die in mijn leden is”. “De wet van God” verwijst naar de wet die God via Mozes aan Israël heeft gegeven. “De wet van mijn denken” verwijst naar “de innerlijke mens”, die zich verlustigt in de wet van God. De “wet in mijn leden” is andersoortig van aard. Dat is geen normatieve wet, maar een wetmatigheid die Paulus signaleert in zijn leden. Met “mijn leden” doelt hij op alle lichaamsdelen en hun functies (oor & gehoor; oog & zicht; mond & spreken, handen & handelen, enzovoort). Paulus beschrijft hier de mens “onder de wet”. Iemand die meent dat het “gij zult” een opdracht is die de mens moet vervullen. Een onmogelijke opgave! 263

Romeinen 7:21-23 – strijdend ten onder Dus vind ik deze wet: waar ik het goede wil doen, ligt het kwade in mij er naast. Want ik verlustig mij in de wet van God, naar de innerlijke mens, maar ik zie een andersoortige wet in mijn leden die oorlog voert tegen de wet van mijn denken en mij in krijgsgevangenschap brengt in de wet van de zonde die in mijn leden is. In deze verzen wordt de strijd beschreven van iemand “onder de wet”. Met de gedachte dat de mens de geboden moet vervullen. De idealen zijn prachtig (“ik verlustig mij in de wet van God”) maar de uitvoering is een drama. Paulus beschrijft dit conflict tussen “de innerlijke mens” en “mijn leden” als een oorlog waarin het “ik” verliest en in krijgsgevangenschap gebracht wordt. De wetmatigheid “van de zonde die in mijn leden is” wint het van “de wet van mijn denken”, dat zich verlustigt in de wet van God. Het is een conclusie die zowel eerlijk als intriest is. Het wil zeggen dat vroomheid en goede intenties niet in staat zijn de mens te brengen waar hij graag wil komen. Dit betekent het failliet van godsdienstigheid en eigen werken. Maar… waar de mens eindigt, daar begint GOD! 264

Romeinen 7:24-25 – ik ellendig mens - Gode zij dank! Ik, ellendig mens, wie zal mij uitredden uit het lichaam van deze dood? Gode zij dank echter, door Jezus Christus, onze Heer. De vergeefse pogingen die Paulus beschreef in het voorgaande, brengen hem tot de uitroep “ik, ellendig mens!”. Wanhopig maar toch een logische conclusie. De nederlaag werd groter naarmate de strijd intenser werd. Het is als iemand die tussen twee zandbanken in een mui terecht komt en al spartelende ontdekt steeds verder van het strand te geraken. De strijd heeft geen zin. Sterker nog: strijden verergert de situatie alleen maar. De erkenning van het faillissement van eigen werk is noodzakelijk. Want pas dan zal men het werk moeten staken. Vanuit een proefondervindelijk weten dat het “ik” niets vermag bij te dragen aan de vervulling van de wet. Dan moet men afzien van zichzelf en kan men niet anders dan opzien naar boven. Waarheen anders? Dit lichaam is aan dood, en daarmee ook zonde (6:6), onderworpen. Echt LEVEN is niet voorhanden aan deze kant van het graf. Het is juist in die vaststelling, dat hoop en uitzicht gloort. Want ik kan mijzelf niet redden, maar GOD zij dank is daar Jezus Christus, in wie het LEVEN nu reeds te vinden is! 265

Romeinen 7:24-26 – Gode zij dank! Ik, ellendig mens, wie zal mij uitredden uit het lichaam van deze dood? Gode zij dank echter, door Jezus Christus, onze Heer. Dus ben ik inderdaad zelf met het denken slaaf aan Gods wet, maar met het vlees aan een wet van zonde. In het conflict dat Paulus beschrijft vanaf vers 13 tot en met 26 draait alles om “ik” en “mij”. Meer dan dertig keer (!) noemt hij deze woorden. Hij beschrijft hoe zijn “ik” zich telkens voornam ernst te maken met het gebod “je zult niet begeren…”, maar zonder succes. Strijden tegen de zonde is als vechten met de schoorsteenveger: daar word je per definitie vies van. Dat is een wetmatigheid waar ook het vrome ‘ik’ niets aan verandert. Vers 26 vormt de kernachtige samenvatting van dit conflict. We moeten wel bedenken, dat als Paulus deze innerlijke strijd beschrijft, hij dit doet vanuit het antwoord dat hij in vers 25 geeft. Een antwoord dat hij uitgebreid zal toelichten in hoofdstuk 8. Het onvermogen om zelf het gebod te vervullen is niet veranderd. “Het vlees” is ook niet beter geworden. Het antwoord is: ik hoef de wet niet te vervullen, want GOD doet dat. Als Hij belooft (“je zult…”) dan vervult Hij het ook. “Door Jezus Christus, onze Heer”! 266

De alleen wijze GOD ROMEINEN 8 267

Romeinen 8:1 – geen veroordeling! Dus is er nu geen veroordeling voor degenen in Christus Jezus. Paulus pakt hier weer de draad op van hoofdstuk 7 vers 6, waar hij aangaf dat we, als gelovigen, zijn “ontslagen van de wet”. En tevens dat we geen slaaf meer zijn “in de oude staat van de letter”, maar “in nieuwheid van geest”. Daarmee verwijst hij naar respectievelijk het oude en het nieuwe verbond, dat God met Israël heeft gesloten dan wel zal sluiten. Waarbij het kenmerkende van het nieuwe verbond is, dat God niets eist van Israël, maar er Zelf voor garant staat dat het volk in zijn wegen zal wandelen. Want Hijzelf zal zijn wet in hun harten schrijven. Dat is ook het antwoord op de worsteling die de apostel beschreef vanaf hoofdstuk 7 vers 7. En al is het waar, dat dit nieuwe verbond alleen met Israël zal worden gesloten, de geest van dat verbond is nu al het deel van alle gelovigen (2Kor.3). “In Christus Jezus” zijn betekent: in de opgewekte en verheerlijkte Messias aan Gods rechterhand (:34). Dat is de positie van hen die “naar zijn voornemen geroepenen zijn” (:28). Welke instantie of welk mens ook tegen hen beschuldigingen aanvoert – niemand kan ongedaan maken wat Paulus hier van Godswege optekent. Want “God is het die rechtvaardigt, wie zal veroordelen?” (:33,34). 269

Romeinen 8:2 – de wet van de geest van het leven Want de wet van de geest van het leven in Christus Jezus, maakt u vrij van de wet van de zonde en van de dood. Wat een geweldig, onovertroffen antwoord op het probleem van Romeinen 7! Twee wetten of wetmatigheden staan hier tegenover elkaar. Daar is de universele wetmatigheid “van de zonde en van de dood”. Ze is onontkoombaar hier op aarde, zoals de wet van de zwaartekracht dat is. Elk mens wordt geboren als zondaar en sterveling. Maar “in Christus Jezus” creëert God een exit! Christus Jezus werd opgewekt ten derde dage. De dood voert geen heerschappij meer over hem en hij leeft voor GOD (6:9,10). Dus geheel voorbij het bereik van zonde en dood. “In Christus Jezus” heerst ook een wetmatigheid, namelijk die “van de geest van het leven”. Geest en leven zijn min of meer synonieme begrippen. “Geest is leven” lezen we even verderop (:10). Wanneer iemand de geest geeft, treedt immers de dood in. Maar “de geest van het leven in Christus Jezus” is leven voorbij de dood. Aan het onvermogen van “het vlees” is nog niets veranderd. Maar “in Christus Jezus” worden we vrijgemaakt “van de wet van de zonde en van de dood”. Ook dat is onontkoombaar: een wetmatigheid! 270

Romeinen 8:3 – voor de wet onmogelijk, maar… Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat ze zwak was door het vlees – God, zond zijn eigen Zoon in de gelijkenis van vlees van zonde en om zonde, veroordeelde de zonde in het vlees… De mens is sinds Adam een slaaf van zonde en dood. Geboren als zondaar en sterveling. Dat moet inmiddels wel duidelijk zijn. De wet die via Mozes aan Israël werd gegeven, heeft deze wetmatigheid niet doorbroken, integendeel zelfs (5:20). De wet kan onmogelijk worden vervuld “door het vlees”. Vanuit dat perspectief is de wet dan ook ronduit zwak. Dat is in een notendop het falen van “het oude verbond”. Pas met de zending van Gods Zoon, de Messias, die door God zelf werd verwekt (zoals voorzegd; Ps.2:7), vindt een kanteling plaats. Gods Zoon op aarde leek als elk ander mens (ondanks zijn unieke verwekking) en was dus “in gelijkenis van vlees van zonde”. Hij wordt ook gezonden “om de zonde”, dat wil zeggen: om de zonde teniet te doen. Deze formulering (Grieks: peri hamartias) duidt elders op het zondoffer (Heb.13:11). Door zijn Zoon te zenden en te doen opstaan, stelde God “het vlees” als onbruikbaar terzijde. Dat is hier de veroordeling. Alleen in de opgewekte Christus is er geen veroordeling (:1). 271

Romeinen 8:4 – wandelen naar vlees of geest? …opdat de rechtsuiting van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar geest. Het is onmogelijk dat de wet vervuld wordt “door het vlees” (:3). Dat is in één zin de geschiedenis van het falende “oude verbond” wat tevens de noodzaak van een nieuw verbond aantoont, dat niet steunt op de prestaties van “het vlees”. En dat is precies wat God met het zenden van zijn Zoon op het oog had. In de dood en opstanding van Christus stelde God “het vlees” terzijde. Omdat Hij door zijn geest zelf garant staat voor de vervulling van wat in de wet staat geschreven. De uitdrukking “naar het vlees wandelen” verwijst naar de mens die meent de wet te kunnen vervullen. Maar “de rechtsuiting van de wet” wordt slechts vervuld waar de mens geen verwachtingen van zichzelf heeft en daarom ook geen pogingen daartoe doet. “Naar geest wandelen” wil zeggen: Gods geest die Christus uit de doden opwekte, werkt middels dezelfde “geest van het leven” (:2) door ons die vertrouwen op Hem. Zoals Abraham opstandingskracht ontving overeenkomstig de belofte die hem was gegeven, zo zal diezelfde kracht ook in ons zijn werk doen. Wie daarop vertrouwt wordt nooit beschaamd. 272

Romeinen 8:4 – wandelen …opdat de rechtsuiting van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar geest. De vervulling van de wet is geen prestatie van de mens (= ”het vlees”). Ongeacht alle pogingen daartoe. Het voorgaande hoofdstuk liet ons zien hoe hopeloos zulk proberen is. ‘De wet van Paulus’ komt hier op neer: hoe meer iemand probeert en strijdt, des te negatiever het resultaat zal zijn (vrij naar 7:23). Het goede nieuws van deze tragiek is, dat het de mens noodzaakt om omhoog te kijken. Want daar en nergens anders komt de hulp vandaan. Niet als een ‘hulpstuk’ in onze armzalige pogingen, maar als een beëindiging van onze pogingen. Want alleen God(s geest) kan en zal vervullen waartoe het vlees zelf niet in staat is. Paulus spreekt van “wandelen naar geest” (Gal.5:16). Dat werkwoord is veelzeggend. Het Griekse woord (peri-pateo) is opgebouwd uit de elementen ‘rondom’ en ’treden’. Wandelen is maar niet van A naar B lopen, maar ‘rond kuieren’. Wandelen is per definitie relaxed. Het Nederlandse woord is ook verwant aan ‘wenden’. Wie wandelt ‘verandert de aandacht’ en gaat ‘om’. Als “het vlees’ frustreert – ga dan ‘om’ en wend je tot de GOD die onvoorwaardelijk geeft! 273

Romeinen 8:5,6 – leven en vrede Want zij die naar het vlees zijn, zijn de dingen van het vlees gezind, maar zij die naar de geest zijn, de dingen van de geest. Want de gezindheid van het vlees is dood, maar de gezindheid van de geest is leven en vrede. Vlees en geest vormt hier de tegenstelling. “Het vlees” verwijst naar de mens in zijn zwakke, lichamelijke manifestatie. “De geest” daarentegen verwijst naar Gods kracht die Christus uit de doden opwekte (:11). Dat is “de geest van het leven” (:2). Vlees is zichtbaar terwijl geest onzichtbaar is. Naar het vlees of naar de geest zijn betekent: in overeenstemming daarmee zijn. Het is een bijbehorende gezindheid, geneigdheid of gerichtheid. De gezindheid van het vlees is dood en die van de geest is “leven en vrede”. “Leven en vrede” horen bij elkaar, zodat bij dood kennelijk onvrede of strijd hoort. Daarover schreef Paulus in hoofdstuk 7: de strijd die woedt in “het lichaam van deze dood” (7:24; 7:10,11). De frustratie en onvrede van het eigen onvermogen. Wel willen, maar niet kunnen. “De gezindheid van de geest is leven, dat wil zeggen: “de geest van het leven in Christus Jezus” (:2). Hij die is opgewekt. Zijn vrede begint, waar onze hopeloze strijd ophoudt. Omdat Hij het doet! 274

Romeinen 8:7,8 – het failliet van religie Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is jegens God, want het is niet onderschikt aan de wet van God, trouwens dat kan ook niet. Zij die in het vlees zijn kunnen God niet behagen. “Vlees” staat tegenover “geest”. Vlees verwijst naar het zwakke, sterfelijke lichaam, zoals geest spreekt van “de geest van het leven” (:2), zoals dit in de opgewekte Christus wordt gevonden. Twee bestaanswijzen. Het vlees eindigt in de dood, terwijl geest begint waar de dood eindigt: opstandingsleven. Met “de gezindheid van het vlees” doelt Paulus op de gezindheid die voortkomt uit – maar ook in lijn is met het vlees. Het is in conflict met (= vijandschap) wat God voor ogen staat. Zelfs als ze het zou willen, is “het vlees” niet in staat zich te onderschikken aan de wet van God. Dat was al eerder de conclusie in Romeinen 7. Het onvermogen van “het vlees” om God te behagen is een gegeven. Deze vaststelling tekent het failliet van elke religie. Iedere godsdienst is er op uit om “het vlees” te cultiveren, teneinde God daarin te behagen. Paulus zegt: onmogelijk! Menselijke pogingen daartoe, zijn op voorhand gedoemd te mislukken. Niet de mens, maar God zelf overbrugt de kloof. Hij alleen! 275

Romeinen 8:9 – de geest van Christus Maar jullie zijn niet in het vlees, maar in de geest, aangezien de geest van God in jullie woont. Indien echter iemand de geest van Christus niet heeft: deze is niet van hem. Maar indien Christus in jullie is… In zekere zin wandelt ook een gelovige nog “in het vlees” (Gal.2:20; 2Kor.10:3). Maar God ziet ons “in Christus Jezus” (:1). Dat is onze positie en zo zouden wij ook onszelf rekenen (6:11). Waar het “woord van geloof” (10:8) via de oren ons hart heeft bereikt, woont de “geest van God” in ons. In vers 9 is eerst sprake van de “geest van God”, vervolgens van de “geest van Christus” die daarna in vers 10 “Christus in jullie” wordt genoemd. Dat zijn uiteraard geen verschillende geesten; het is één geest onder verschillende namen. Het heet “geest”, omdat het onzienlijk is en verwijst naar (opstandings)leven. Het heet “geest van God”, omdat dit leven van God afkomstig is. Het heet “geest van Christus”, omdat hij de Eersteling is van dit leven. En het wordt “Christus” genoemd, omdat hij “de levendmakende geest” representeert (1Kor.15:45). Zij die de geest van Christus hebben, zijn nu reeds van hem. Want zij zijn eerstelingen. De rest zal volgen. Ieder in zijn rangorde. 276

Romeinen 8:10 – geest is leven Maar indien Christus in jullie is, is inderdaad het lichaam een dode vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege rechtvaardigheid. De uitdrukking “indien Christus in jullie is”, komt misschien wat vreemd over. Christus is immers aan Gods rechterhand gezeten (:34) en dat is boven en uiteraard niet in ons. Dat is echter fysiek, terwijl Paulus in dit vers juist doelt op “de geest van Christus” die in ons woont. Door het Woord dat via onze oren in onze harten terecht is gekomen, woont Christus geestelijk in ons. Ons lichaam staat nog buiten de realiteit van de nieuwe schepping en is, vanwege de zonde, ten dode opgeschreven. Pas in de opstanding vindt “de verlossing van ons lichaam” (:23) plaats. Niet eerder. Het is nu nog slechts naar de geest, dat we leven kennen. De geest van Christus in ons, dat is leven, want het is de geest van de opgewekte Christus. God heeft recht gedaan aan zijn belofte door Christus op te wekken uit de doden en vandaar dus “vanwege rechtvaardigheid”. Want het openbaar worden van Gods rechtvaardigheid (3:21), betekent dat Hij vervult hetgeen de wet en de profeten betuigden (3:21). Hij maakt waar wat Hij zegt. Het Leven triomfeert! 277

Romeinen 8:11 – Hem die Jezus uit de doden opwekte Indien echter de geest van Hem die Jezus uit de doden opwekte, in jullie woont, zal Hij die Christus uit de doden opwekte, ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn geest, die in jullie woont. Tot twee keer toe in één zin wordt God hier beschreven als Degene die Jezus, oftewel Christus, uit de doden opwekte. Deze extra nadruk dient, omdat dezelfde geest waardoor God Christus uit de doden opwekte, ook in onze sterfelijke lichamen woont. En dat gegeven is een belofte voor onze lichamen! Als Jezus drie dagen dood in een graftombe verbleef en Gods geest wekte hem daaruit op, zou ditzelfde dan ook niet gebeuren met onze lichamen? Dat ons lichaam sterfelijk en eventueel zelfs gestorven is, is daarbij kennelijk geen verhindering. Want God wekte ook Jezus op uit de doden! Denk niet gering over de levendmakende potentie van Gods geest in ons. Ons lichaam is nog onverminderd sterfelijk met alle kenmerken van dien. Zwak, aftakelend en vergankelijk. Maar Gods geest, die ons lichaam straks in onvergankelijkheid levend gaat maken, woont daar nu al in. Zodat ons lichaam, hoewel slechts een “aardse tent”, niet minder dan een tempel is! Want bewoond door God zelf! 278

Romeinen 8:12 – niets verschuldigd aan het vlees Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees te leven. Het statement dat Paulus hier maakt is een conclusie (“zo dan…”). Het mag dan waar zijn dat we schuldenaars zijn, maar dat wordt hier niet aangeroerd of ingevuld. Later lezen we (13:8), dat we niemand iets schuldig zouden zijn, dan alleen elkaar lief te hebben. Het gaat er hier enkel om, dat we niets aan het vlees verschuldigd zijn. Paulus rekent gelovigen als “niet in het vlees” (:9), omdat we “in Christus Jezus” zijn (:1) en Christus (geestelijk) in ons is (:10). Samen met Christus één gemaakt in zijn dood en opstanding, bevinden we ons aan de overzijde van het graf. Om in nieuwheid van leven te wandelen (6:4). “Het vlees” is de samenvattende term voor de mens in zijn zwakheid, onderworpen aan de slavernij van zonde en dood. Van die slavernij zijn we bevrijd en we zijn daarom aan dat bestaan ook niets verschuldigd. Het kan geen claim op ons leggen en er is ook geen enkele verplichting of wetmatigheid, die vereist dat we “naar het vlees” zouden leven. Zoals Paulus eerder vaststelde: we waren zondaren (5:8). We rekenen daar niet meer mee, integendeel, we leven vrij en onbekommerd voor God! 279

Romeinen 8:13 – sterven of leven? Want indien jullie naar het vlees leven, sterven jullie, maar indien jullie in geest de praktijken van het lichaam doden, zullen jullie leven. De uitdrukking “naar het vlees leven” in dit vers, komt overeen met “de praktijken van het lichaam”. Waar de mens doet wat de impulsen van het lichaam hem ingeven, degradeert hij tot het niveau van een dier. Met dat verschil, dat een dier niet anders kan, terwijl een mens juist geacht wordt meer te zijn. De mens onderscheidt zich van het gedierte doordat hij begiftigd is met geest. De begrippen “sterven” en “de praktijken van het lichaam doden” worden hier in overdrachtelijke zin gebruikt. Zoals wij bijvoorbeeld spreken over ‘de tijd doden’. Iemand die “naar het vlees” leeft, leeft niet echt. Leven doet slechts degene die geest-georiënteerd is. Geest betekent hier veel meer dan alleen denkvermogen. Geest verwijst naar de geest van God, die Christus uit de doden heeft opgewekt (:11). Het spreekt van Goddelijke kracht en opstandingsleven. Het is deze geest-oriëntatie die maakt dat “de praktijken van het lichaam” worden gedood. (Gal.5:19). Het idee daarbij is niet dat die praktijken worden bestreden, maar juist worden genegeerd. Geestgeoriënteerd zijn, is ‘killing’ voor “de werken van het vlees” (Gal.5:19). 280

Romeinen 8:14,15 – zonen van God Want zovelen door Gods geest worden geleid, die zijn zonen van God. Want jullie ontvingen geen geest van slavernij om weer te vrezen, maar jullie ontvingen een geest van zoonstelling, waarin wij roepen: Abba, Vader! Zij die het Evangelie geloven, worden verzegeld met Gods geest (Ef.1:13). Alleen wanneer men die geest heeft ontvangen, kan men daardoor ook geleid worden. Deze leiding blijkt uit de gezindheid die eigen is aan die geest, namelijk “leven en vrede” (:6). Deze gezindheid is karakteristiek voor “zonen van God”. Het begrip “zoonstelling” komen we vaker tegen in Paulus’ brieven. Het idee is: kinderen worden geboren, maar zonen worden gesteld. Zoonstelling vindt plaats, wanneer het kind volwassen gerekend wordt en gesteld wordt over de dingen van zijn vader (Gal.4:1-5). In vers 23 schrijft Paulus, dat onze zoonstelling zal plaatsvinden bij “de verlossing van ons lichaam”. Dat is toekomstig. Daarna zullen we als zonen van God onthuld worden om heel de schepping te bevrijden (:19). De zonen Gods vervullen in de bevrijding van de schepping een sleutelrol. Zij delen die positie met de Zoon, die de “eerstgeborene onder vele broeders is” (:29). De zoonstelling zelf wacht tot “de verlossing van ons lichaam”. Maar de “geest van zoonstelling” is nu reeds ons deel. 281

Romeinen 8:15 – Abba, Vader! Want jullie ontvingen geen geest van slavernij om weer te vrezen, maar jullie ontvingen een geest van zoonstelling, waarin wij roepen: Abba, Vader! We zagen al dat “zoonstelling” verwijst naar de “verlossing van ons lichaam” in de toekomst. Het is in die conditie, dat we onthuld zullen worden om de schepping te bevrijden (:19). De aanduiding “zonen van God”, met Christus als “eerstgeborene” (:29), verwijst naar de toekomstige regering over “alle dingen” (:32). Want zonen zijn ‘erfgenamen’ (Gal.4:7). Ook al wacht de officiële zoonstelling nog, nu al worden we “zonen van God” genoemd. Want de “geest van zoonstelling” hebben we reeds ontvangen. Dat is een voorschot (:23). Het is dezelfde geest die onze sterfelijke lichamen straks zal levendmaken (:11). “Zonen van God” bekleden de hoogste positie van voorrang en eer. Vandaar dat “zoonstelling” tegenover “slavernij” wordt gesteld. Een slaaf gehoorzaamt. Een zoon wordt gehoorzaamd. Een slaaf bezit niets. Een zoon bezit alles. Een slaaf heeft een heer. Een zoon heeft een vader. Wij komen niet op audiëntie bij God, maar zijn bij Hem thuis en spreken Hem aan als zonen. Het is hier ook niet als kleine kinderen dat wij God “Abba, Vader” noemen, maar in een “geest van zoonstelling”. Als ‘erfgenamen’ van het heelal. 282

Romeinen 8:16,17 – kinderen van God De geest zelf getuigt samen met onze geest, dat wij kinderen van God zijn. Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. De geest van God die we ontvingen is een “geest van zoonstelling”. De officiële zoonstelling wacht tot het moment van “de verlossing van ons lichaam” (:23). Tot die tijd zijn we “zonen van God” in spe. Maar aangezien “de geest van het leven” (:2) nu reeds ons deel is, zijn we nu al “kinderen van God”. We bezitten immers (nieuw) leven dat door God zelf is verwekt. Gods geest in ons getuigt hiervan. Uit het feit dat Gods geest getuigt, blijkt dat Gods geest ook zijn woord is. Het spreekt tot ons. En wanneer onze geest beaamt wat Gods geest (= woord) zegt, dan getuigt onze geest dus samen met Gods geest. Als we nu kinderen zijn, dan betekent dit dat we straks ook “lotbezitters” zullen zijn. Want wanneer kinderen eenmaal tot zonen zijn gesteld, valt hen het bezit van de vader ten deel (= lotbezit). Het begrip zoon is in de Schrift synoniem met lotbezitter (Gal.4:7), meestal vertaald met ‘erfgenaam’. Zoonschap gaat zoveel verder dan kindschap. Als kinderen zijn we verwekt door de Vader, maar als zonen delen we met de Vader! 283

Romeinen 8:17 – lotbezitters van God Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. Lotbezitters van God, samen-lotbezitters van Christus… Kinderen worden geboren, zonen worden gesteld. Vanaf de zoonstelling wordt het kind bevoegd en geschikt bevonden om partner te worden in de bezittingen van vader. Dat is wat een “lotbezitter” (of “lotdeelbezitter”) is. In de gangbare vertalingen worden ze “erfgenamen” genoemd, maar dat wekt ten onrechte de gedachte dat er eerst sprake zou moeten zijn van overlijden. In het Griekse grondwoord ligt het idee van lot besloten. Een ‘erfdeel’ is eigenlijk een lotdeel. Dat kan dus letterlijk via loting vergeven worden (zie Hand.13:19), maar de toepassing is breder en kan betrekking hebben op alles wat iemand ten deel valt. Dat kan een erfenis zijn, maar het begrip is ruimer. Wanneer Paulus schrijft: “lotbezitters van God”, dan is het duidelijk, dat het vertaalwoord ‘erfgenaam’ niet erg gelukkig is. Uiteraard zijn wij geen nabestaanden van God. Wat God doet is zonen stellen. Om te beginnen de Zoon, die “de eerstgeborene onder vele broeders” is (:29). Hij werd als eerste opgewekt uit de doden en als ook “de verlossing van ons lichaam” plaatsvindt, worden we allen “lotbezitters van God” en “samenlotbezitters van Christus”. Heel Gods schepping zal deze zonen ten deel vallen! 284

Romeinen 8:17 – samen uit, samen thuis Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. Lotbezitters van God, samen-lotbezitters van Christus. Wanneer wij namelijk samen lijden [is dat] opdat wij ook samen verheerlijkt zouden worden. Aan de huidige kinderen van God die in de opstanding tot zonen zullen worden gesteld, zal straks heel de schepping ten deel vallen. Als lotdeel. Van die heerlijkheid is nu nog niets te zien. Integendeel zelfs. De “lotbezitters van God” en “samen-lotbezitters van Christus” bevinden zich nu nog in een schepping die gekenmerkt wordt door lijden. En zij delen bovendien in de afwijzing en miskenning van Christus. Deze situatie laat zich vergelijken met die van David, nadat hij van Godswege was gezalfd tot koning. Hij was bestemd voor de troon, maar in de praktijk zou dat nog jaren op zich laten wachten. In de tussentijd werd hij verworpen en leed hij een ondergronds bestaan in de spelonk van Adullam. Het was een paar honderd man die dit lot met hem deelde. Mensen zonder aanzien en die het op allerlei vlak moeilijk hadden, voegden zich bij hem. Maar toen David jaren later koning werd, kregen zij topposities toebedeeld in zijn koninkrijk. Zo David, zó Zoon van David. Met hem lijden, maar dan ook met hem verheerlijkt worden! 285

Romeinen 8:18 – het gewicht van lijden Want ik reken dat het lijden van de huidige tijd, niet waardig is te vergelijken met de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons. Paulus zet in deze verzen het lijden van de tegenwoordige tijd tegenover de heerlijkheid die zal komen. Daarbij denkt hij niet alleen aan het lijden als gelovigen (:17), maar ook aan het lijden van heel de vergankelijke schepping (:20). Stel u voor dat we al het lijden, de tranen, moeiten, pijn en al het verdriet van elk schepsel zouden leggen aan de ene kant van de balans. Zou de optelsom daarvan geen immens gewicht opleveren?! Maar wacht even. Aan de andere kant van de weegschaal legt Paulus de toekomstige heerlijkheid. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Is er evenwicht? Nee, verre van dat, zegt Paulus triomfantelijk. Het tegenwoordige lijden is zelfs “niet waardig” vergeleken te worden met de toekomende heerlijkheid. Het is als een pluisje tegenover een granieten rotsblok. Paulus bagatelliseert het lijden niet, maar hij relativeert het. Het lijden nu, hoe zwaar ook, is slechts tijdelijk. De heerlijkheid die daarentegen komt, is blijvend. Onvergankelijk. Dit is geen kwestie van voelen, maar van rekenen. Rekenen op Gods belofte. Dát legt gewicht in de schaal! 286

Romeinen 8:18-19 – de onthulling van de zonen van God Want ik reken dat het lijden van de huidige tijd, niet waardig is te vergelijken met de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons. Want de reikhalzendheid van de schepping wacht op de onthulling van de zonen van God. Al het lijden van de huidige tijd, staat niet in verhouding tot de heerlijkheid die aanstaande is. Het lijden is namelijk voorbijgaand, terwijl de heerlijkheid blijvend is. De weergave in veel vertalingen, dat het lijden van nu “niet opweegt tegen” de heerlijkheid straks, is te mager. Paulus schrijft: het is zelfs niet waard om met elkaar te vergelijken. Hoe meer we doordrongen zijn van het gewicht van het lijden nu, des te krachtiger deze statement wordt! Merk op dat Paulus spreekt van de “de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons”. Niet slechts “aan ons” of “over ons”. Nee, God gaat heerlijkheid onthullen “in ons” (letterlijk: tot-in ons). Waar hij op doelt, staat er pal achter. “Op de onthulling van de zonen van God”! Door de transformatie (= opstanding) van ons lichaam, worden we tot zonen gesteld (:23), die vervolgens aan de schepping onthuld zullen worden. Deze onthulling betekent niet minder dan de bevrijding van de schepping (:21)! 287

Romeinen 8:20 – aan de ijdelheid onderworpen Want de schepping werd aan de ijdelheid onderschikt, niet vrijwillig, maar om Hem [die haar daaraan] onderschikt, op hoop… De schepping is aan de ijdelheid onderworpen. In het volgende vers noemt Paulus dit “de slavernij van de vergankelijkheid”. Het is het grote thema van het boek ‘de Prediker’. “Alles is ijdelheid”. Dat is geen keuze van het schepsel zelf. Het is dus ook niet vanwege de zonde van Adam. Zeker, door die daad van ongehoorzaamheid werd het eerste mensenpaar de toegang tot het geboomte van het leven ontzegd (5:12). Maar het feit dat die boom nodig was, bevestigt slechts, dat Adam en Eva reeds sterfelijk waren. Uit de aarde genomen en dus aards (1Kor.15:47). De schepping is ‘by design’ vergankelijk. De Schepper zelf heeft haar daaraan onderworpen. Vandaar dat de aarde “woest en ledig” werd volgens Genesis 1 vers 2. Al vanaf het begin der schepping heerste de wetmatigheid van verval en aftakeling. Maar GOD kende uiteraard de afloop. Toen Hij de schepping schiep wist Hij dat het voorbijgaand zou zijn. Pas de nieuwe schepping zou blijvend zijn. Onvergankelijk. Eerst moest Adam komen, als type van “de laatste Adam”. Alles was van meet af aan gericht op hem die zonde en dood zou overwinnen! 288

Romeinen 8:21 – bruggenhoofd …op hoop, omdat ook de schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. De schepping wacht reikhalzend, zoals we eerder lazen (:18). Niet omdat de schepping zich bewust is van de toekomst, maar omdat ze lijdt onder “de slavernij van de vergankelijkheid”. En wie lijdt onder slavernij, kijkt per definitie uit naar bevrijding daarvan. Dit onbestemde verlangen zelf biedt geen garantie. Die verschaft uitsluitend de Schepper zelf. De vergankelijkheid waaraan de schepping is onderworpen, is onontkoombaar en daarom heet het ook “slavernij”. Zo onontkoombaar als deze vergankelijkheid nu is, zo zeker is ook de bevrijding straks. Die bevrijding begint echter niet eerder dan bij “de onthulling van de zonen van God”. Dat is wanneer de Zoon van God als “eerstgeborene onder vele broeders” (:29) samen met hen zal verschijnen. Opgewekt in onvergankelijkheid. Dit perspectief is wat hier “de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God” wordt genoemd. Vrijheid staat tegenover slavernij en heerlijkheid tegenover vergankelijkheid. De vrijheid en heerlijkheid die de zonen van God als eerstelingen genieten, gaat heel de schepping ten deel vallen. De zonen van God worden ingezet als bruggenhoofd voor deze bevrijding. 289

Romeinen 8:22 – de schepping als vrouw in verwachting Want wij weten dat tot nu toe, heel de schepping tezamen zucht en tezamen barensweeën heeft. Paulus stelde vast dat de schepping aan de ijdelheid is onderschikt. Niet door eigen keuze, maar van Godswege. Met “ijdelheid” doelt Paulus op “de slavernij van de vergankelijkheid”. Deze slavernij is een gegeven, onontkoombaar. Alles vergaat en is aan bederf onderhevig. Het is een ervaringsfeit waar ieder schepsel onder gebukt gaat. “Tezamen”, schrijft Paulus. Want als schepselen delen we dit gemeenschappelijke lot. De dood en de ontluisterende weg daar naartoe, vergelijkt Paulus met een moeizame zucht. Maar niet alleen moeizaam. De zucht waarvan hier sprake is, is vooral een zucht van verwachting. De verwachting van nieuw leven. Heel de schepping zucht tezamen, maar heeft ook “tezamen barensweeën”. Dat betekent dat de schepping de rol vervult van een zwangere vrouw. Terwijl de Schepper in de Schrift consequent een Hij is en Vader, zo is de schepping een zij. Bevrucht en ‘in blijde verwachting’. Het nieuwe leven zelf is nog verborgen. Maar hoe hoopvol is het, om het zuchten van de schepping te zien in het perspectief van de verwachting. Want naarmate de pijn en het zuchten heftiger worden, des te dichterbij is ook de verlossing! 290

Romeinen 8:23 – wachtend op de zoonstelling Maar zij niet alleen, ook wijzelf, die de eersteling van de geest hebben, wij zuchten ook in onszelf, wachtend op [de] zoonstelling: de verlossing van ons lichaam. Niet slechts heel de schepping zucht onder “de slavernij van de vergankelijkheid”, maar “ook wijzelf”. Dat Paulus dit zo formuleert geeft aan, dat hij gelovigen als een wezenlijk andere categorie beschouwt. Niet vanzelfsprekend deel uitmakend van “heel de schepping”. De reden daarvoor is dat wij “de eersteling van de geest hebben”. Dat is “de geest van het leven” (:2), oftewel de geest die Christus als Eersteling uit de doden opwekte (:11) en daarom ook “de geest van Christus” heet (:9). Dat die geest in ons woont, betekent dat we behoren tot een nieuwe schepping. Buiten het bereik van “de slavernij van de vergankelijkheid”. Niettemin zuchten ook wij in onszelf. We hebben weliswaar “de eersteling van de geest“, maar “de verlossing van ons lichaam” wacht nog. Want naar het lichaam gerekend maken we nog steeds deel uit van deze oude schepping. En daarom delen we ook in het zuchten van die schepping. Wachtend op de zoonstelling. We hebben “de geest van de zoonstelling” ontvangen (:15), maar de zoonstelling zelf vindt plaats wanneer ons lichaam verlost wordt. Dus zuchten wij in blijde verwachting! 291

Romeinen 8:24 – hoop wordt niet gezien Want in de hoop werden wij gered. Hoop echter die gezien wordt, is geen hoop. Want hoe kan men hopen hetgeen men ziet? Eigenaardige combinatie: we werden gered (= feit, verleden tijd) in de hoop (= toekomst). Waarmee gezegd is: onze redding is reeds een feit, terwijl daar nog niets zichtbaar van is. Zoiets kan uitsluitend gezegd worden wanneer “de hoop” rotsvast is. Zo zeker als een feit dat achter ons ligt. Wij associëren hoop vrijwel altijd met onzekerheid. Bijvoorbeeld: ik hoop dat het morgen zonnig weer is. Zelfs als we iets zeer waarschijnlijk achten, dan nog is het onzeker. Geen mens kan nu eenmaal iets met absolute zekerheid zeggen over de toekomst. Dat kan er slechts Eén. Namelijk Hij, “die van den beginne, de afloop verkondigt”. Hij kent de toekomst, omdat Hijzelf de Schepper daarvan is en deze vast in handen heeft. Hoop betreft per definitie dingen die we niet zien. Want zien we het wèl, ja, dan is de hoop verwisseld door aanschouwen. Het embleem bij uitstek van hoop is een anker (Heb.6:18,19). Een anker dat dienstdoet wordt niet gezien. Het schip bevindt zich wellicht in de woelige baren van de zee, maar door het anker heeft het vastheid. 292

Romeinen 8:25 – hopen, wachten en verduren Indien we echter hopen wat we niet zien, wachten we af door verduren. We stelden al vast dat “de hoop” waarvan Paulus schreef, een absolute zekerheid is. Een zekerheid van dezelfde orde als geschiedenis. Dus alsof het geschied-is. Dat we dat niet zien, doet daar niets aan af. Sterker nog: konden we de hoop wel zien, dan zou het niet eens ‘hoop’ heten. De situatie is dus deze: GOD heeft zijn belofte gegeven en wij zeggen daar ‘amen!’ op. “Zó is het en zó zal het gebeuren!”. In de tussentijd wachten wij. De vervulling van de belofte is immers geheel voor GODS rekening. Daar kunnen wij niet aan af- of toedoen. Dat maakt de hoop die we hebben ook zo vast: het hangt niet van ons af. Wachten mag op zichzelf genomen passief zijn, maar dat betekent bepaald niet dat het makkelijk is. Want staan in de verwachting en rotsvast blijven bij wat beloofd is, betekent strijd. Strijd omdat de verwachting wordt tegengesproken, bestreden of belachelijk gemaakt. Het kan buitensluiting en vervolging betekenen. Zulke dingen verduren, het hoort er allemaal bij (2Tim.3:12). Maar we kunnen het aan. Juist omdat we een anker van hoop en een zekere verwachting hebben! 293

Romeinen 8:26 – wij weten niet wat we zullen bidden Evenzo echter komt ook de geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij zullen bidden naar hetgeen moet zijn, maar de geest zelf pleit ten behoeve van onuitgesproken verzuchtingen. Gelovigen zuchten, naar het lichaam gesproken, net zo onder de vergankelijkheid als de rest van de schepping. Maar wij hebben in die zwakheid weet van een solide hoop. En daar komt nog iets bij. Zwakheid ondervinden we ook in ons onvermogen om te bidden. We weten namelijk niet “hetgeen moet zijn”. We kunnen (en mogen ook!) al onze wensen bij God bekend maken. Maar dat is nog wat anders dan aan Hem vragen of Hij die wensen ook wil vervullen. Want komen onze verlangens overeen met Gods wil? Gods weg is altijd de beste, maar is dat in lijn met wat wij willen? Dat weten we niet. Maar gelukkig hoeven we dat ook niet te weten! Want terwijl wij niet weten wat en waarvoor we in allerlei omstandigheden zouden bidden, is er in die zwakheid de geest van God die ons te hulp komt. Dat voelen we niet, maar dat horen we! Want Hij spreekt. Het is zijn woord dat ten gunste van ons pleit! 294

Romeinen 8:26 – onze onuitgesproken zucht & de geest die pleit! Evenzo echter komt ook de geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij zullen bidden naar hetgeen moet zijn, maar de geest zelf pleit ten behoeve van onuitgesproken verzuchtingen. In vers 22 schreef Paulus dat heel de schepping tezamen zucht als in barensweeën. In vers 23 sluit hij daar de gelovigen bij in. Zolang wij wachten op de verlossing van het lichaam, zuchten ook wij. Wij weten ook niet wat wij bidden zullen, omdat we niet weten wat “moet zijn”. We zuchten, zonder woorden. Onuitgesproken. De woorden “onuitgesproken verzuchtingen” worden gewoonlijk gekoppeld aan de geest Gods, die pleit. Die geest zou pleiten “met onuitsprekelijke verzuchtingen”. Maar dat levert geen logische zin op. Want wij in onze zwakheid zuchten. Wij weten niet wat we zullen bidden en dus zijn we zonder woorden. Gods geest daarentegen is sterk en komt onze zwakheid te hulp. Die geest is niet zonder woorden, integendeel! Ze pleit en spreekt ten behoeve van ons. Juist omdat wij geen woorden hebben is het de geest die, met Gods woord, ons kracht geeft en daarin onze hulp is. Niets pleit zozeer voor ons, als het woord dat GOD alle dingen doet medewerken ten goede (:28)! 295

Romeinen 8:27 – nog eens: het pleiten van de geest Hij nu die de harten doorzoekt, weet wat de gezindheid van de geest is, dat hij in overeenstemming met God pleit ten behoeve van heiligen. Waar wij zwak zijn en niet weten wat we bidden zullen en slechts onuitgesproken zuchten, is daar Gods geest die wel spreekt. En wat deze zegt dat pleit voor ons. Het is Gods woord, dat in onze zwakheid kracht geeft. En waar wij niet weten waarvoor te bidden, is daar Gods woord dat perfect voorziet in de behoeften van heiligen. Hier staat trouwens niet dat de geest ten behoeve van ons bidt, maar pleit. Het spreken dient namelijk niet om God te overtuigen, maar om ons te sterken in onze zwakheid. Er is er Eén die ons kent. Niet slechts van buiten, maar meer nog van binnen. Want Hij is GOD en daarom weet zijn geest volmaakt voor heiligen te pleiten. Want de geest pleit in overeenstemming met God “die de harten doorzoekt”. Dus Hij kent onze behoeften en belangen en Hij weet exact welk woord wij nodig hebben. Eerder schreef Paulus al (:6) over “de gezindheid van de geest”. Het is “leven en vrede”. Dat is wat het pleiten van Gods geest in ons uitwerkt! 296

Romeinen 8:28 – alle dingen werken mee ten goede! Wij weten nu, dat voor degenen die de God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. “We weten niet wat we bidden zullen naar hetgeen moet zijn”. Maar in onze onuitgesproken verzuchtingen vernemen we van Gods geest, die ten behoeve van ons pleit. En daarom weten wij nu “dat voor degenen die GOD liefhebben, alle dingen meewerken ten goede”. Ziet u het verband? Wij weten dit, omdat Gods geest dit ons laat weten. Hij pleit immers! Mensen die “de GOD liefhebben” weten dat Hij de Ene is die alles beschikt, maar ook dat Hij Degene is die “vóór ons is“ (:31). Het is deze wetenschap die maakt dat we GOD liefhebben. En ons er tevens van bewust maakt dat, als die GOD vóór ons is, er niets tegen ons kan zijn! Want Hij die ons liefheeft, heeft alle dingen in zijn hand! Ogenschijnlijk kunnen tal van dingen tegen ons zijn. Paulus geeft later in dit hoofdstuk ook een opsomming daarvan. Verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, enzovoort. In onze beleving zijn dat stuk voor stuk ‘minnen’ (negatieve dingen). Paulus ontkent dat niet. Maar hij zegt: alles werkt mee ten goede. Het zijn nu ‘minnen’, maar GOD maakt er ‘plussen’ van! 297

Romeinen 8:28 – geroepenen naar zijn voornemen …voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. Paulus stelt in zijn brieven zichzelf meermalen voor als “geroepene” (1:1; 1Kor.1:1). Trefzeker, want het geeft precies aan hoe het bij hem allemaal begonnen is. Hij was op weg naar Damascus om de sekte van de Nazareners te vervolgen, maar hij werd midden op de dag vanuit de hemel geroepen: “Saul, Saul, wat vervolg je Mij?”. Die roepstem veranderde alles in zijn leven. Maar ook zijn medegelovigen noemt Paulus graag “geroepenen”. Niet iedereen die het Evangelie heeft gehoord is een geroepene. Beslist niet. In 1 Korinthe 1:23 schrijft Paulus dat de gepredikte Christus voor Joden een valstrik is en voor de natiën een dwaasheid, maar voor geroepenen (ongeacht Jood of Griek) is Christus de kracht en wijsheid Gods (1Kor.1:24). “Geroepenen” zijn dus mensen, die de roep van het gepredikte Woord hebben verstaan. Die in het hart zijn aangesproken en dus geloven. “Geroepenen” vormen een selecte, bevoorrechte groep. Ze hebben het niet aan zichzelf te danken dat ze daartoe behoren. Het is naar Gods voornemen. In Efeze 1:11 schrijft Paulus dat we tevoren bestemd zijn (predestinatie), naar Gods voornemen. GOD werkt immers “in alles naar de raad van zijn wil”. Want in Gods plan is niemand uitgesloten! 298

Romeinen 8:28,29 – voorbestemd tot… …voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren kende, die bestemde Hij ook tevoren tot gelijkvormigen van het beeld van zijn Zoon, opdat Hij zou zijn, eerstgeborene onder vele broeders. We zagen al dat “geroepenen” bij Paulus degenen zijn, die de roep van het Evangelie verstaan. Dat het Evangelie bij hen weerklank vindt, is niet hun eigen verdienste. Het is naar Gods voornemen en lag in zijn plan besloten. In vers 29 wordt dat nader verklaard. Ver voordat ik er was, kende God mij al. Dat ik zijn roepstem zou verstaan, was geen verrassing voor Hem. Sterker nog: Hij heeft mij voorbestemd. Predestinatie (= voorbestemming) is een Bijbels gegeven. Maar in tegenstelling tot wat de theologie ervan heeft gemaakt, heeft voorbestemming in de Schrift nooit van doen met wel of niet gered worden. Zoiets is geen vraag in de Bijbel, want heel de schepping zal bevrijd worden (:21)! Maar er zijn rangorden. De voorbestemming van geroepenen is, dat zij gelijkvormig zullen zijn aan “het beeld van zijn Zoon”. Met de Zoon als “eerstgeborene onder vele broeders” en tezamen als “de zonen Gods” (:19). Heel Gods schepping zal hen ten deel vallen. Want zij zijn voorbestemd tot een alomvattende taak! 299

Romeinen 8:30 – de gouden keten (1) Degenen nu, die Hij tevoren bestemt, dezen roept Hij ook; en degenen die Hij roept, dezen rechtvaardigt Hij ook; degenen nu, die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook. Wat Paulus hier beschrijft is een keten van enkel gouden schakels. Goud, omdat GOD zelf de enige handelende partij is. Niets is hier van de mens bij. GOD bestemt voor, GOD roept, GOD rechtvaardigt en GOD verheerlijkt. In vertalingen komt dat nauwelijks uit de verf, maar de werkwoordsvorm, die hier telkens wordt gebezigd (= ’aorist’), is tijdloos. Daarbij gaat het dus niet om het tijdstip van de handeling (verleden, heden, toekomst), maar om het feit zelf, ongeacht wanneer. Wat niet wegneemt dat er wel uitdrukkelijk sprake is van een volgorde. Eerst is het: God bestemt bepaalde mensen voor “tot gelijkvormigen van het beeld van zijn Zoon” (:29). En degenen die Hij daartoe voorbestemt, die roept Hij ook. Mensen worden geroepen, omdat ze zijn voorbestemd. Daarin is geen enkele verdienste hunnerzijds – Hij doet dat. God roept niet iedereen om deel uit te maken van dit gezelschap “van zijn Zoon”. Dat is weggelegd voor de hoogste rangorde. Juist omdat GOD heel zijn schepping wil bevrijden, zet Hij deze “zonen Gods” in voor het bereiken van dat doel! 300

Romeinen 8:30 – de gouden keten (2) Degenen nu, die Hij tevoren bestemt, dezen roept Hij ook; en degenen die Hij roept, dezen rechtvaardigt Hij ook; degenen nu, die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook. Wie GOD voorbestemt, die roept Hij ook. En wie Hij roept, die rechtvaardigt Hij ook. De gouden schakels in deze keten zijn onverbrekelijk, omdat het geheel GODS werk is. Het is uitgesloten dat GOD iemand roept maar niet zou rechtvaardigen. Het middel waardoor GOD rechtvaardigt is geloof (3:30). Want Hij rekent geloof tot rechtvaardigheid (4:3). Met andere woorden: degene die GOD gelooft (= amen zegt op zijn belofte) die is voor Hem een rechtvaardige. Uiteraard is GOD zelf degene die harten opent, overtuigt en geloof geeft. Toch is het in dit vers niet de kwestie hoe GOD rechtvaardigt. Hier gaat het slechts om het feit, dat het GOD is die rechtvaardigt. En dat Hij rechtvaardigt degene die Hij roept. De laatste schakel in deze keten is de verheerlijking. De eerste schakel (voorbestemming) verwijst naar het verleden. De laatste schakel is toekomstmuziek. De gangbare weergave (“heeft Hij verheerlijkt”) klopt daarom niet. Paulus gebruikt een tijdloze werkwoordsvorm. Nu is het nog lijden maar de verheerlijking volgt gegarandeerd (:17,21). Dat is wanneer we als zonen Gods aan de schepping zullen worden onthuld (:19)! 301

Romeinen 8:31 – wat zullen we van deze dingen zeggen? Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Indien God ten behoeve van ons is, wie is tegen ons? Na zoveel bergtoppen te hebben beklommen en evenzovele uitzichten te hebben gezien, pauzeert Paulus en blikt hij terug. “Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen?”. Daarmee reflecteert hij op hetgeen hij zojuist heeft beschreven. Wat volgt is geen nieuw onderwijs, maar verwondering in de vorm van retorische vragen. Dus vragen waarin het antwoord al gesuggereerd wordt. De eerste vraag is: “Indien GOD ten behoeve van ons is, wie is tegen ons?”. De Romeinen-brief begon met aanklachten van Godswege tegen de mensheid en de onontkoombare conclusie volgde: “er is niemand rechtvaardig, zelfs niet één”. Maar zó waar als het is, dat allen zondigden en tekortkomen van Gods heerlijkheid, zo wáár is het ook, dat allen om niet worden gerechtvaardigd uit Gods genade. Zo is GOD vóór ons! Maar als de ene GOD, die alles beschikt, vóór ons is, wie of wat kan er dan ooit nog tegen ons zijn? De logica in deze zin is zó dwingend en ontwapenend. Aangezien ieder schepsel en elke omstandigheid volmaakt onder GODS controle valt, kan per definitie niets tegen ons zijn! Wat een solide vertrouwen! 302

Romeinen 8:32 – die zijn eigen Zoon niet spaarde Die zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde, hoe zal Hij ons ook niet, samen met hem, alle dingen genadig schenken? Als er één bewijs is van Gods liefde voor ons, dan is het wel dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde. Geen enkel mens staat in zo’n intieme verhouding tot God als “zijn eigen Zoon”. Door “de kracht van de Allerhoogste” werd Hij verwekt bij Maria (Luc.1:35), volstrekt uniek en met recht: de eniggeboren Zoon van God. Juist hem heeft God overgeleverd aan een vijandige wereld om door hen te worden gekruisigd. In type zien we hier Abraham die ook zijn eigen geliefde zoon, de zoon van de belofte, overgaf om te worden geslacht. En daarbij overwoog dat Izaäk uit de doden zou worden opgewekt (Hebr.11:18). Jazeker, dit vond plaats “op de derde dag” (Gen.22:4). Abraham offerde zijn enige, geliefde zoon, omdat hij weet had van opstanding. Dat God zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, demonstreert zijn liefde voor deze wereld. Juist door dit te doen, bewees Hij hoeveel Hij van de mensheid houdt. Want via deze Zoon zal aan allen het onvergankelijke Leven worden gegeven! 303

Romeinen 8:32 – samen met hem, alles schenken Die zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde, hoe zal Hij ons ook niet, samen met hem, alle dingen genadig schenken? God spaarde zijn eigen Zoon niet, maar leverde hem ten behoeve van ons allen over. In het eerste deel zou men onder het woord “ons” nog heel de mensheid kunnen verstaan (Joh.3:16), maar in het vervolg blijkt dat Paulus specifiek doelt op de gelovigen. Degenen die tevoren bestemd zijn tot zoonstelling, geroepen en gerechtvaardigd zijn en straks verheerlijkt worden (:30). Als God zo’n liefde voor ons aan de dag legde, door zijn eigen Zoon niet te sparen, zal Hij ons dan ook niet, samen met die Zoon, alle dingen schenken? Weer zo’n vraag, waarvan het antwoord als bekend wordt verondersteld. Waren we immers niet voorbestemd om “gelijkvormig te zijn aan zijn Zoon”, die de “eerstgeborene is onder vele broeders” (:29)? Heel de schepping is bestemd om ten deel te vallen aan de Zoon. Want hij is de erfgenaam – de eerstgeborene, de lotdeelbezitter! Maar denk eraan: dit lot deelt hij met zijn “broeders” – “de zonen Gods” (:19). Zij zijn voorbestemd om “samen met hem“, “alle dingen” (’ta panta’ – het heelal) te ontvangen. Wat een onvoorstelbare gunst! 304

Romeinen 8:33 – wie zal uitverkorenen van God aanklagen? Wie zal uitverkorenen van God aanklagen? God die rechtvaardigt? Weer zo’n vraag die door Paulus met een wedervraag wordt beantwoord. Hoewel die wedervraag in de meeste vertalingen niet als vraag wordt weergegeven. Aan de uitverkorenen van God had Paulus zojuist nog gerefereerd, toen hij schreef over hen die als geroepenen tevoren door God bestemd zijn. Waarmee gezegd is dat hun lot al vaststond, lang voordat ze geboren waren. Onze bestemming als Gods uitverkorenen, staat volkomen los van ons gedrag en de keuzes die wij maken. Want voordat we goed of kwaad konden doen, had GOD reeds zijn keuze gemaakt. Dat is GODS verkiezend voornemen en op basis daarvan roept Hij. In het volgende hoofdstuk (9:11) zal de apostel dit nader gaan toelichten. Degenen die God voorbestemt (tot zoonstelling), die roept Hij. En die Hij roept, die rechtvaardigt Hij, zo lazen we (:30). Hoe volstrekt onbetekenend zijn in dat licht alle beschuldigingen of aanklachten tegen zulke uitverkorenen. Ongeacht uit wiens mond dat komt. Als de Schepper van hemel en aarde in zijn voornemen mensen uitkiest en voorbestemt, welk creatuur zou daar dan ook maar iets tegenin kunnen brengen?! En als GOD zelf een mens rechtvaardig verklaart, wie heeft de euvele moed dit aan te vechten? 305

Romeinen 8:34 – wat meer is, de opgewekte Wie is het die veroordeelt? Christus Jezus die stierf en wat meer is, die werd opgewekt en die ook aan de rechterzijde Gods is, die ook ten behoeve van ons pleit? De vragen met bijbehorende wedervragen stapelen zich op. Wie zal uitverkoren van God aanklagen? Toch zeker niet de God die rechtvaardigt?! En dan hier de vraag: wie is degene die veroordeelt? Is dat Christus Jezus die stierf of wat meer is, die werd opgewekt? In deze wedervraag klinkt zo’n krachtige logica vanwege de bizarre suggestie. Want stierf Christus Jezus juist niet, omdat hij door de wereld werd veroordeeld? Maar wat meer is: God wekte hem vervolgens op als Eersteling, om aan de wereld die hem onschuldig veroordeelde, het Leven te geven. Leven dat hij in zijn opstanding aan het licht bracht. Zou Christus Jezus dan veroordelen?!? Is het ook niet bijzonder hoe Paulus hier de opstanding van Christus taxeert ten opzichte van diens sterven? Bij Paulus geen crucifix met een stervende Jezus in het middelpunt. Of het idee dat Jezus’ dood voldoende zou zijn. Christus’ sterven is buitengewoon belangwekkend, dat is absoluut waar. Maar “wat meer is, die werd opgewekt!” Zou Christus niet zijn gestorven, dan kon hij ook niet zijn opgewekt. 306

Romeinen 8:34 – die ook ten behoeve van ons pleit Wie is het die veroordeelt? Christus Jezus die stierf en wat meer is, die werd opgewekt en die ook aan de rechterzijde Gods is, die ook ten behoeve van ons pleit? Zou Christus Jezus degene zijn die ons veroordeelt? Hij die nota bene voor ons stierf? En wat meer is, die ook voor ons werd opgewekt, opdat we zouden delen in zijn Leven? Maar dat niet alleen. Hij is ook degene die nu aan Gods rechterzijde is. Gesteld in een positie van de hoogste eer. Is dat niet de ultieme, Goddelijke bevestiging en waardering van de weg die hij is gegaan? Het loutere feit dat Christus Jezus, die voor ons stierf en door God werd opgewekt, nu ook aan Gods rechterzijde is, dat alleen al pleit voor ons. Velen hebben het idee dat Christus als een advocaat in de bres voor ons zou springen tegen Gods beschuldigingen. Of dat hij ten behoeve van ons zou pleiten voor strafvermindering of gratie. Niets is verder van de waarheid! De waarheid is dat God zelf ons rechtvaardig verklaart en vrijspreekt. Wij hebben geen advocaat nodig! Dat Christus Jezus aan Gods rechterzijde is, garandeert dat onze belangen op het allerhoogste niveau worden behartigd! 307

Romeinen 8:35 – wat kan ons scheiden van de liefde van Christus? Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of het zwaard? Veroordeling door Christus? Integendeel! Hij stierf voor ons en hij werd opgewekt en nu is hij aan Gods rechterzijde. Zijn aanwezigheid daar pleit voor ons. Is er iets dat ons van zijn liefde zou kunnen scheiden? Dat is onmogelijk! De zeven omstandigheden die Paulus vervolgens noemt, liggen allemaal in de sfeer van verdrukking om Christus’ wil. In een opklimmende reeks van heftigheid somt hij ze op. Te beginnen bij verdrukking en eindigend bij het zwaard. Verdrukking is druk die van buitenaf komt. Benauwdheid is heftiger, omdat die van binnen beleefd wordt. Vervolging duidt op achterna gezeten worden. Honger en naaktheid verwijzen naar gebrek aan primaire levensbehoeften: voedsel en kleding. Gevaar spreekt van levensbedreigende omstandigheden, terwijl het zwaard ook daadwerkelijk een einde maakt aan het leven. Alle genoemde omstandigheden heeft Paulus in zijn bediening aan den lijve ondervonden. Wat hij schrijft is dus bepaald geen theorie. Al deze toestanden worden hier genoemd, omdat ze beogen te scheiden van Christus. Maar hoe extreem ook, “de liefde Gods die is in Christus Jezus” (:39) doorstaat alles. Niets kan die liefde weerstaan! 308

Romeinen 8:36 – een uitgelezen citaat! Zoals geschreven staat: Wegens U worden wij de ganse dag ter dood gebracht, wij worden gerekend als slachtschapen. Paulus sluit hier aan op het voorgaande vers, waar hij schreef over gradaties van verdrukking, eindigend met het zwaard. Dat de daar genoemde omstandigheden inderdaad verband houden met verdrukking omwille van de naam van God, blijkt ook in dit vers. Paulus citeert Psalm 44 waar eveneens sprake is van voortdurend levensgevaar en de dreiging omgebracht te worden. De verwijzing naar Psalm 44 vers 23, is zeker niet willekeurig of een citaat op de klank af. Het gaat in deze psalm over de tijd, dat de Heer zich afzijdig houdt (“waarom slaapt U JAHWEH?”; Ps.44:24). Israël is verstrooid onder de volken (Ps.44:12) en God verbergt zijn aangezicht voor hen (Ps.44:25). Het wachten is op de tijd dat JAHWEH zal opstaan tot hulp van zijn volk (Ps.44:27). Dat Paulus uitgerekend uit Psalm 44 citeert sluit naadloos aan bij het onderwijs, dat hij in deze brief geeft over de aard van onze tijd. Israël is terzijde gesteld en de Heer verbergt zijn aangezicht (> ”de verborgenheid”)! God grijpt niet in en de zijnen zijn in deze wereld geheel niet in tel. Maar desondanks: niets kan hen scheiden van de liefde van Christus! 309

Romeinen 8:37 – hyper-overwinnaars Maar in al deze dingen zijn wij meer dan overwinnaars, door hem die ons liefheeft. Met “al deze dingen” doelt Paulus op de opsomming van vers 35 (“verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar, het zwaard”). Allemaal omstandigheden die tegen ons zijn. Dat mag dan zo lijken, maar schrijft Paulus dat we in dit alles “méér dan overwinnaars” zijn. In het Grieks is dit één werkwoord: hyperoverwinnende. Hoe kan dat? Hoe kun je méér dan overwinnaar zijn? Stel u voor: een worstelaar heeft een wedstrijd gewonnen en ontvangt daarvoor een prijs van 1000 euro. Hij komt thuis en hij zegt tegen zijn vrouw: alsjeblieft, dat geld is voor jou. De worstelaar is de overwinnaar. Maar de vrouw die hij liefheeft, maakt hij méér dan overwinnaar. Zij ontvangt de prijs zonder daarvoor te hebben gestreden. Zonder strijd geen overwinning. Dus… wie de prijs van overwinning ontvangt, zonder zelf daarvoor te hebben gestreden, is “méér dan overwinnaar”. Christus Jezus is het die stierf en werd opgewekt en nu is gezeten aan GODS rechterhand. Hij is de Overwinnaar! Maar omdat hij ons liefheeft, doet hij (om niet!) ons delen in deze overwinning. Dát maakt ons méér dan overwinnaars. Niets op aarde kan die garantie ooit ongedaan maken! 310

Romeinen 8:38,39 – de liefde Gods Want ik ben overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen noch overheden, noch tegenwoordige noch komende zaken, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer. In vers 35 somde Paulus al een klimmende reeks van omstandigheden op (van verdrukking tot zwaard), die beogen ons te scheiden van de liefde van Christus. Maar het is onmogelijk. Want in dat alles zijn we zelfs nog méér dan overwinnaars. We delen immers op voorhand in een overwinning waarvoor hij, die ons liefheeft, zelf garant staat. In deze verzen wordt de opsomming van vers 35 nog veel verder uitgebreid. De grootste contrasten die we kennen (dood en leven, hoogte en diepte) worden inbegrepen. Maar ook de onzienlijke wereld (engelen, krachten) of wat zich boven ons bevindt (overheden) wordt er in betrokken. Ongeacht of dat nu tegenwoordige of toekomende zaken betreft. En mocht er nog iets buiten deze opsomming vallen, dan voegt Paulus er aan toe: “nog enig ander schepsel”. Met andere woorden: helemaal niets is ooit bij machte ons te scheiden “van de liefde GODS in Christus Jezus”. GODS liefde is alomvattend en onvoorwaardelijk. En daarom overwint die liefde alles! 311

Romeinen 8:39 – de liefde van God in Christus Jezus Want ik ben overtuigd dat (…) noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer. Wat hier “de liefde van God in Christus Jezus” heet, is een nadere omschrijving van wat in vers 35 “de liefde van Christus” werd genoemd. Want is “de liefde van Christus” niet de ultieme uitdrukking van “de liefde van God”? Gods liefde (agapé) is de liefde die Hij onvoorwaardelijk heeft voor al zijn creaturen. Hij heeft hen lief, omdat zij allen zijn maaksel zijn. Door Hem bedacht en geformeerd. Nooit laat Hij dat werk varen. Gods liefde is dus tevens zijn trouw. Nooit is die liefde zó onweerlegbaar bewezen als toen Christus stierf (5:8). Het was het mensdom dat Christus aan het kruis nagelde. En wat was Gods reactie daarop? Drie dagen later wekte Hij hem op in onvergankelijkheid, om aan die wereld die zijn Zoon vermoordde, het Leven te geven! Dat is “de liefde Gods in Christus Jezus”. Het is tegen deze inktzwarte achtergrond van vijandschap en ongeloof, dat het licht van GODS onvoorwaardelijke liefde scheen als nooit tevoren! Die liefde is (bewezen!) sterker dan welke tegenstand of kracht ook. Alles overwint zij! 312

De alleen wijze GOD ROMEINEN 9 313

Romeinen 9:1 – een intermezzo Ik spreek waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten getuigt samen met mij in heilige geest… Met de climax aan het einde van Romeinen 8, zouden we zonder problemen meteen verder kunnen lezen in Romeinen 12. Waarmee is gezegd, dat de tussenliggende hoofdstukken van Romeinen 9, 10 en 11 feitelijk een onderbreking vormen. Het is een intermezzo in Paulus’ betoog. Paulus geeft daarmee ook literair vorm aan het onderwerp dat hij bespreekt. Het gaat in deze hoofdstukken immers om de onderbreking in Gods weg met Israël. Door Israëls struikeling is de redding bij de natiën terecht gekomen. Maar deze situatie heeft een “totdat” (11:25). Het is tijdelijk. De hoofdstukken 9-11 vormen zeker geen overbodig aanhangsel. Paulus begint met een urgentieverklaring: hij spreekt waarheid en liegt niet. Het is heilige geest die we beluisteren in deze hoofdstukken. De God-geademde Schriften komen uitgebreid aan het woord en Paulus’ eigen geweten getuigt daarin mee. Het woord ‘geweten’ is letterlijk ‘mede-weten’ (consciëntie): het verwijst naar het innerlijk weten dat een mens met God deelt. Hoewel met het karakter van een intermezzo, liggen deze hoofdstukken geheel in lijn met het grote thema van deze brief: de rechtvaardigheid van God. God doet recht aan de beloften die Hij aan Israël heeft gegeven. Straks, maar ook nu. 315

Romeinen 9:1,2 – ononderbroken hartzeer Ik spreek waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten getuigt samen met mij in heilige geest, dat ik een grote droefheid en een ononderbroken hartzeer heb. In het eerste vers leidde Paulus zijn nieuwe onderwerp in door de heilige noodzaak ervan te benadrukken. Hij moet hierover spreken ter wille van de “waarheid in Christus”. In het tweede vers benoemt hij het emotionele motief. Paulus droeg “een grote droefheid” met zich mee. Hij noemt het (letterlijk) een “pijn in het hart”. Niet soms en zelfs niet vaak, maar “ononderbroken”. De waarheid die Paulus ter sprake gaat brengen is allerminst een academische kwestie voor hem. Zeker, hij kan er rationeel over spreken en schrijven. Erover debatteren met bewijzen en sterke overtuiging. Maar juist daarom verdriet het hem ook zozeer, dat hij tegen een muur van ongeloof aanloopt. De reden van Paulus’ droefheid komt nog uitgebreid aan de orde. Maar merk hier alvast op, dat intense vreugde kennelijk samen kan gaan met “een grote droefheid” en “een ononderbroken hartzeer”. Nog maar enkele verzen hiervoor jubelde Paulus immers (8:37-39). Dat is inderdaad dubbel, maar niettemin realiteit. En zou de vreugde vooral niet hierin gelegen zijn, dat het alle droefheid, hoe groot ook, overtreft? 316

Romeinen 9:3 – ik wenste… Want ik wenste zelf een anathema vanaf Christus te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees… De gangbare vertalingen geven deze zin weer met “ik zou wel wensen…”. Dat klopt niet, want Paulus schrijft in de verleden tijd: ik wenste… Hij doelt met deze woorden op de tijd waarin hij de Christus nog vervolgde. Toen vond hij het niet erg een vloek (> anathema) te zijn voor Christus en voor allen die bij hem behoren. Sterker nog: hij wenste dat. Als geen ander was Saulus van Tarsus een vervolger van de, in zijn ogen, vervloekte “sekte van de Nazareners”. Het heftige joodse verzet dat Paulus nu ondervond tegen zijn boodschap, bepaalde hem direct bij zijn eigen verleden. Ooit was hijzelf de exponent van dit verzet. Wanneer Paulus in het vervolg van deze hoofdstukken het ongeloof van zijn volk aan de kaak stelt, dan maakt hij met bovenstaand statement op voorhand duidelijk, dat hij zich niet boven zijn volksgenoten verheft. Hij is niet beter dan zij. Want het was genade dat de Heer zich aan hem openbaarde op de weg naar Damascus. En daarbij tevens bewees, bij machte te zijn zowel ogen te verblinden als te openen. Dat biedt perspectief! 317

Romeinen 9:4 – Israël is mijn eerstgeboren zoon …mijn verwanten naar het vlees, die Israëlieten zijn, van wie de zoonstelling is en de heerlijkheid… Het voortdurende hartzeer, dat Paulus voelde ging over zijn broeders en “verwanten naar het vlees”. De toevoeging “naar het vlees” onderstreept subtiel de kloof tussen Paulus en zijn broeders. Want naar de geest ontbrak de broederschap. Zoals de apostel later (11:28) over hen zegt, dat zij “naar het Evangelie vijanden zijn”. Het is deze dubbelheid die de aanleiding vormt van de hoofdstukken die volgen. Het Evangelie wordt door de meerderheid van Paulus’ “verwanten naar het vlees” verworpen. Hoe kan dat? Zij zijn toch Israëlieten? En herinnert deze aanduiding niet aan de naam waaraan zoveel voorrechten zijn gekoppeld? Acht voorrechten somt de apostel op. Voorrecht nummer één is “de zoonstelling”. In het voorgaande hoofdstuk kwam dit begrip ook al enige keren voorbij (8:15,23). Kinderen worden verwekt, een zoon wordt gesteld. Zonen delen in het bezit van hun vader. Israël wordt door God “mijn eerstgeboren zoon” genoemd (Ex.4:22). Het mag dan waar zijn, dat ook gelovigen uit de natiën tot zonen worden gesteld, dat neemt niet weg dat zoonstelling primair voor Israëlieten is weggelegd. Want heel de wereld zal onder hun beheer worden gesteld. Delend in Vaders bezit. 318

Romeinen 9:4 – de heerlijkheid en de verbonden …die Israëlieten zijn, van wie de zoonstelling is en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften… In de opsomming van voorrechten, die van Godswege aan Israëlieten zijn gegeven, volgt na “de zoonstelling” als tweede “de heerlijkheid”. Deze term verwijst naar Gods heerlijkheid, die als wolk ooit zichtbaar de tabernakel vulde (Ex.40:34,35) en later ook de tempel van Salomo (2Kron.7:1). De heerlijkheid, die later via de Olijfberg (!) de stad heeft verlaten (Ezech.11:23) en pas in een toekomstig herbouwde tempel in Jeruzalem weer terug zal keren (Ezech.43:4,5). Deze heerlijkheid die door rabbijnen de sjechina (= aanwezigheid) wordt genoemd, behoort primair de Israëlieten toe. Dan volgt als derde Israëlitisch voorrecht “de verbonden”. Let op het meervoud. Te denken is in de eerste plaats aan het verbond met Abraham, waarvan de lijn via Izaäk werd voortgezet naar Jakob en diens zonen. Later sloot God een verbond met Israël bij de berg Sinaï, maar de geldigheid daarvan is beperkt. Jeremia kondigde aan, dat God in de toekomst een nieuw verbond zal sluiten met Israël ter vervanging van het oude verbond. Maar bedenk: zowel het oude als het nieuwe verbond wordt uitdrukkelijk gesloten met het volk van Israël. Deze belofte staat nog steeds! 319

Romeinen 9:4 – wetgeving, eredienst en beloften …die Israëlieten zijn, van wie (…) de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften… Maar liefst acht zegeningen noemt Paulus om duidelijk te maken hoezeer Israëlieten bevoorrecht zijn boven de natiën. Vier ervan hebben we al bezien. Bij “de verbonden” (dat wil zeggen: het oude en het nieuwe verbond) behoren ook de wetgeving en de eredienst. Bij de wetgeving denken we uiteraard aan de wet die Israël op de berg Sinaï van God ontving. In die wetgeving wordt ook uitgebreid gesproken over de eredienst zoals deze plaatsvond in de tabernakel en later in de tempel (Heb.9:1,6). Het betreft het hele bestel van rituelen, priesterdienst, hoogtijden, offers, enzovoort. Het typerende van het oude verbond is dat de wet en de eredienst als een verzameling opdrachten werden beschouwd. “Onder de wet”, als onder een last (Hand.15:10). Onder het nieuwe verbond daarentegen, krijgen wetgeving en eredienst een totaal nieuwe betekenis. Niet omdat de wet of de eredienst komen te vervallen, maar omdat Israël zal ont-dekken (de bedekking wordt weggenomen!), dat de wet profetie is. Het “gij zult” en “gij zult niet” blijken evenzovele beloften van God te zijn, die Hijzelf zal vervullen. Wat een bevrijding! Zó schrijft God zijn wetten in hun harten. 320

Romeinen 9:5 – de vaderen & de Christus (Israëlieten… ) van wie de vaderen zijn en vanuit wie de Christus is naar het vlees, die is boven alles, God gezegend tot in de aeonen, amen! De laatstgenoemde voorrechten van Israël, verbinden het begin en het einde van “de beloften” aan elkaar. De geschiedenis begon bij de verkiezing van de aartsvaders. En eindigt het niet bij “het zaad van Abraham”, de Christus in wie de beloften hun vervulling vinden (Gal.3:19)? Uiteraard is dat “naar het vlees” gerekend (Rom.1:3). Dit verwijst naar de stamboom, die toont hoe de beloften vererfd zijn en uiteindelijk terecht zijn gekomen bij “de Messias”. Maar er is ook een andere lijn. Want “naar de geest” gerekend is de Christus door God zelf verwekt en daarom is hij ook “de Zoon van God“. Eerst verwekt door de kracht van de Allerhoogste bij Maria (Luc.1:35) en later door God verwekt uit de doden (Hand.13:32,33). De komst van de Christus vormt het absolute hoogtepunt van Israëls voorrechten. Hij is boven alles. Nu ook letterlijk. Want hij is (zoals was voorzegd) verhoogd aan Gods rechterhand (Ps.110:1). Het is via deze Christus en alle andere voorrechten die aan Israël toevielen, dat God zijn glorie door de aeonen heen zal etaleren! 321

Romeinen 9:6 – het woord van God vervallen? Maar het is niet alsof het woord van God zou zijn vervallen. Want niet allen die vanuit Israël zijn, die zijn Israël. Gelden de acht genoemde Goddelijke voorrechten die aan Israëlieten zijn gegeven, daadwerkelijk alle Israëlieten? Hebben zij allen, hoofd voor hoofd hier deel aan? Maar in dat geval is het onverklaarbaar hoe de meerderheid van de Israëlieten in de tegenwoordige tijd Christus verwerpen. Alsof het woord van God vervallen zou zijn! Een volstrekt ondenkbare optie. Het feit dat aan Israëlieten zeer bijzondere voorrechten zijn gegeven, strijdt niet met de observatie, dat de meerderheid van de Israëlieten hieraan momenteel geen deel heeft. Het ondermijnt het woord van God niet en de geldigheid van het woord komt er niet door in het gedrang. Dat is geen dogmatische dooddoener. Paulus onderbouwt zijn stelling vanuit het woord van God. Tot Israël behoren, zo betoogt de apostel, is maar geen louter genealogisch gegeven. Dat iemand geboren is uit Israëlitische ouders is niet doorslaggevend. De kring van hen die daadwerkelijk en van Godswege tot Israël gerekend worden, is veel kleiner dan zij die nominaal (= in naam) tot dit volk behoren. God heeft het geheel op het oog, jazeker, maar Hij gaat altijd uitverkiezend (selectief) te werk. 322

Romeinen 9:7,8 – in Izaak zal uw zaad genoemd worden En ook niet allen zijn kinderen die zaad van Abraham zijn, maar “in Izaak zal uw zaad genoemd worden”. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees, die zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte rekent Hij tot zaad. Israëliet-zijn is meer dan alleen afstamming. Abraham had naast Izaak nog zeven zonen, waarvan Ismaël de bekendste en ook de oudste was (Gen.25:1-6). Zij allemaal waren vanuit biologisch standpunt bezien “zaad van Abraham”, maar slechts één uit hen werd ook zo gerekend. Want alleen Izaak was een kind van de belofte. Via Izaak zou Gods belofte aan Abraham voortgang vinden. Ook hier zien we, zoals zo vaak, hoezeer God de lijn van “het vlees” negeert en terzijde stelt. Hoeveel kinderen Abraham ook verwekt moge hebben, slechts één uit hen was drager van de belofte. Dat wil niet zeggen dat Abrahams andere kinderen voor God oninteressant zouden zijn, of geen deel hebben aan de zegeningen. Integendeel! God zou immers via het zaad van Abraham alle geslachten van de aardbodem zegenen (Gen.12:3). De zegen die God voornemens is te geven, is all-inclusive. Maar het kanaal of instrument waarvan Hij zich bedient, is specifiek en exclusief. Via Izaak en niemand anders. 323

Romeinen 9:9 – een zoon voor Sara Want het woord van belofte is dit: omstreeks dit tijdstip zal Ik komen en zal er een zoon voor Sara zijn. Gods belofte aan Abraham was zeer specifiek. Niet Hagar of Ketura zou de moeder zijn van de beloofde zoon, maar Sara. Zij was oud, kinderloos en haar moederschoot was, zoals Paulus eerder in deze brief schreef (4:19) “verstorven”. Waarmee gezegd is dat Izaaks geboorte een uitbeelding is van leven uit (en overwinning van) de dood. Het “woord van belofte” waar Paulus hier naar verwijst, zijn de uitspraken die we terugvinden in Genesis 18:10 en 14. Sara luisterde met ingehouden lach, bij de ingang van de tent naar het gesprek dat haar man voerde. JAHWEH had gezegd, dat Hij een jaar later rond hetzelfde tijdstip zou komen en Sara een zoon zou hebben. En in Genesis 21:1 lezen we dat dit ook daadwerkelijk zo is vervuld. Precies op de afgesproken tijd. De Heer zou over een jaar terugkomen. Maar niet door, zoals eerder, op visite te komen, maar in de geboorte van Izaak. Herkennen we in deze formulering niet onmiddellijk de komst van “de Zoon van Abraham” (Mat.1:1)? God zelf komt op bezoek “in de volheid van de tijd” (Gal.4:4) in de beloofde Zoon! 324

Romeinen 9:10,11 – één zwangerschap – twee kinderen Maar dat niet alleen, ook Rebekka vanuit één [keer het] bed delend met Izaak, onze vader. Want toen de kinderen nog niet geboren waren… Paulus betoogt dat nakomelingschap geen garantie is voor het delen in de belofte. God had zijn belofte verbonden aan het zaad van Abraham, maar die lijn liep exclusief via Izaak en niet via Ismaël, of de kinderen van Ketura. Ditzelfde principe zien we ook geïllustreerd in de volgende generatie. En zelfs nog frappanter. Want Izaak en Ismaël hadden nog verschillende moeders. Maar bij Izaak speelt één vader en ook slechts één moeder een rol. En het is zelfs nóg sterker: het gaat ook maar om één zwangerschap. Het woord koité dat Paulus gebruikt, heeft als grondbetekenis ‘liggen’ of ‘bed’. In de Bijbel, maar ook in onze taal spreken we van ‘naar bed gaan met iemand’, wat een eufemisme (verhullende term) is voor ‘geslachtsgemeenschap’. Koité is dan ook verwant aan het ons bekende Latijnse woord coïtus. Hoe dat ook zij, Rebekka deelde het bed met één man en op één moment werden twee jongens verwekt: Jakob en Ezau. Ze deelden samen de moederschoot, maar God maakte puur ‘om niet’ onderscheid. Zonder enig menselijke verdienste. Want GOD kiest. 325

Romeinen 9:11,12 – nine eleven Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept), werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… Paulus heeft het hier over Jakob en Ezau. Voordat ze geboren waren en dus ook voordat ze iets goeds of kwaads hadden gedaan, had GOD zijn keuze reeds gemaakt. De grotere en oudere Ezau zou als slaaf dienen voor de jongere en geringere Jakob. Opdat GOD via de mindere, de grotere zou zegenen. Zo werkt GOD – altijd tegendraads. Menselijke eigenroem wordt volkomen uitgesloten. Eerder schreef de apostel (8:28), dat degene die GOD vandaag liefhebben, “naar zijn voornemen geroepenen zijn”. In vers 30 van datzelfde hoofdstuk, beschrijft Paulus hoe alles daarin GODS werk is: degenen die GOD tevoren kent, die bestemt Hij ook tevoren. En die roept Hij. En die rechtvaardigt Hij. En die verheerlijkt Hij. Elke schakel in deze ketting is van zuiver goud: het is geheel GODS werk. En dus ook zijn verdienste en zijn eer. Alles verloopt naar GODS voornemen. Zijn succes is verzekerd! Geen mens kan daar iets aan toe- of afdoen. “Niet vanuit werken”. En geloof zegt daarop amen! 326

Romeinen 9:11,12 – Gods uitverkiezend voornemen Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept), werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… Voor de mens die zelf graag belangrijk wil zijn en op een voetstuk wil staan, is bovenstaande waarheid onverteerbaar. Vele uitleggers hebben zich in bochten gewrongen om onder de waarheid ervan uit te komen. Bijvoorbeeld door te beweren dat Gods uitverkiezing gebaseerd zou zijn op ‘vooruit gezien geloof’. Men redeneert dat, aangezien God van tevoren wist hoe Jacob en Ezau zouden handelen, Hij zijn keuze daarop zou hebben gebaseerd. Maar in dat geval zou Gods keuze alsnog gegrond zijn op wat de jongens deden. Hij had hun “goed of kwaad” en “werken” immers vooraf gezien?! Paulus’ statement laat niets heel van deze uitleg. GODS voornemen en zijn keuzes vormen de basis. GODS plan gaat vooraf aan alles wat de mens bedenkt, kiest en handelt. Onze werken leggen geen enkel gewicht in de schaal. Waarom niet? Luister naar Paulus’ antwoord: “opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept…”! 327

Romeinen 9:11,12 – de onderste boven Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken maar vanuit degene die roept, werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… De waarheid in deze verzen is dat GOD uitkiest en voorbestemt, geheel los van menselijke prestaties of wanprestaties. GODS uitverkiezing gaat vooraf aan onze geboorte. Paulus haalt in dat verband Genesis 25:23 aan, waar van Godswege tot Rebekka wordt gezegd, dat er twee volken in haar schoot zijn en dat de grotere (lees: oudere) als slaaf dienstbaar zou zijn aan de mindere (lees: jongere). Niet degene die naar natuurlijke maatstaven de oudste rechten heeft, maar juist de jongere zou het eerstgeboorterecht ten deel vallen. Zo had GOD het vooraf bepaald. Jakob had zich dus het bord ‘soep’ en al z’n slinkse streken kunnen besparen. In het boek Genesis is het vrijwel standaard, dat het eerstgeboorterecht niet naar de eerstgeborene gaat. Dat zien we al bij Jakobs grootvader Abram, maar ook bij diens zoon Izaak. En ook in de navolgende generaties herhaalt zich dat bij de zonen van Jozef: Manasse en Efraïm. GODS oog valt altijd op wat ‘men’ als “de mindere” beschouwt. 328

Romeinen 9:13 – Ezau op de tweede plaats …zoals staat geschreven: Jakob heb Ik lief, Ezau echter haat Ik. God had vóór de geboorte van de tweeling al tegen Rebekka gezegd, dat de oudere de jongere als slaaf dienstbaar zou zijn. Dat is uitverkiezing. De jongens waren nog niet ter wereld gekomen. Ze hadden dus ook nog niets gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad. Maar GOD koos op voorhand de jongere uit om gediend te worden. En daarmee was feitelijk ook de oudere uitgekozen, namelijk om zijn broer te dienen. Paulus ondersteunt zijn betoog met een citaat, dit keer uit Maleachi 1:3. In Maleachi’s dagen zijn we zo’n dertien eeuwen verder en Jakob en Edom zijn twee volken geworden. Maar de waarheid die vóór de geboorte van de jongens al was bekendgemaakt, staat dan nog steeds. Niet Ezau, maar Jakob is de eerste. We moeten daarbij bedenken dat het werkwoord ‘haten’ in de Schrift niet per se vijandelijkheid inhoudt. Het Hebreeuwse woord is afgeleid van het rangtelwoord ’tweede’ (shnie). Zo is in Deuteronomium 21 vers 15 de ‘gehate vrouw’ niets anders dan de niet-beminde vrouw. De vrouw die op de tweede plaats staat. Dat is ook de gedachte in verband met Ezau. God had geen afkeer van Ezau, maar hem een tweede plaats toebedeeld. Ieder in zijn rangorde. 329

Romeinen 9:14,15 – discrimineert God? Wat zullen wij dan zeggen? Er is toch geen onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! Want tot Mozes zegt Hij: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ook maar zou ontfermen en Ik zal barmhartig zijn jegens wie Ik ook maar barmhartig zou zijn. Paulus heeft uiteengezet hoe GOD in zijn voornemen sommigen uit(ver)kiest voor zijn doel. Zoals bijvoorbeeld Izaak of Jakob. Van te voren stond GODS keuze vast en het staat geheel los van wat de mens doet. “Wat zullen wij dan zeggen?” Een waarschuwing voor een verkeerde conclusie. Is het niet onrechtvaardig van GOD om bij voorbaat de één te bevoorrechten en daarmee de ander achter te stellen? Wat kon Ezau er aan doen, dat hij als eerste ter wereld kwam en Jakob als tweede? Is het geen discriminatie om op basis daarvan privileges aan de één toe te kennen en aan de ander te onthouden? Het antwoord op de door Paulus zelf opgeworpen vraag moet duidelijk zijn: “volstrekt niet!”. Want GOD is GOD. De “Ik ben” zoals Hij Zich aan Mozes bekendmaakte (Ex.33:19). Hij is als Schepper van alle dingen volkomen vrijmachtig om zich te ontfermen over wie Hij en hoe en wanneer Hij maar wil! 330

Romeinen 9:15,16 – niet wie wil of wie rent Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ook maar zou ontfermen (…) Dus dan is het niet van wie wil, noch van wie rent, maar van de ontfermende God. Onderwerp is nog steeds “het uitverkiezend voornemen van God” (:11). Paulus betoogde eerder al, dat dit vast ligt vóór onze geboorte en voordat goed of kwaad is gedaan. Het speelt geen rol. Evenmin het al of niet willen van de mens. Is Paulus hiervan zelf niet het levende bewijs? Hij was van de moederschoot aan afgezonderd om onder de natiën te evangeliseren (Gal.1:15,16) en dus werd hij geroepen. Genade overweldigde hem (1Tim.1:14), zodat zijn onwil en vijandigheid als sneeuw voor de zon wegsmolten. Paulus werd een apostel “door GODS wil” (Ef.1:1) en niet omdat hij dat wilde. Ook het rennen van de mens is in deze geen factor. Rennen (hardlopen) is een sportieve term (1Kor.9:24) en staat voor menselijke inspanningen en prestaties. Later zal Paulus getuigen van de godsdienstige ijver van zijn volksgenoten (10:2). Het blijkt ijdel, omdat men geen besef heeft en slechts eigen rechtvaardigheid zoekt te doen gelden (10:3). Het willen en rennen in bovenstaand vers is een samenvatting van ieder religieus streven. Het stelt voor GOD niets voor. Slechts zijn ontferming telt! 331

Romeinen 9:17 – geen regiefout Want de Schrift zegt tot farao: hiertoe wek Ik u op, zodat Ik in u mijn kracht zou betonen, zodat mijn naam verkondigd zou worden over heel de aarde. Tegenover Jakob staat Ezau. En tegenover Mozes, aan wie God zich bekendmaakte als de ontfermende God (:15), staat farao. Paulus citeert uit Exodus 9:16 waar God bij monde van Mozes tegen farao zegt, dat Hij voornemens was om middels farao zijn kracht te demonstreren en zo zijn naam bekend te maken over heel de aarde. Op voorhand had God Mozes al gewaarschuwd dat farao niet zou luisteren naar de oproep “laat Mijn volk gaan” (Ex.3:19). En toen eindelijk Farao bezweek onder de druk van de plagen, toen verhardde GOD zijn hart (Ex.9:12). Of zoals het Hebreeuws leest: GOD versterkte zijn hart. Farao’s ongezeglijkheid was geen regiefout. Integendeel: het was GODS bedoeling. Daarom versterkte GOD farao’s hart toen deze dreigde te bezwijken. Want om zijn kracht te betonen, had GOD een ‘zwaargewicht’ als tegenstander nodig. Farao’s krachtig ‘nee’ was essentieel voor het tentoonstellen van GODS uitreddende kracht. Door farao’s ongelovig verzet zou wereldwijd en duizenden jaren later nog worden gesproken over het wonder van Israëls uittocht. Bij GOD gaat er nooit iets mis! 332

Romeinen 9:17 – ook ongeloof deel van Gods plan Want de Schrift zegt tot farao: hiertoe wek Ik u op, zodat Ik in u mijn kracht zou betonen, zodat mijn naam verkondigd zou worden over heel de aarde. Mozes wist van tevoren dat farao niet naar Gods oproep (“laat Mijn volk gaan!”) zou luisteren. Toen farao onder grote druk eenmaal wel toegaf, verhinderde God zelf hem daarin en verhardde zijn hart. De weerstand van farao was essentieel in Gods voornemen. Om kracht te demonstreren is tegenkracht onontbeerlijk. Kwaliteiten gaan pas schitteren door contrast. Een ‘sterke man’ als farao, het hoofd van de wereldmacht in die dagen, was daarom uitermate geschikt om die contrast-rol te vervullen. Romeinen 9 laat zien, dat alles naar GODS plan verloopt. Zoals Spreuken 16:4 zegt: “JAHWEH heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja zelfs de goddeloze voor de dag van het kwaad”. Farao in Mozes’ dagen is hier een perfect voorbeeld van. GOD zelf zorgde ervoor, dat farao goddeloos bleef door diens hart te verharden. Farao en zijn leger moesten figureren in de krachtmeting en triomf van God. Inderdaad, dat betekende voor farao en de zijnen het einde. Maar… bij GOD is de dood nooit het einde. Hij ontfermt zich uiteindelijk over allen (Rom.11:32). Ook over farao. 333

Romeinen 9:18 – God verhardt ook wie Hij wil Dus dan ontfermt Hij zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. De conclusie (“dus…”) van dit betoog is de absolute vrijmacht van GOD om zijn schepselen in te zetten voor zijn doel. GOD ontfermde zich over een Mozes en diens volk, maar een Farao verhardde Hij, toen deze eindelijk wilde toegeven aan Gods oproep om het volk te laten gaan. GOD verantwoordt zich daarover niet tegenover zijn eigen creaties en Hij hoeft dat ook niet te doen, zoals Paulus later zal betogen (:20). God verhardde trouwens niet alleen het hart van farao maar van heel diens volk. In Psalm 105:25 lezen we over de Egyptenaren: “Hij keerde hun hart om, zodat zij zijn volk haatten…”. Leest u het goed? God zelf maakte de Egyptenaren antisemitisch in hun hart. God creëerde een donkere achtergrond van verzet, zodat de Egyptenaren als ‘display’ konden fungeren van GODS overwinnende kracht. Door hun verwerping zou Gods naam over heel de aarde worden verkondigd. Hierin klinkt al duidelijk door wat Paulus later expliciet gaat betogen: het huidige joodse ‘nee’ tegen het Evangelie effent de weg naar de bekendmaking van Gods naam onder de natiën. Het door God zelf geregisseerde ongeloof is tot verheerlijking van zijn naam! 334

Romeinen 9:19 – wat verwijt Hij dan nog? Maar u zal nu tot mij zeggen: wat verwijt Hij dan nog? Want wie heeft zijn bedoeling weerstaan? Wie het relaas van de apostel tot dusver aandachtig heeft gevolgd, voelt als vanzelf de bovenstaande vraag opkomen. Alles verloopt naar GODS voornemen, zo betoogde Paulus. De weerbarstige houding van farao was niet alleen voorzegd, maar zelfs bedoeld. Om in een krachtmeting te gloriëren had God een tegenstander van formaat nodig. Vandaar dat God farao ondersteunde en zijn hart verhardde, toen die onder druk dreigde te bezwijken. De vraag die zich dan aandringt is: wat heeft God dan nog te verwijten? Farao is nota bene door God zelf ingezet om Hem tegen te staan?! Farao weerstond weliswaar Gods geopenbaarde wil (“laat Mijn volk gaan!”) maar Gods verborgen bedoeling weerstond hij zeker niet. Sterker nog: niemand heeft ooit Gods bedoeling weerstaan. Want dat is onmogelijk. GOD heeft alles gemaakt met een bedoeling, zelfs de goddeloze voor de dag van het kwaad. Alles verloopt naar “de raad (Grieks: boulema, bedoeling) van zijn wil” (Ef.1:11). Voordat we verder gaan en naar Paulus’ antwoord luisteren, zouden we eerst heel goed de vraag tot ons laten doordringen en beseffen: niemand heeft ooit Gods bedoeling weerstaan! 335

Romeinen 9:20 – betweterig boetseersel Zeker, o mens, maar wie bent u dat u God tegenspreekt? Het geboetseerde zal toch niet tegen de boetseerder zeggen: waarom maakt u mij zó? De tegenwerping in het voorgaande vers is helder: als niemand Gods bedoeling heeft weerstaan, wat heeft Hij dan nog te verwijten? Paulus bevestigt, dat inderdaad farao in zijn weerbarstige houding slechts Gods bedoeling diende. Maar de vraagstelling zelf negeert hij. Paulus betwist het recht om God ter verantwoording te roepen. Niet wat de tegenspreker zegt, maar wie hij zich verbeeldt te zijn, wordt ter discussie gesteld. Het is bizar om als schepsel GOD ter verantwoording te roepen. Paulus maakt dit duidelijk door de vergelijking met een stuk klei, dat meent het beter te weten dan de boetseerder. Wat kan een creatie nu zeggen over de motieven van zijn creator? Als schepselen begrijpen we nog geen fractie van de schepping, laat staan dat we ook maar bij benadering de Schepper zouden begrijpen! We zouden daarom nederig erkennen, dat we niet kunnen wat Hij wel vermag. En dat we ook geen idee hebben van wat Hij weet. Menen een oordeel te kunnen vellen over de motieven van GOD is pure hoogmoed en betweterij. 336

Romeinen 9:21 – klei in de hand van de Pottenbakker Of heeft de pottenbakker van het leem niet het recht om uit hetzelfde kneedsel het ene voorwerp te maken tot eer, het andere echter zonder eer? De tegenspreker uit vers 19 betwist het recht van God om iemand een verwijt te maken aangezien Hij henzelf met opzet gemaakt heeft. Dat klinkt logisch, maar wat de tegenspreker uit het oog verliest is dat een schepsel onbekwaam en (vandaar) onbevoegd is om de Schepper ter verantwoording te roepen. Wat weet een creatie van de motieven en intenties van zijn schepper? Een creatie is onderworpen aan zijn creator; niet omgekeerd. Ongeacht of we denken aan de creatie van een schrijver, schilder of componist. Of, zoals in bovenstaand vers: de pottenbakker. Het materiaal dat de creator ter beschikking staat is van hem en wat hij ermee doet is aan hem. De pottenbakker maakt enerzijds voorwerpen tot eer, zoals bijvoorbeeld een siervaas of een wandbord. Maar uit “hetzelfde kneedsel” maakt hij ook alledaagse voorwerpen, zoals een afvalbak of toiletpot. In beide gevallen nuttige voorwerpen. Maar niet per se voorwerpen om mee te pronken. En zo is ook de mensheid: allen zijn we, met of zonder eer, als klei in de hand van de Pottenbakker… 337

Romeinen 9:22 – voorwerpen van toorn toebereid Indien God nu zijn toorn wil betonen en zijn kracht bekend maken, in veel geduld voorwerpen van toorn heeft verdragen die toebereid waren tot ondergang (…)? De retorische vraag in deze lange zin in vers 22 en 23, volgt uit de eerdere vraag in vers 21. Heeft een pottenbakker niet het recht om uit hetzelfde materiaal eervolle voorwerpen of voorwerpen zonder eer te maken? De metafoor moet duidelijk zijn: de pottenbakker verwijst naar GOD, terwijl het leem verwijst naar de mens, die uit de aarde is genomen. Zoals een pottenbakker voorwerpen maakt voor allerlei doeleinden, zo doet GOD dat ook. Als GOD toorn en kracht, maar ook geduld wil demonstreren, hoe zou Hij dat anders doen, dan door voorwerpen voor dit doel te creëren? Doet ook een schrijver van een script niet hetzelfde door rollen toe te bedelen aan verschillende karakters die hijzelf creëert? Good and bad guys. Het probleem meestal bij bovenstaand vers is dat men hier inleest alsof God mensen voor altijd zou verdoemen (‘dubbele predestinatie’). Maar de eindbestemming is hier niet aan de orde. Daarover had Paulus al geschreven (3:23,24; 5:18) en zal hij ook nog schrijven (11:32,36). “Toorn” en “ondergang” zijn bij GOD nooit definitief (Ps.30:6). Ontferming, rechtvaardiging en leven zijn blijvend! 338

Romeinen 9:22-24 – voorwerpen van ontferming … in veel geduld voorwerpen van toorn heeft verdragen die toebereid waren tot ondergang, juist opdat Hij bekend zou maken de rijkdom van zijn heerlijkheid over voorwerpen van ontferming, die Hij tevoren had gereed gemaakt tot heerlijkheid? Ons, die Hij ook roept, niet alleen vanuit Joden maar ook vanuit natiën. Voorwerpen van toorn, die toebereid waren tot ondergang (zoals farao; vers 17), vervullen geen eervolle, maar wel een noodzakelijke functie in GODS plan. Zij dienen ter demonstratie van Gods toorn, kracht en geduld. Onmisbaar, maar geen hoofdrol. Farao en zijn leger waren figuranten in de spectaculaire verlossing van Israël uit Egypte. De Israëlieten waren uitverkoren om “voorwerpen van ontferming” te zijn. “Tevoren gereed gemaakt tot heerlijkheid”. De verwijzing naar “voorwerpen van ontferming”, door GOD tevoren bereid tot heerlijkheid, brengt Paulus weer terug bij zijn eerdere onderwerp, namelijk “ons, die Hij ook roept”. Dat zijn wij, die naar GODS voornemen geroepenen zijn en voorbestemd (8:28,29). Echter “niet alleen uit Joden, maar ook vanuit natiën”. Maar hoe kan dat nu? Waren immers niet de Israëlieten uitverkoren en voorbestemd? Waarom worden nu dan de natiën geroepen? Is dat niet in strijd met de woorden van de profeten? Die vragen zal Paulus in het navolgende beantwoorden. 339

Romeinen 9:25 – Lo-ammi wordt Ammi Zoals Hij ook zegt in Hosea: Ik zal niet mijn-volk noemen: mijn-volk en de niet-geliefde: geliefde. De “voorwerpen van ontferming” in onze dagen, worden niet alleen geroepen uit de Joden maar ook uit de natiën (:24), zo betoogt Paulus. Ter illustratie daarvan haalt hij eerst Hosea 2:22 aan. Als we deze tekst er op naslaan dan blijkt dat daar gesproken wordt over het toekomstig herstel van Israël. Wanneer straks het volk Israël vanuit de woestijn het land zal binnentrekken (Hos.2:14,15) en tot bruid zal worden geworven (Hos.2:16-19). Dan zal tot haar worden gezegd: je bent niet langer Lo-ammi (= niet mijnvolk), maar Ammi (= mijn-volk) en niet langer Lo-Ruchama (= nietontfermde), maar Ruchama (= ontfermde). De vervulling van Hosea 2:22 is in de letterlijke zin tot op vandaag toekomstig. Paulus’ aanhaling van dit vers dient hier ook niet als uitleg van Hosea 2:22, maar als illustratie en vergelijking. Vandaar de formulering: “zoals Hij ook zegt in Hosea…”. Het principe dat Paulus illustreert aan de hand van Hosea is: wat eerst niet mijn-volk was, wordt later wel mijn-volk en zal dan ook ontferming vinden. Het feit dat vandaag uit de natiën mensen worden geroepen en “mijn-volk” worden, blijkt oude Bijbelse papieren te hebben. Niet-ontfermd of niet-geliefd is geen definitieve status… 340

Romeinen 9:26 – Israël onder de natiën En het zal zijn in de plaats waar tot hen werd gezegd: jullie zijn mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. In dit vers 26 citeert Paulus wederom uit Hosea, maar nu uit hoofdstuk 1:10,11. Daar wordt gesproken over ‘de tien stammen’ (“de zonen van Israël”) die onder de natiën talrijk zouden worden als het zand der zee. En “in de plaats”, namelijk te midden van de natiën, waar zij niet gerekend worden als mijn-volk, zouden ze “zonen van de levende God” genoemd worden. Bedenk daarbij dat ‘de tien stammen’ (!) nooit zijn teruggekeerd naar hun erfdeel. In de dagen van Kores keerde weliswaar officieel heel het volk (alle twaalf stammen; Ezra 1:3; 6;17) terug, maar kregen zij een plek in Juda. Vandaar dat sinds die tijd de mensen van het volk Israël Joden worden genoemd; men vaart onder de vlag van Juda. Het grootste deel echter van de tien stammen verloor in den vreemde hun identiteit en verdween onder de natiën. Dat betekent dat als de boodschap van het Evangelie in onze dagen bij de natiën terecht komt, het daarmee ook automatisch terecht komt bij het ‘verloren Israël’! En uitgerekend “in die plaats” worden de “zonen van de levende God” geroepen! 341

Romeinen 9:27,28 – slechts een rest gered Jesaja nu roept over Israël: al was het getal van de zonen van Israël als het zand van de zee, het overschot zal gered worden, want de Heer zal een concluderend en beknopt woord op aarde doen. De aanhalingen uit de profeet Hosea dienden voor Paulus als illustratie, dat God niet alleen roept uit de Joden, maar ook vanuit de natiën. Bedenk daarbij dat de tien stammen van Israël (van wie Hosea sprak) voor het overgrote deel ook daadwerkelijk verloren is gegaan (lees: is geassimileerd) onder de natiën. Maar juist daar wordt Gods volk in onze dagen geroepen! Zodat ook het verloren Israël toch in aanraking komt met Gods Woord! Niet alleen Hosea maar ook Jesaja getuigt hiervan en Paulus refereert in bovenstaande verzen aan Jesaja 10:22,23 (LXX). De definitieve vervulling van die profetie ligt in de toekomst, maar op een verborgen wijze krijgt het nu al inhoud. Hoe groot Israëls getal ook moge zijn, in onze dagen wordt slechts een rest gered. God is de Redder van allen, maar slechts door geloof krijgt een mens daaraan deel. Dat is nooit anders geweest. Iedereen zal uiteindelijk tot erkenning komen, maar nu is het slechts een kleine minderheid bij wie het Woord gehoor vindt. 342

Romeinen 9:29 – een minderheid En zoals Jesaja tevoren had gesproken: Indien de Heer Sebaot voor ons geen zaad had overgelaten, als Sodom waren wij geworden en als Gomorra waren we gelijk gemaakt. De roep van het Evangelie aangaande de opgewekte Messias is bij het overgrote deel van het volk Israël niet ‘geland’. De meerderheid van de natie heeft de boodschap afgewezen en ook haar leiders (in het Sanhedrin) hebben het officieel verworpen. Het is deze situatie die volkomen overeenstemt met de profetie, zoals Paulus deze aanhaalt vanuit Jesaja 1:9. Juda’s leiders worden daar vergeleken met de bestuurders van Sodom en het volk met dat van Gomorra. Steden die tot op vandaag model staan voor de rigoureuze wijze waarop God destijds met hen heeft afgerekend door ze om te keren en te verwoesten. Maar hoe diep het volk en haar bestuur als geheel ook gezonken zijn en ongezeglijk blijken, de Heer Sebaot (= Hebreeuws voor ‘legermachten’), staat ervoor garant altijd een rest te vrijwaren. Een kleine minderheid waarmee Hij verder gaat. Zeker, uiteindelijk heeft God het totaal op het oog, maar in de tegenwoordige tijd werkt Hij per definitie met minderheden. Een kleine groep die getalsmatig nauwelijks iets voorstelt. Maar die zijn Woord geloofd en als zaad in goede aarde is gevallen. 343

Romeinen 9:30 – rechtvaardigheid vanuit geloof Wat zullen wij dan zeggen? Dat natiën die geen rechtvaardigheid najagen, rechtvaardigheid begrepen. Rechtvaardigheid echter die vanuit geloof is. Wat zou de reactie op het voorgaande nu zijn? Paulus begint met de vaststelling, dat natiën (niet: de natiën, maar sommigen uit hen), geen rechtvaardigheid najagen. In tegenstelling tot het Joodse volk, kennen zij geen ijver om voor God rechtvaardig te zijn. En toch, ze hebben rechtvaardigheid begrepen. Dat wil zeggen: ze hebben greep, ofwel grip, daarop gekregen. Ze begrijpen wat Gods rechtvaardigheid is en dat deze rechtvaardigheid geen rechtvaardigheid is, die een mens door prestaties tot stand brengt. Nee, zij begrijpen dat Gods rechtvaardigheid betekent: God doet recht aan zijn belofte en Hij vervult wat Hij toezegt! Een rechtvaardige is voor God iemand, die vertrouwt op wat Hij belooft. Dit had Paulus al veel eerder uiteengezet in hoofdstuk 3 en 4. Vooral aan de hand van het voorbeeld van Abraham. God beloofde hem nageslacht, hoewel hij en Sara ‘verstorven’ waren. Van Abraham werd niets gevraagd; hij ontving een onvoorwaardelijke toezegging “en Abraham geloofde God en het werd hem gerekend tot rechtvaardigheid” (Gen.15:6; Rom.4:3). Voor God telt slechts “rechtvaardigheid die uit geloof is”. God belooft – zonder mitsen en maren. En wie daarop: amen! zegt, is voor Hem een rechtvaardige! 344

Romeinen 9:31,32 – geloof of werken? Israël echter, dat een wet van rechtvaardigheid najaagt, is aan de wet niet toegekomen. Waarom? Omdat het niet uitgaat van geloof, maar als vanuit werken. Paulus zet in deze passage de natiën tegenover Israël. De natiën hadden geen wet en hebben zich ook nooit druk gemaakt om via die weg rechtvaardig voor God te worden. Dit in tegenstelling tot Israël, dat haar best deed om rechtvaardig voor God te zijn. Maar, juist die ijver zette hen op een dood spoor. Hoezo? Omdat de wet niet gewerkt dient te worden, maar geloofd. Hier raken we de kern van Paulus’ onderwijs over de aard van de wet en het grote verschil tussen het oude en nieuwe verbond. “Gij zult… de Heer uw God liefhebben met heel uw hart” is geen ideaal of opdracht. Om vervolgens gefrustreerd vast te stellen, dat het veel te hoog gegrepen is. Nee, het is een belofte die God doet: jullie zullen de Heer je God liefhebben! En jullie zullen je naaste liefhebben! Enzovoort. Wanneer Israël deze woorden als beloften gaat verstaan, maakt prestatiedrang (“werken”) plaats voor dankbaarheid. Omdat God zelf zijn woorden zal vervullen. Dát is geloof. Dat geeft Hem ook de eer. En dát rekent God tot rechtvaardigheid. 345

Romeinen 9:32,33 – de eerste steen gelegd Zij stoten zich aan de steen van de aanstoot, zoals geschreven staat: “let op, Ik plaats in Sion een steen van aanstoot en een rots van een valstrik en die gelooft op hem, zal niet beschaamd worden”. Paulus citeert hier Jesaja (Jes.28:16) die voorzegde dat God zelf in Sion een Steen zou plaatsen. Deze Steen spreekt van de Messias, die in Sion (Jeruzalem) zou worden opgewekt uit de doden. Daarmee legde God de eerste steen van een nieuw Godsgebouw. Dit historische feit stelt elke andere geschiedkundige gebeurtenis in de schaduw. Solide en vast als een rots. Deze rots is ook een valstrik of struikelblok. Want wie niet wil rusten op die steen, maar zelf een “eigen gerechtigheid zoekt te doen staan” (10:3), die struikelt over de steen die God heeft neergelegd. Want het is of vertrouwen op Gods handelen of zelf menen te moeten werken. Leven of dood. Meer smaken zijn er niet. Paulus getuigt van zijn broeders naar het vlees, dat ze ijver voor God hebben, maar zonder besef (10:2). Dit typeert iedere religie. Het Goede Bericht is dat GOD (door de Steen die Hij heeft neergelegd in Sion) de Redder is van alle mensen. Wie daarop vertrouwt, zal niet beschaamd worden! 346

De alleen wijze GOD ROMEINEN 10 347

Romeinen 10:1,2 – ijver van God Inderdaad broeders, het behagen van mijn hart en de smeekbede naar God toe is ten behoeve van hun redding, omdat ik voor hen getuig dat zij ijver van God hebben, maar zonder overeenkomend besef. Aan het begin van het vorige hoofdstuk begon Paulus zijn betoog over Israëls redding met te verklaren hoezeer het onderwerp hem raakt. Israëls ongeloof betekende voor hem een “grote droefheid en een ononderbroken hartzeer” (9:2). En dat bevestigt hij hier (“inderdaad broeders”). Ook in zijn gebed speelde de redding van zijn Joodse volksgenoten een voorname rol. Deze grote persoonlijke betrokkenheid legt hij ook uit. Hij getuigt en pleit voor hun ijver van God. Een ijver, die voor hem zo herkenbaar was, omdat hijzelf ooit diezelfde ijver had (Hand.22:3). In Galaten 1:14 zegt hij zelfs “een extreme ijveraar van de overleveringen van de vaderen” te zijn geweest. Maar zonder verstand deugt zelfs ijver niet (vergelijk Spr.19:2). Het vuur en fanatisme van Paulus’ volksgenoten hield geen gelijke tred met verstand. Het jodendom heeft de reputatie de Schrift goed te verstaan, maar Paulus is het daar niet mee eens. Men rent wel… maar de verkeerde kant op. Om op de bestemde plaats te arriveren dient men eerst te weten waar men naar toe gaat. 349

Romeinen 10:2 – zonder besef …omdat ik voor hen getuig dat zij ijver van God hebben, maar zonder overeenkomend besef. Paulus geeft zijn Joodse volksgenoten de credits van hun “ijver van God”. Een ijver die hij als geen ander (her)kende. Hun ijver pleit voor hen; men gaat voor de volle honderd procent voor de wet, die hen van Godswege was gegeven. Het verwijt dat in dit vers klinkt, is dat Israëls besef niet overeenkomt met de ijver die zij voor de wet hebben. Het woord ‘besef’ in het Grieks is ‘epi-gnosis’, en betekent letterlijk ‘op-kennis’. ‘Epi-gnosis’ veronderstelt kennis, maar gaat daar bovenuit. Het is meer dan kennen of weten: het is besef van wat je weet. Het ijverige, Joodse volk heeft zich weliswaar op ‘lernen’ toegelegd en er woont onder hen een enorme parate kennis over wat haar geleerden over de wet hebben gezegd. Maar dat is heel wat anders dan inzicht in de wet zelf en besef van wat God ermee bedoelt. Nauwgezet opvolgen hoe bijvoorbeeld jongetjes op de achtste dag besneden behoren te worden, is wat anders dan besef waarom dat zo is. En hoe dit ritueel spreekt van Gods plan en van opstanding en nieuw leven. Want daar gaat het God om! 350

Romeinen 10:3 – fatale onwetendheid Want onwetend omtrent de rechtvaardigheid van God, en de eigen rechtvaardigheid zoekende te doen staan, werden zij aan de rechtvaardigheid Gods niet onderschikt. Paulus heeft het in deze passage over zijn orthodoxe volksgenoten. Aan ijver voor God ontbrak het hen niet. Ze gingen naar de synagoge, ze vereerden God, ze leefden vroom, ze waren ‘bijbelgetrouw’ – maar bij dit alles waren ze “vijanden van het Evangelie” (11:28). Hoezo? Vanwaar dit onbegrip? Paulus’ antwoord is helder: men zocht de eigen rechtvaardigheid op te bouwen, omdat men meende dat dit gewicht in de schaal zou leggen. Maar GOD verwacht helemaal niets van de mens. Hij vervult zelf wat Hij heeft beloofd. GOD doet recht aan zijn belofte, dat is zijn rechtvaardigheid. Daaraan valt niets af- of toe te doen. Alles “is volbracht!” En geloof zegt daarop: amen! Jezus Christus is de Redder van de hele wereld (Joh.4:42). Dat is geen aanbod, maar een feit! Inderdaad, de wereld weet dit niet. En degenen die het haar zouden moeten vertellen, die willen het niet weten. Die zijn druk doende om zoveel mogelijk zielen proberen ’te redden voor de eeuwigheid…’. Vrome ijver is het grootste obstakel om GOD op zijn woord te geloven. 351

Romeinen 10:4 – Christus, het doeleinde van de wet Want Christus [is het] einde van wet, tot rechtvaardigheid voor een ieder die gelooft. Dit vers begint met “want”, hetgeen betekent dat het een toelichting is op het voorgaande. In vers 3 schreef Paulus over Israël, dat zich niet heeft onderschikt aan “de rechtvaardigheid van God”. Zij jaagden hun eigen rechtvaardigheid na en zijn juist daardoor niet aan de wet toegekomen (9:31). Zij meenden, dat de wet gericht was op wat zij moesten werken en vanwege die ijver (:2) zijn ze gestruikeld over “de steen des aanstoots” (9:32). Want de wet gaat niet over werken, maar over God die in Sion een steen zou leggen waarmee men niet beschaamd zou uitkomen (9:33). Gods rechtvaardigheid houdt in, dat Hij recht doet aan zijn belofte. Dus vervult Hij zijn belofte. De wet (zoals heel de Tenach) spreekt van de opgewekte Christus, waarop de vervulling van al Gods beloften is gebaseerd. Christus is het doeleinde (Grieks: telos) van de wet. Alles in de Hebreeuwse geschriften getuigt van hem. Zoals was voorzegd wekte God de Christus op uit de doden. In hem is het Leven. In hem is de redding. Er valt niets meer te werken, want al wat nodig is, is gedaan. Het is volbracht! En daar mogen we op vertrouwen! 352

Romeinen 10:5,6 – twee soorten rechtvaardigheid Want Mozes schrijft van de rechtvaardigheid vanuit wet, dat een mens die deze dingen doet, zal daarin leven. Maar de rechtvaardigheid vanuit geloof spreekt aldus… Dat Christus het einde van de wet is (:4) verduidelijkt Paulus door twee citaten te geven uit de boeken van Mozes. Het eerste citaat komt uit Leviticus 18:5, waarin “rechtvaardigheid vanuit wet” wordt geïllustreerd. Het is het principe: wie deze dingen doet, zal leven. Maar in Romeinen 2 en 3 was reeds vastgesteld, dat niemand aan dit criterium voldoet en voldoende presteert. “Want allen zondigen en komen te kort…” (3:23). Zodat “rechtvaardigheid vanuit wet” slechts in theorie bestaat. Maar er is ook een “rechtvaardigheid vanuit geloof“. Sterker nog: dat is de rechtvaardigheid waar het God om gaat en die Hem de eer geeft. “Rechtvaardigheid vanuit geloof” mag dan tegenover “rechtvaardigheid vanuit wet” staan, het is bepaald geen uitvinding van de ‘Nieuw Testamentische’ schrijvers. Eerder had Paulus aan de hand van het voorbeeld van Abraham dit toegelicht. Maar Mozes kondigde “de rechtvaardigheid vanuit geloof” ook profetisch aan in Deuteronomium. Letterlijk betekent die naam: “tweede wet”. Nadat de eerste set stenen tafelen gebroken was, vanwege Israëls ongehoorzaamheid, gaf God een tweede stel, dat bewaard zou worden in de ark van het verbond… Hoe veelzeggend! 353

Romeinen 10:6 – een veelzeggend citaat Maar de rechtvaardigheid vanuit geloof spreekt aldus: je zou in je hart niet spreken: wie zal omhoog gaan tot in de hemel?, dat is: Christus te doen afdalen. De naam Mozes staat model voor de wet en het oude verbond. Met als leidend principe: “doe dit en je zult leven”. Niettemin spreekt ook Mozes over “rechtvaardigheid vanuit geloof”. Paulus citeert hier en in de volgende verzen vrij uit Deuteronomium 30:11-14. De context waaruit hij citeert is to-the-point en veelzeggend. Voorafgaand aan Deuteronomium 30 wordt voorzegd hoe het volk Israël vanwege ongeloof verstrooid zou worden onder de volken. Om af te sluiten met de cryptische mededeling dat de verborgen dingen niet voor hen bestemd zijn (Deut.29:29). Hoofdstuk 30 is dan de grote ommekeer. Want daar wordt voorzegd, dat het volk in het buitenland tot bekering zou komen (Deut.30:1) en dat de Heer tot hen zou wederkeren (Deut.30:3) om hen terug te verzamelen naar het land. Hun harten zouden worden ‘besneden’ (Deut.30:6), dat wil zeggen: de bedekking op hun hart zou worden weggenomen. Kortom, Deuteronomium 30 is een beschrijving van het beloofde, toekomstige herstel van Israël, met de Messias in hun midden. Hij is het doeleinde en de vervulling van de wet. Niet ver weg in de hemel, maar in levende lijve onder hen! 354

Romeinen 10:6,7 – niet moeilijk of ver weg …je zou in je hart niet spreken: wie zal omhoog gaan tot in de hemel?, dat is: Christus te doen afdalen. Of: wie zal afdalen tot in de afgrond?, dat is: Christus vanuit de doden omhoog te doen komen. Paulus citeert hier vrij uit Deuteronomium 30:12,13. Bij monde van Mozes laat God aan Israël weten, dat wanneer het eenmaal bekeerd zal zijn, men dan ook “het boek van de Torah” zal verstaan (Deut.30:10). En dat gebod blijkt dan niet moeilijk of ver weg te zijn (Deut.30:11). Wat in Deuteronomium 30 “het gebod” heet, vat Paulus in zijn uitleg op als Christus. Dat zijn geen twee verschillende zaken, het is één. Christus is immers het doeleinde en de inhoud van de wet (Rom.10:4). En hij is niet ver weg. Christus hoeft niet uit de hemel gehaald te worden. En men hoeft evenmin in de afgrond neer te dalen. Terwijl Deuteronomium 30 de indruk geeft, dat het gaat over de overkant van de zee (= horizontaal), vat Paulus het hier op als de onderkant van de zee (= verticaal). Niet de mens hoeft Christus uit de afgrond te doen opkomen, want God heeft hem immers uit de doden opgewekt. Het woord van de wet wordt door God zelf vervuld. Moeilijker is het niet! 355

Romeinen 10:8 – in uw mond en hart Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord van geloof dat wij herauten. Paulus betoogt in deze verzen, dat ook Mozes onder het oude verbond reeds sprak van “rechtvaardigheid van geloof”. Zoals in de profetie van Deuteronomium 30, waar de terugverzameling van Israël uit de volken wordt voorzegd. Vanaf dan zal Israël ondervinden, dat het gebod niet moeilijk is en evenmin ver weg (Deut.30:11). Onder het oude verbond meende men, dat de wet zou worden gedaan met handen en voeten. Een voortdurende exercitie in het opvolgen van opdrachten. Onder het nieuwe verbond daarentegen zal men ont-dekken dat de wet een “woord van geloof” is. Geen opdrachten, maar beloften. Geen woord dat gewerkt, maar een woord dat geloofd zou worden. Een woord waarvan de vervulling door God zelf gegarandeerd wordt. Paulus predikt dit “woord van geloof”. Maar, zo zegt hij: ook Mozes verkondigde dit al. Vandaar “het woord van geloof dat wij herauten”. Als eenmaal de bedekking van het hart wordt weggenomen (= de besnijdenis van het hart), dan zal openbaar worden, dat Gods woord één en al belofte is. Hij doet het! En dat woord vervult ook harten en monden! 356

Romeinen 10:9 – de opgewekte Heer Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden. “Het woord van geloof” waar Mozes al van sprak in Deuteronomium gaat over Jezus Christus. Het heet een woord van geloof, omdat er geen werken aan te pas komen. Want God garandeert de redding in hem, die Hij tot Heer heeft gemaakt door hem uit de doden op te wekken (Hand.2:36). Deze garantie van redding klinkt ook onmiskenbaar door in de naam ‘Jezus’, dat is: JAHWEH redt. Dat JAHWEH redt, is onvoorwaardelijk. Door Jezus is Hij Heer en Redder van allen. Er is één weg waardoor God redt: door geloof. Geloven (of vertrouwen) is be-amen met hart en mond. Het Evangelie is het Goede Bericht omtrent Jezus Christus, de opgewekte Heer. De Eersteling uit de doden. Hij is de Goddelijke waarborg, dat allen zullen worden levend gemaakt, zodat de dood wordt teniet gedaan. In hem (en in geen ander) is redding en nieuw leven. De Schrift leert, dat uiteindelijk allen, hemelsen, aardsen en onderaardsen, Jezus van harte als Heer zullen belijden. Tot eer van God de Vader (Filp.2:9-11). Dan is de redding compleet en allen omvattend! 357

Romeinen 10:9 – God wekte Christus op Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden. Dat Jezus Heer is en dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zijn twee kanten van dezelfde medaille. Want omdat God zijn Zoon als Eersteling opwekte uit de doden, is hij ook “Heer van allen” (:12). Petrus zegt tegen zijn volksgenoten op de Pinksterdag, dat God de Jezus die zij hadden gekruisigd, gemaakt heeft tot Heer en Christus (Hand.2:36). Het is het telkens weerkerend refrein in de Schrift, dat God Christus opwekte uit de doden. Het onderstreept de belangrijkste Bijbelse waarheid namelijk dat er één GOD is. Voor wie de leer van de drie-eenheid aanhangt en dus meent dat Jezus (letterlijk) God zou zijn, is dit onbegrijpelijk. Want hoe kon Jezus sterven als hij God was? En waarom had hij een ander nodig om te worden opgewekt? Dat Jezus werd opgewekt kan men onmogelijk van harte geloven. Het is altijd ‘ja maar…’. De Schrift is eenvoudig. “Er is één God en één middelaar van God en mensen, de mens Christus Jezus” (1Tim.2:5). Alleen met deze erkenning kunnen we van harte geloven, dat God Christus uit de doden opwekte! 358

Romeinen 10:10 – geloven en belijden Want met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid en met de mond belijdt men tot redding. Hier is de volgorde van hart en mond weer (chrono)logisch. Men kan immers slechts met de mond belijden als dit eerst ook met het hart wordt geloofd. Geloven doe je niet met de mond (dat is ‘lippendienst’), maar met het hart. Geloven is vertrouwen en kan onmogelijk op commando. Geloof is in de Schrift daarom een (Gods)geschenk (Ef.2:8). Iemand vertrouwen kan alleen waar dit vertrouwen door de ander is gewonnen. Dan ben je overtuigd. Wie gelooft is voor God een rechtvaardige. Voor Hem telt niet dat een mens presteert, maar slechts vertrouwt op wie Hij is en wat Hij belooft. En waar dit geloof (in het hart) gevonden wordt, zal dit onvermijdelijk ook naar buiten komen. Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Geloven en belijden zijn daarom twee kanten van één zaak. Van binnenkant en buitenkant. Zoals hart en mond één zijn, zo geldt dit ook voor rechtvaardigheid en redding. Waar een mens door geloof wordt gerechtvaardigd wordt hij ook door belijden gered. Het zijn deze instrumenten waarmee God zich bedient om te rechtvaardigen en te redden. 359

Romeinen 10:11 – wie op hem zijn geloof vestigt… Want de Schrift zegt: ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden… Wat Paulus zojuist over geloof schreef is maar geen opvatting of bewering van hemzelf. Het is een waarheid die we in heel de Schrift tegenkomen en om dat aan te tonen, herhaalt Paulus het eerdere citaat uit Jesaja 28:16. In Romeinen 9:33 verwees hij ook al naar dat vers, maar daar vooral om aan te tonen, dat Christus de steenrots is, die door God in Sion is geplaatst. God heeft een fundament geplaatst in Sion door daar zijn Zoon als Eersteling uit de doden op te wekken. De opgewekte Christus is het fundament, omdat in hem en via hem alle mensen zullen worden gered, gerechtvaardigd en levend gemaakt. Een solider fundament bestaat niet. Al het andere is als zand en ongeschikt om op te bouwen. Werken of presteren tellen voor God niet. Er valt bij Hem niets te verdienen aangezien Hijzelf degene is die alles geeft. Alles wat we zijn en hebben is enkel dankzij hem. Alle eigen roem is daarom uitgesloten. Het komt aan op God te vertrouwen en Hem te nemen op zijn woord en alleen daarop te bouwen. Daar zal nooit iemand bedrogen mee uitkomen! 360

Romeinen 10:11,12 – Heer van allen …ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Want dezelfde is Heer van allen, rijk voor allen die hem aanroepen. De waarheid dat wie gelooft niet beschaamd uitkomt, heeft een universele geldigheid. Ze is niet beperkt in tijd of plaats, noch beperkt tot een volk. Zeker, God heeft een onderscheiden plan met het Joodse volk, maar als het gaat om redding speelt afkomst geen enkele rol. Want wie je ook bent, een “ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden”. De reden waarom in het Evangelie, zoals Paulus dit onder de natiën verkondigde, geen onderscheid gemaakt wordt tussen Jood en Griek is, omdat één en “dezelfde Heer is van allen”. Niet slechts Heer boven of over allen, maar “van allen”. Dat betekent: elk mensenkind behoort hem toe. De boodschap is daarom: Jezus is jouw Heer (en Redder), geloof dat. De kerken hebben dat omgekeerd: als jij je bekeert, wordt Jezus jouw Heer. Zo wordt genade afhankelijk gemaakt van een menselijke keus en dat is ronduit vals. Het Evangelie is een bericht: Jezus (= JAHWEH is Redder) is Heer van allen. Dat is geen aanbod, maar een mededeling! 361

Romeinen 10:12 – rijk voor allen die hem aanroepen Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Want dezelfde is Heer van allen, rijk voor allen die hem aanroepen. In de naam en persoon van Jezus wordt uitgedrukt wie God is: Redder. Hij is Heer van allen. Elk mensenkind is zijn eigendom. Door hem bedacht, gemaakt en bovendien ook gekocht. Dat is het geweldige feit, dat ons in het Evangelie wordt medegedeeld. Het staat geheel los van de menselijke respons hierop. Dus of je het nu weet of gelooft, of niet. In het vervolg van de zin (“rijk voor allen die hem aanroepen”) is de menselijke respons uiteraard wel essentieel. Want het gaat over “allen die hem aanroepen“. Waarbij de “hem” vanzelfsprekend verwijst naar de “Heer van allen”. Ieder die op hem een beroep doet, zal ondervinden dat hij rijk is. In deze context betekent dat vooral, dat hij redt (:13). De “allen die hem aanroepen” is hier geen beperking. Want de Schrift getuigt, dat uiteindelijk alle tong, tot eer van God de Vader, Jezus als Heer zal aanroepen. Het feit, dat Jezus “Heer van allen” is, garandeert dat hij allen redt. Hoe redt hij? Door hem aan te roepen. Hoe rijk is een mens, die hem reeds in dit leven aanroept! 362

Romeinen 10:13 – ieder die de naam van de Heer aanroept Want: ieder die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden. Dat de Heer rijk is voor allen die hem aanroepen, is uiteraard geen uitvinding van Paulus. Op vele plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel komt deze waarheid al prominent naar voren. Paulus citeert hier uit Joël 2:32, zoals ook Petrus deed op de Pinksterdag (Hand.2:21). Het woord in Joël 2 verwijst naar het moment, dat de zon en de maan zullen worden verduisterd, pal voordat de Heer zal verschijnen. Heel wat profeten spreken van deze belangrijke mijlpaal. Het gaat over de tijd dat het overgebleven volk in Jeruzalem in grote benauwdheid de naam van JAHWEH zal aanroepen. En dan zal hij zijn voeten zetten op de Olijfberg en een vluchtroute creëren richting de woestijn. Maar de grootste verrassing zal zijn dat wanneer Israël de Naam zal aanroepen… JEZUS zal verschijnen (= JAHWEH is Redder). Hij is immers het ikoon van de onzienlijke God. En men zal zien wie zij ooit hebben doorstoken. Het is deze gebeurtenis in de nabije toekomst, die ultiem duidelijk zal maken, dat er redding is in het aanroepen van de Naam. Zoals ook Psalm 50:15 zegt: “Roep Mij aan ten dage van benauwdheid en Ik zal u redden…”. 363

Romeinen 10:14,15 – hoe mooi zijn de voeten… Hoe zullen zij dan hem aanroepen, in wie zij niet geloven? En hoe zouden ze geloven van wie zij niet horen? En hoe zouden ze horen zonder heraut? En hoe zou men herauten indien men niet afgevaardigd is? Zoals geschreven staat: hoe mooi zijn de voeten van hen die goede dingen evangeliseren! Paulus beschrijft een heel logische reeks. De Heer als Redder aanroepen (1) doet men alleen als men ook in hem gelooft (2). Maar om in hem te geloven zal men eerst van hem moeten horen (3). En om van hem te horen zal er iemand moeten zijn, die hem ook bekendmaakt of heraut (4). Maar om te herauten zal men uitgezonden moeten zijn (5). Paulus onderstreept zijn uitspraak over het ‘herauten’ met een pracht citaat uit Jesaja 52:7. In dat vers gaat het over de blijde tijding van verlossing, die tot Israël onder de natiën (!) wordt gezonden over de Heer, die tot haar zal wederkeren om Koning te worden. Het Goede Bericht verneemt ze in den vreemde, omdat een heraut tot haar gezonden is. Herkennen we Paulus hierin niet? Heraut, afgevaardigde en leermeester van de natiën (1Tim.2:7). Zijn voeten brachten hem tot aan de einden der aarde. Om goede dingen te evangeliseren. Hoe mooi is dat! 364

Romeinen 10:16 – bijna niemand gelooft het Maar niet allen geven gehoor aan het Goede Bericht. Want Jesaja zegt: Heer, wie gelooft wat hij van ons hoorde? In het voorgaande vers citeerde Paulus Jesaja 52:7, waar een heraut wordt aangekondigd die aan Israël in ballingschap (dus onder de natiën) een Goed Bericht brengt. Nu citeert Paulus opnieuw Jesaja, maar een paar verzen verderop. In Jesaja 53:1 wordt het ongeloof van Israël in haar eigen Messias dramatisch beschreven. Heel het 53-ste hoofdstuk staat in het teken van de Messias, die veracht wordt door zijn volk (Jes.53:3) en door hen als een lam ter slachting wordt geleid (Jes.53:7). Maar het is God die hem vervolgens verhoogt (Jes.52:13) en hem te Zijner tijd zal openbaren en koningen verstomd zal doen staan (Jes.52:15). Dit gedeelte in Jesaja voorzegt met grote nauwkeurigheid wie de Messias zou zijn en wat hij zou doen. Maar vooral ook hoe hij volstrekt miskend zou worden door zijn volk. Het is in deze context, dat Jesaja uitroept: “Heer, wie gelooft wat hij van ons hoorde?”. De vraag is retorisch: vrijwel niemand gelooft het! Door deze woorden van Jesaja te citeren, slaat Paulus met zijn betoog over Israëls huidig ongeloof, de spijker op de kop! Slechts bij een minderheid vindt het Goede Bericht gehoor. Zoals voorzegd. 365

Romeinen 10:17 – geloof is uit het horen Dus is het geloof uit het horen en het horen door Christus’ uitspraak. Uit de beide citaten vanuit respectievelijk Jesaja 52 en 53 moge het duidelijk zijn, dat geloof voortkomt uit de boodschap die gehoord wordt. De oren vormen het primaire orgaan waardoor de boodschap ontvangen wordt. Dat is weliswaar geen wet van Meden en Perzen en ook niet exclusief. Het komt immers ook voor, dat de boodschap ‘gelezen’ wordt en via die weg ook geloof gewekt wordt. Maar de gangbare route is die van het gesproken woord, dat via het gehoor binnenkomt. Dat is trouwens niet alleen de wijze waarop geloof gewekt wordt, maar ook hoe geloof opgebouwd wordt. “Het horen” mag in de praktijk dan breder zijn dan wat via de oren binnenkomt, het is wel per definitie verbaal. Het verwijst naar woorden, uitspraken en tekst. Ook tekst die zwart op wit staat, dient tot klinken gebracht te worden. Opmerkelijk, dat het Hebreeuwse woord voor ‘lezen’ (kara), hetzelfde is als het woord voor ‘(aan)roepen’. Het idee van lezen is dan ook altijd ‘hardop lezen’ (vergelijk Hand.8:30), zodat het woord gehoord wordt. Dat wat Christus te melden heeft, zou gehoord worden. Geloof is niet gericht op zien, maar op horen! 366

Romeinen 10:18 – het Evangelie in de sterren! Maar ik zeg: hebben zij het niet gehoord? Sterker nog: hun klank ging uit over heel de aarde en hun uitspraken tot aan de einden van de bewoonde wereld. Als geloof uit het horen is, zoals zojuist betoogd, dan zou men de vraag kunnen opwerpen: heeft Israël het misschien niet gehoord? In “het land” dan wellicht, maar ook in de verstrooiing waar ook toen het merendeel van het volk verbleef? Wordt de boodschap ook daar vernomen? En het antwoord is: jazeker. Het argument dat Paulus hier geeft, is zowel eigenaardig als veelzeggend. Want terwijl hij spreekt over het Evangelie van Christus, citeert hij ter ondersteuning Psalm 19:2, waar David zingt over de hemelen die Gods eer vertellen. Kennelijk is dat hetzelfde… De sprake die uitgaat van de zon, de maan, maar vooral ook van de sterrenbeelden, dat is het Evangelie. Alle volken zijn vanouds vertrouwd met de sterrenbeelden. Beginnend bij de Maagd en eindigend bij de Leeuw. Het spreekt van de Messias. Alle sterrenbeelden vertellen het verhaal van “het Zaad van de vrouw”, die de kop van de slang zal vermorzelen. Deze kennis is zo oud als de mensheid zelf. Tot aan de einden van de bewoonde wereld is dat bekend! 367

Romeinen 10:19 – jaloers op wat geen natie is Maar ik zeg: kende Israël het niet? Eerst Mozes zegt: ik zal jullie jaloers maken op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie. In het voorgaande vers stelde Paulus vast, dat het Evangelie tot aan de einden der aarde (= de kustlanden) is vernomen. Zoals ook de sprake die van de hemelen uitgaat, wereldwijd is. Een andere tegenwerping: het volk dat onder de natiën is verstrooid heeft het Evangelie misschien wel gehoord, maar is niet in staat het te (her)kennen. Met een drietal citaten uit de Hebreeuwse Bijbel maakt Paulus duidelijk dat dat niet het geval is. Eerst citeert hij Mozes uit Deuteronomium 32 waar in vers 20 wordt gezegd, dat God zijn aangezicht voor het volk zou verbergen. En vers 21 vervolgt met de vermelding, dat de Heer zijn volk jaloers zou maken “op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie”. Dat klinkt verwarrend: geen natie, wel een natie. Maar wanneer we Mozes’ woorden opvatten, zoals Paulus hier doet, als verwijzing naar de tegenwoordige ekklesia, dan wordt het duidelijker. Want de ekklesia is inderdaad “geen natie” in de gangbare zin des woords, maar een verzameling van individuele gelovigen uit de natiën. Maar uitgerekend dat “onverstandige” volk blijkt te begrijpen wat de Joden ontgaat… 368

Romeinen 10:19 – toornig op een onverstandige natie Maar ik zeg: kende Israël het niet? Eerst Mozes zegt: ik zal jullie jaloers maken op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie. De vraag die is opgeworpen luidt: als het onder de natiën verstrooide Israël het Evangelie inderdaad heeft gehoord (:18), is de boodschap voor haar dan misschien te hoog gegrepen? Vanuit drie Schriftplaatsen gaat Paulus deze vraag beantwoorden, te beginnen bij Mozes (Deut.32:21). Mozes heeft geprofeteerd, dat er ooit een natie zou zijn (dat eigenlijk “geen natie is”), waar Israël jaloers op zou worden gemaakt. Die jaloezie is beslist niet positief. Het idee is niet dat Israël ook graag zou wensen deel te krijgen aan wat ze van die ‘natie’ verneemt. Integendeel, ze wordt toornig op wat ze van hen hoort! Het is boze jaloezie. Israël meent de Schriften te kennen, in tegenstelling tot de natiën, die daar totaal geen verstand van hebben. Hoe irritant is het dan wanneer “een onverstandige natie” hen komt vertellen waar en over wie de Schrift werkelijk gaat. Dit is de situatie sinds Paulus’ dagen tot nu aan toe. Het is voor Israël onverteerbaar, dat een volstrekt “onverstandige natie”, haar de les leert over wat het geheim van hun Tenach is. Mozes heeft het voorzegd. 369

Romeinen 10:20 – gevonden door wie Mij niet zochten En Jesaja waagt het te zeggen: Ik werd gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik werd kenbaar aan hen die naar Mij niet vroegen. Heeft Israël misschien de boodschap niet gekend, verstaan of begrepen?, zo luidde de vraag (:19). Jawel, zo betoogt Paulus, want zelfs een “onverstandige natie” begreep het. Sterker nog: dat maakt Israël juist zo boos en jaloers op hen. Dit fenomeen was reeds door Mozes voorzegd. Maar ook Jesaja waagde het te zeggen, dat God zich juist laat vinden door degenen die naar Hem niet zochten en zich kenbaar maakt aan wie naar Hem niet vroegen (Jes.65:1). Het verstaan van het Evangelie is geen kwestie van intelligentie of opleiding aangezien zelfs een “onverstandige natie” het vermag te verstaan. Maar bepalend is evenmin of een mens God zoekt en naar Hem vraagt. Als rode draad door heel deze brief loopt de waarheid, dat menselijke prestaties en ijver (“werken”) voor God totaal geen gewicht in de schaal leggen. Alles hangt van God af, die recht doet aan wat Hij belooft. Hij ontfermt zich. Hij heeft een alomvattend plan en Hij werkt dat uit zonder enige hulp van mensenhanden. Hij zoekt… en Hij vindt. Zodat alle roem is uitgesloten. 370

Romeinen 10:21 – een ongezeglijk en tegensprekend volk Maar tegen Israël zegt Hij: de hele dag spreid Ik mijn handen uit naar een ongezeglijk en tegensprekend volk. In het voorgaande vers citeerde Paulus Jesaja 65:1 en hier Jesaja 65:2. Aan de ene kant wordt God gevonden door hen die Hem niet zoeken, terwijl aan de andere kant een volk waar Hij voortdurend bemoeienis mee heeft, ongezeglijk en tegensprekend is. Vanwaar dat verschil? Het antwoord is inmiddels duidelijk. Het volk is ongezeglijk en tegensprekend, omdat het meent zelf wijs en beter te zijn. Door die houding komt het woord van God niet bij haar binnen. Want waarom zou men nog luisteren, als men ‘het tóch al weet’? En zeker niet luisteren naar een “onverstandige natie” (:19). Maar God confronteert een waanwijs Israël opzettelijk met ‘dwaasheid’. Via een ‘natie’ die geen historie van Godsopenbaring heeft. Via een ‘natie’ die ook nooit godsdienstige ijver aan de dag legde. Maar juist via hen heeft God het volk Israël iets te melden. De essentie van waar het God om gaat. Om zijn rechtvaardigheid. Om zijn ontferming. Dat Hij zijn handen de ganse dag naar hen uitspreidt. Maar die boodschap is onverteerbaar tot op de dag van vandaag. Omdat het alle eigen werk terzijde stelt. 371

De alleen wijze GOD ROMEINEN 11 373

Romeinen 11:1 – verstoot God zijn volk? Ik zeg dan: God verstoot zijn volk toch niet? Volstrekt niet! Want ik ben ook een Israëliet, ik ben uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin. Als God gevonden wordt bij degenen die naar Hem niet vragen, terwijl Hij in Israël een “ongezeglijk en tegensprekend volk” treft, moeten we daaruit dan concluderen dat Hij zijn volk verstoot? De vraag stellen is haar beantwoorden. “Volstrekt niet!”. Het is immers “zijn volk”! Is het niet juist dit volk waar Hij de hele dag zijn handen naar uitspreidt (10:21)? Hoe zou Hij dat ooit kunnen verstoten? Zeker, Hij kan het tijdelijk ter zijde stellen en loslaten, maar zijn volk verstoten haar laten varen, dat is volkomen ondenkbaar. Het eerste argument dat Paulus noemt om aan te tonen, dat God zijn volk niet verstoot, is hijzelf. Zou God namelijk Israël hebben verstoten, dan zou hij – een Israëliet – niet vanuit de hemel zijn geroepen door Israëls Messias. Paulus was geen proseliet of ‘import’, maar “uit het zaad van Abraham”. Sterker nog: “van de stam Benjamin”, een favoriete naam in het huis van Israël, omdat het de zoon betreft van diens geliefde vrouw Rachel. Paulus’ roeping is in zichzelf een bewijs van Gods trouw aan Israël. 375

Romeinen 11:2 – zoals Elia God verstoot zijn volk niet dat Hij tevoren kende. Of hebben jullie niet waargenomen in Elia wat de Schrift zegt als hij bij God pleit tegen Israël… Anders dan in Romeinen 8:29, doelt Paulus hier met ’tevoren kende’ exclusief op het volk Israël. God verstoot zijn volk niet. Dat doet Hij nu niet, zoals Hij dat ook in het verleden niet deed. Ook niet wanneer de meerderheid van Israël afwijkt van God en zijn woord. Om zijn bewering te staven neemt de apostel zijn lezers mee naar een zwarte bladzijde in Israëls geschiedenis: de tijd van Elia (1Kon.19). Op de berg Karmel had God met vuur geantwoord en het offer ontstoken (1Kon.18). Maar het goddeloze koningshuis van Achab en Izebel was furieus op Elia en wilde hem ombrengen, zodat deze genoodzaakt werd buiten het land te vluchten. De parallellen tussen deze geschiedenis en Paulus’ dagen mogen ons niet ontgaan. Het grote Offer is gebracht en God zelf heeft het ontstoken. Maar evenals ten tijde van Elia willen ook in Paulus’ dagen Israëls leiders niet luisteren en vervolgen op brute wijze de getrouwen. En zoals destijds Elia, bevindt ook Paulus zich buiten het land. Getalsmatig stelt wat is overgebleven niets voor. Maar God rekent anders…! 376

Romeinen 11:3,4 – zevenduizend mannen “Heer, uw profeten doden zij, uw altaren halen ze omver en ik werd alleen overgelaten en zij zoeken mijn ziel.” Maar wat zegt de Godsspraak tot hem? “Ik liet voor Mijzelf zevenduizend mannen over die hun knie niet buigen voor de Baäl”. In vers 3 wordt Elia geciteerd na de geschiedenis op de berg Karmel (1Kon.19:13). In plaats van dat het koninklijk huis diep onder de indruk was van het Goddelijke antwoord, dreigt Elia vermoord te worden en moet hij buiten het land het vege lijf zien te redden. Elia’s moed zonk hem helemaal in de schoenen en hij begeert te sterven (1Kon.19:4). Hij meende nog de enig overgebleven getrouwe te zijn. Ook de profeet Elia was uiteindelijk maar een mens zoals wij allen (Jak.5:17). Gaan we af op eigen bevindingen, dan zinken we zomaar weg in totale neerslachtigheid. Het was de Godsspraak die tot Elia kwam en zijn klacht in een geheel ander perspectief plaatste. Zeker, Elia behoorde tot een minderheid, een overblijfsel. Maar toch, het gezelschap was 7000x groter dan hij meende! En het geheim is: God zelf zorgde daarvoor. “Ik liet voor Mijzelf… over…”. Dat is dus geen mensenwerk. “Zevenduizend mannen” – het getal getuigt onmiskenbaar van Goddelijke perfectie! 377

Romeinen 11:5 – naar de uitverkiezing van genade Zo is dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden, naar de uitverkiezing van genade. Israëls historie kent heel wat dieptepunten en ter illustratie daarvan had Paulus zojuist Elia genoemd. Terwijl de profeet dacht de enige te zijn die als getrouwe was overgebleven, antwoordde God dat Hij voor zichzelf zevenduizend man had overgelaten. De les die Paulus daaruit trekt is, dat ook in de tegenwoordige tijd er een overblijfsel is. God zelf draagt er zorg voor, dat niet iedereen Hem verlaat. Altijd is er een rest. Deze garantie is uitdrukkelijk geen verdienste van de mens. Het is niet zo, dat het overblijfsel een groep is die beter is, of zichzelf kwalitatief onderscheidt van de overigen. God zorgt dat er een overblijfsel is en Hij kwalificeert hen. Om dat te benadrukken schrijft Paulus, dat het overblijfsel er is “naar de uitverkiezing van genade”. God kiest tevoren uit en dus is het genade. Zoals we eerder lazen (Rom.9:11): “…toen de kinderen nog niet geboren waren (…), opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken…”. En zoals Paulus elders van zichzelf beschrijft (Gal.1:15): vanaf de schoot van mijn moeder ben ik door God afgezonderd en in genade geroepen! 378

Romeinen 11:6 – genade alleen Maar indien het in genade is, dan niet meer vanuit werken, anders wordt de genade geen genade meer. God zelf staat ervoor garant, dat er in elke tijd een ‘overblijfsel’ is. Een ‘rest’ die trouw is aan Hem. Dat is echter “naar de uitverkiezing van genade” (:5). Dus dat ook in de donkerste tijden er altijd een ‘kern’ is waarmee God zijn weg voortzet, is geen verdienste van het ‘overblijfsel’. Het is niet door hun eigen keuze of trouw, dat zo’n ‘overblijfsel’ bestaat. In dat geval zou het een prestatie en verdienste van henzelf zijn. Dus “vanuit werken”. Maar dan is het niet “naar de uitverkiezing van genade”. Voor Paulus is dit beginsel zwart-wit. Het is of ‘genade’ (= om niet), maar dan geen ‘werken’ (= verdiensten), of ‘werken’, maar dan geen ‘genade’. Genade houdt op genade te zijn, wanneer een mens iets als zijn verdienste kan rekenen. Zelfs al is dat slechts een minuscule bijdrage. Gratis betekent niet, dat iets weinig kost, maar dat het niets kost. Genade betekent gratis. ‘Een beetje gratis’ is net zo dwaas als ‘een beetje zwanger’. ‘Genade alleen’ loopt als rode draad door heel deze brief. Het is de essentie van het Evangelie. “Want allen (…) worden om niet gerechtvaardigd, in zijn genade…” (3:24). 379

Romeinen 11:7 – uitverkiezing & verharding Wat dan? Hetgeen Israël naar zoekt, dit verkreeg zij niet, maar het uitverkorene verkreeg het. De overigen echter werden verhard. In Romeinen 9:31 lazen we al, dat het godsdienstige Israël een wet van rechtvaardigheid najaagt, maar tevergeefs. Wat het volk echter als geheel niet verkreeg, verkreeg het uitverkoren deel wel. Deze minderheid wordt een ‘overblijfsel’ genoemd. Zij zijn de overgeblevenen, waarin God in de tegenwoordige tijd verder gaat. Groot is de nadruk die Paulus ook hier legt op het feit dat het GOD is die in alles de regie in handen heeft. Zowel waar het om geloof alsook om ongeloof gaat. In de termen die de apostel bezigt, accentueert hij dat GOD degene is die handelend optreedt, terwijl de mens daarin passief is. Wat kan een mens eraan doen om “uitverkoren” te zijn? God is immers degene die uitkiest en de uitverkorene treft dat. Datzelfde geldt voor “de overigen die werden verhard”. Ook dat is passief: de mens is daarin lijdend voorwerp. Natuurlijk is de mens niet te verontschuldigen als hij God niet erkent (1:20). Maar dat is slechts één kant van de medaille: de onderkant. De bovenkant van de medaille is dat GOD alles regiseert in zowel uitverkiezing als verharding. 380

Romeinen 11:8 – God kiest uit en Hij verhardt Zoals het is geschreven: God heeft aan hen gegeven een geest van verdoving, ogen die niet zien en oren die niet horen, tot de dag vandaag. God kiest uit en God verhardt. Dat is een Bijbelse waarheid die altijd weer op veel weerstand stuit, omdat het de mens van zijn voetstuk stoot. Mensen kunnen het niet geloven, omdat het ieder motief tot eigenroem ontneemt. Dat het overgrote deel van het volk Israël “tot de dag vandaag” niet gelooft in haar Messias, komt omdat het volk is verhard door God zelf. En Paulus onderbouwt dit door een uitspraak van Mozes (Deut.29:4) en van Jesaja (29:10) in één aanhaling te citeren. Met andere woorden: Paulus’ bewering is in lijn met, maar ook gebaseerd op het getuigenis van “de wet en de profeten”. God laat ongeloof niet slechts toe, maar Hij is de oorzaak van Israëls huidig ongeloof! In Johannes 12:39,40 lezen we iets soortgelijks over Israëls leidslieden, die Jezus’ woorden verwierpen: “Daarom konden zij niet geloven, omdat Jesaja wederom zei: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard…”. Ons geloof is Gods prestatie. Hij opent ogen, oren en harten. En dat doet Hij bij ieder op zijn tijd. Juist deze waarheid garandeert ons een universeel goede afloop! 381

Romeinen 11:8 – een geest van verdoving Zoals het is geschreven: God heeft aan hen gegeven een geest van verdoving, ogen die niet zien en oren die niet horen, tot de dag vandaag. Aan het volk Israël is “een geest van verdoving” gegeven. Het Hebreeuwse woord dat Jesaja 29:10 gebruikt, is dezelfde term als in Genesis 2:21, waar Adam ‘geopereerd’ wordt en uit hem zijn vrouw wordt gecreëerd. Adam werd toen verdoofd, of in diepe slaap gebracht. En de “diepe slaap” waar Israël nu al tweeduizend jaar in verkeert, heet elders ‘dood’ (Hos.6:1-3). Het mag ons niet ontgaan hoe ook de context van Jesaja 29 treffend spreekt van de huidige tijd. Paulus haalt vers 10 aan, maar de verzen 11 en 12 illustreren de verdoving en blindheid van vers 10. Gods woorden zijn voor het volk als een verzegelde boekrol. Of als een boekrol die wordt gegeven aan iemand die niet kan lezen. Men bezit weliswaar de Schrift maar de inhoud ervan is ontoegankelijk. Men begrijpt het niet en men kan het ook niet begrijpen (9:30-32). God handelt gedurende tweeduizend jaar “wonderlijk en wonderbaar” met dit volk, zoals Jesaja 29:14 zegt. De wijsheid van haar wijzen en verstandigen blijkt niet toereikend. Pas wanneer God de ogen, oren en harten van het volk opent, dan zal men verstaan! Niet eerder. 382

Romeinen 11:9,10 – hun tafel tot een strik En David zegt: laat hun tafel tot een strik worden en tot een jachtnet en tot een valstrik en tot een vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden… De volgende getuige die Paulus opvoert vanuit de Hebreeuwse Bijbel is Psalm 69. Ook David schrijft over Israëls verblinding en ongeloof. Psalm 69 wordt maar liefst zes keer in het NT aangehaald als het gaat over de verwerping van de Messias. Over hoe hij zonder reden wordt gehaat (Ps.69:5) en hoe de ijver voor Gods huis hem verteert en over de smaad die hij draagt (Ps.69:10). Maar ook dat zij hem in zijn dorst azijn te drinken geven (Ps.69:22). Het spreekt profetisch van de Zoon van David (Hand.2:30,31) in wie dit alles is vervuld. Paulus’ haalt Psalm 69 hier aan om het gevolg van Israëls verwerping te beschrijven. “Hun tafel” verwijst naar de plaats waar het volk elkaar ontmoet. “Tafel” kan ook specifiek slaan op het altaar in de tempel (Mal.1:8). Maar ook algemener voor de plek waar het voedsel wordt geserveerd. In deze context verwijzend naar het vervalste woord waarmee het volk wordt ‘gevoed’. Israëls tafel wordt tot een strik, een jachtnet, een valstrik en vergelding. Het spreekt van de fatale duisternis die over Israël kwam toen het Licht verdween. Totdat… 383

Romeinen 11:9,10 – verduisterde ogen En David zegt: laat hun tafel tot een strik worden en tot een jachtnet en tot een valstrik en tot een vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en doe hun rug voortdurend krommen. Psalm 69 (:22,23) beschrijft profetisch de situatie nadat Israël haar Messias heeft verworpen. Haar plaats van samenkomst rond het altaar (“hun tafel”) wachtte een fataal lot. Dit is vervuld in het jaar 70 AD, toen Jeruzalem en de tempel compleet verwoest werden. Tot op de dag van vandaag is het volk Israël blind voor haar Messias, omdat “hun ogen verduisterd worden”. Dit wordt treffend geïllustreerd in Elymas, de Joodse magiër (Hand.13:6), die ook verblind werd doordat op Paulus’ aanzegging, “de hand van de Heer” zich tegen hem keerde. Elymas zou “tot de bestemde tijd” niet meer zien. Het is uitgerekend bij die gelegenheid dat Saulus Paulus wordt en de naam krijgt van de eerste ‘pure heiden’ die het woord van God verneemt: de landvoogd Sergius Paulus. De geschiedenis in Handelingen 13 staat model voor de tegenwoordige tijd. De boodschap van ‘redding om niet’ gaat naar de natiën, terwijl het Joodse volk tijdelijk terzijde is gesteld in jaloerse verblinding en met een gekromde rug. Zo moest het gaan. 384

Romeinen 11:11 – gestruikeld Ik zeg dan: zij struikelden toch niet opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar door hun misstap is de redding voor de natiën, om hen jaloers te maken. In het voorgaande maakte Paulus duidelijk, dat Israëls ongeloof niet volledig is of het hele volk zou betreffen. Want er is altijd “een overblijfsel naar de uitverkiezing van genade” (:5). Vanaf dit vers gaat Paulus uiteenzetten, dat Israëls ongeloof ook niet onbedoeld en evenmin definitief is. Het beeld dat in dit vers wordt opgeroepen, is van iemand die struikelt door een misstap. Bij een struikeling herstelt men zich van de misstap. Bij een val niet. Wat in het vervolg van dit hoofdstuk wordt uiteen gezet is dat Israëls herstel een zekere verwachting is. Het merendeel van Israël beging door verwerping van de opgewekte Messias een misstap. Maar Paulus stelt vast, dat juist daardoor de boodschap van redding tot de natiën is gekomen. Hoe vaak zien we dit niet in het boek Handelingen? Paulus ging steevast als eerste naar de synagoge, waar het Evangelie standaard werd verworpen en vervolgens wendt Paulus zich tot de natiën, waar het wel wordt ontvangen. Dit laatste altijd tot grote jaloezie van de Joden. Maar was deze gang van zaken zó ook niet voorzegd (10:19)? 385

Romeinen 11:12 – hoeveel temeer hun volheid! Indien nu hun misstap, rijkdom van de wereld is en hun vermindering rijkdom van de natiën, hoeveel temeer hun volheid! Diverse vertalingen geven “misstap’ weer met ‘val’, maar dat is onjuist. Het woord ‘val’ (zoals in “opdat zij zouden vallen“; vers 11) is een ander woord. Bij een misstap stap je er naast, neem je een verkeerde trede. Letterlijk een ‘over-treding’. De tegenwoordige verwerping van de opgewekte Messias noemt Paulus geen val, maar een misstap. Met daarin de hint van herstel. Wat voor Israël als volk een misstap was, betekende voor de wereld daarentegen rijkdom. Waarbij “de wereld” verwijst naar “de natiën”. Doordat Israël tekort kwam (“hun vermindering”), is de rijkdom van het Evangelie bij de natiën terecht gekomen. Eigenaardig! Want benadrukken de profeten niet, dat door Israëls herstel de natiën zullen delen in de rijkdom? Dat rijkdom vandaag door Israëls misstap naar de natiën gaat, was verborgen bij de profeten. Maar als Israëls tekort nu reeds rijkdom voor de natiën teweegbrengt, wat zal Israëls toekomstige volheid dan niet opleveren? Er komt immers een tijd dat “geheel Israël” (:26) gered zal worden. Want die belofte staat nog steeds en God houdt zich daar uiteraard aan. Zijn woord is immers altijd vast en zeker! 386

Romeinen 11:13,14 – apostel van de natiën Ik spreek tot jullie, de natiën: voor zover ik inderdaad een afgevaardigde van natiën ben, verheerlijk ik mijn bediening, dat ik zo mogelijk mijn vlees en bloed jaloers zou maken en enigen uit hen redden. Vanaf dit vers richt Paulus zich direct tot de natiën. De natiën zijn vanaf hier “jullie” en Israël zijn “zij”. Hoewel Paulus zelf een Israëliet is (:1), identificeert hij zich hier met “de natiën”. Hij is één van hen. Een Romein en bekend onder de Latijns-Griekse naam Paulus. Geroepen in het buitenland met de opdracht om “het Evangelie van de voorhuid” (Gal.2:7) onder de natiën te prediken. Dat hij zich een “apostel (= afgevaardigde) van de natiën” noemt, betekent dat hij zich tot de natiën rekent en dat hij vandaaruit zich wendt tot zijn eigen “vlees en bloed”. De glorie van Paulus’ bediening is niet, dat hij als Jood zich tot de natiën richt. Nee, de heerlijkheid van zijn bediening is voor hem dat hij, als behorend tot de natiën, een boodschap van Godswege heeft voor Israël! Door lieden van een vreemde tongval spreekt God tot zijn volk. Juist deze omkering van zaken roept nijd en jaloezie op (zoals was voorzegd; 10:19,20). Maar sommigen verstaan de boodschap en worden daardoor nu reeds gered. 387

Romeinen 11:15 – de verzoening van de wereld Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Dit vers sluit inhoudelijk naadloos aan op vers 12 en is ook een nadere toelichting daarop (vandaar: “want”). Wat in vers 12 “hun misstap” heette, heet hier “hun verwerping”. Israëls verwerping van de opgewekte Messias werd de aanleiding dat de boodschap van de “verzoening van de wereld” naar de natiën ging. “De verzoening van de wereld” is de boodschap van de apostel Paulus die als enige in het Nieuwe Testament spreekt van ‘verzoening’. Aan hem werd “de bediening” en “het woord van de verzoening” toevertrouwd (2Kor.5:18-20). Het is de boodschap, dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoent. God maakt vijanden en vervreemden tot vrienden van Hem. Christus werd gedood door de wereld, maar hij stierf ook voor diezelfde wereld om hen het Leven te geven. Het is dit bewijs van Gods liefde, dat (uiteindelijk) alle vijandige harten zal doen smelten. Dit woord is geen aanbod, maar een mededeling. Terwijl door Israëls verwerping een deur dicht ging, opent God aansluitend een venster voor de natiën. Met zicht op een GOD, die de wereld met zich verzoent en daarmee bewijst, dat Hij alle vijandschap trotseert! 388

Romeinen 11:15 – de aanneming Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Israëls “misstap” is een “struikeling”, geen val. En Israëls huidig ’tekort’ zal verkeren in “volheid”, zo meldde Paulus eerder in vers 11 en 12. Hier in vers 15 lezen we dat Israëls verwerping (van de opgewekte Messias) slechts een intermezzo is. Een onderbreking, waar in een omweg de rijkdom via de natiën alsnog bij Israël terecht komt. Gedurende deze ‘pauze’ wordt een woord van louter genade tot de natiën gezonden. Het is de boodschap van “de verzoening van de wereld”. Ja, u leest het goed: “van de wereld“. Van niemand uitgezonderd. Israël wordt tijdelijk ter zijde gesteld en de natiën krijgen vandaag voorrang. Zodat de eerste de laatste wordt en de laatste de eerste. Niet Ezau, maar Jakob. Niet Rachel, maar Lea. Niet Manasse, maar Efraïm. Een herkenbaar Bijbels fenomeen. Maar deze rolverdeling is niet definitief. De beloften aan Israël zijn uiteraard niet vervallen en eenmaal zal Israëls verwerping plaats maken voor “de aanneming”. Straks zal in de benauwdheid het volk de Naam van JAHWEH aanroepen en zal Hij ook horen. “En zij zullen Mij zien die zij doorstoken hebben… de enige Zoon” (Zach.12:10). 389

Romeinen 11:15 – leven uit de doden Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Zoals “Israëls huidige verwerping” parallel loopt met (de boodschap van) de “verzoening van de wereld”, zo loopt “de aanneming” in de toekomst parallel met “leven vanuit de doden”. “De aanneming” verwijst naar het moment, dat de verworpen Messias met verbazing aanschouwd en aangenomen zal worden. “Leven vanuit de doden” zou men letterlijk kunnen opvatten aangezien tijdens de parousia (= aanwezigheid) van de Messias ook de opstanding van de Israëls rechtvaardigen zal plaatsvinden. Maar er is meer: in de profetie is “leven vanuit de doden” bovenal een bekende metafoor voor Israëls herstel. En is dat hier ook niet het onderwerp? De bekendste profetie in dit verband is die van de dorre doodsbeenderen in Ezechiël 37. Daar lezen we hoe Israël zowel nationaal als geestelijk zal herleven en uit het graf van de volkeren zal opstaan. En wat te denken van de profetie in Hosea 6? Ook daar is sprake van Israëls bekering en herstel, die bovendien samenvallen met de terugkeer van de Heer. En ook in deze profetie wordt dit herstel beschreven in termen van herleving en opstanding. “Hij zal ons na twee dagen doen herleven…”. 390

Romeinen 11:16 – een goed begin… Indien nu de eerstelingsvrucht heilig is, dan ook het deeg en indien de wortel heilig is, dan ook de takken. Paulus maakt hier twee vergelijkingen die parallel lopen. Het dient om te illustreren dat waar God mee begint, ook al is dit gering en onooglijk, dit een garantie is voor het goede vervolg. De eerste vergelijking met de eerstelingsvrucht en het deeg is ontleend aan Numeri 15:18-20. Daar lezen we, dat als het eerste graan geoogst wordt en aan God wordt geofferd, dit “het deeg” van het brood dat daarna gegeten wordt, heiligt. “De eerstelingsvrucht” verwijst hier (kennelijk) naar het huidige uitverkoren en gelovige deel van Israël (:7). Zij vormen de eerstelingsvrucht. “Het deeg” is “geheel Israël” dat in de toekomst zal volgen (:26). “Het deeg” is trouwens hetzelfde woord als “het kneedsel” van de Pottenbakker in Romeinen 9:21. De tweede vergelijking die Paulus maakt is die van de heilige wortel en de takken. Dit beeld wordt in de navolgende verzen (:1624) uitgewerkt. “De wortel” verwijst naar de oorsprong van Israël als volk: de aartsvaders. Te beginnen bij Abraham aan wie de beloften werden gegeven. Op dat heilige begin zijn al Gods bemoeienissen met het volk gebaseerd. Vanwege Gods eed aan de vaderen zijn zij, die uit hen voortkomen (“de takken”), eveneens heilig. 391

Romeinen 11:17 – de vettigheid van de olijfboom Indien nu enige van de takken werden weggebroken en jullie als wilde olijf te midden van hen werden geënt en mededeelgenoot werd van de wortel van de vettigheid van de olijfboom… Het beeld van de wortel en de takken uit het voorgaande vers, wordt hier door Paulus doorgetrokken. Met de weggebroken takken doelt Paulus op individuele Israëlieten, die door ongeloof afgesneden zijn van “de wortel van de vettigheid van de olijfboom”. Bij “de wortel” en “de vettigheid” denkt hij aan de belofte, die aan Abraham werd gedaan. Israëlieten hebben daar van nature deel aan – mits zij ook geloven zoals Abraham deed. Maar terwijl “natuurlijke takken” (:21) vanwege ongeloof zijn weggebroken, hebben “de natiën” (de wilde olijf) door geloof juist deel gekregen aan “de zegen van Abraham” (Gal.3:14). Zij zijn als het ware geënt op die wortel. Paulus leert hier niet, dat gelovigen uit de natiën worden ingelijfd bij Israël of als Israëlieten worden gerekend. Paulus’ onderwijs is dat we worden ingelijfd in Christus en in zijn lichaam (= lijf) een plaats krijgen. Hij is het zaad van Abraham (Gal.3:16) en allen die “in hem” zijn, delen dus in de belofte die hem geldt. Dus ook zij zijn (in hem) “zaad van Abraham” (Gal.3:29)! 392

Romeinen 11:17,18 – bluf niet tegen de takken Indien nu enige van de takken werden weggebroken en jullie als wilde olijf te midden van hen werden geënt en mededeelgenoot werd van de wortel van de vettigheid van de olijfboom, bluf dan niet tegen de takken. Maar indien je bluft: niet jij draagt de wortel, maar de wortel jou. Gelovigen uit de natiën hebben deel gekregen aan “de wortel van de vettigheid van de olijfboom”. Terwijl zij geen Israël zijn en daarom via de natuurlijke lijn geen aanspraak kunnen maken op de belofte aan Abraham gedaan, heeft men niettemin deel gekregen aan “het zaad van Abraham” (= Christus; Gal.3:16,29). Het feit echter, dat “natuurlijke takken” (Israëlieten) vanwege ongeloof werden weggebroken, is bepaald geen reden voor gelovigen uit de natiën om te bluffen, of met dedain op de “natuurlijke takken” neer te zien. Want het feit, dat God nu de natiën ‘bezoekt’ en doet delen in “de zegen van Abraham” (= de wortel), doet niets af van de beloften, die God gereserveerd heeft voor het natuurlijke (ethnische) Israël. Op grond van de beloften aan dezelfde Abraham, waarvan in onze dagen de natiën profiteren, zal straks zijn natuurlijk nageslacht gezegend worden in het beloofde land. Die belofte staat nog steeds en zal zeker worden vervuld! 393

Romeinen 11:19,20 – wees niet hoogmoedig Jij zal dan zeggen: er worden takken weggebroken opdat ik zou worden geënt. Goed, zij worden weggebroken om het ongeloof en jij staat in het geloof. Wees toch niet hoogmoedig, maar vrees. Terwijl de meerderheid van de Israëlieten in Paulus’ boodschap terzijde wordt gesteld (“weggebroken”), hebben de natiën deel gekregen aan de belofte van Abraham (“geënt”). Dat is een vaststelling waarop niets is af te dingen. Alles valt of staat met ongeloof respectievelijk geloof. Dat is nooit anders geweest en een universele waarheid. God zegent per definitie door geloof en waar geloof ontbreekt, daar ontbreekt ook de zegen. Natuurlijk is het ook waar, dat GOD oren, ogen en harten opent. En dat geloof daarom geen prestatie van de mens is, maar van GOD, die dit geeft en inwerkt. Zoals het ook GOD is die ogen verblindt en harten verhardt (:8). Een gelovige uit de natiën heeft dus geen enkele reden hoogmoedig te zijn ten opzichte van het ongelovige Israël, maar integendeel diep ontzag (“vrees”) te hebben voor de GOD, die zowel ‘wegbreekt’ alsook ‘doet staan’. Want zodra ‘geloof’ als een prestatie (= ‘werk’) van de mens wordt gezien, valt men in exact dezelfde valstrik als waarin Israël ooit terecht kwam (9:33). Alle (eigen)roem is uitgesloten! 394

Romeinen 11:21,22 – blijven bij Gods geschiktheid Wees toch niet hoogmoedig, maar vrees. Want indien God de natuurlijke takken niet spaarde, zal Hij ook jou niet sparen. Let dan op de geschiktheid en strengheid van God: op hen die vallen strengheid, maar op jou geschiktheid van God, indien je blijft bij de geschiktheid, anders zal ook jij weggekapt worden. Paulus spreekt hier de natiën aan (:13) en wijst hen er op, dat Israël niet werd gespaard vanwege het steunen op eigen werken in plaats van op “de geschiktheid” van God (9:32). Vaak wordt dit woord (Grieks: chrestotes) weergegeven met ‘goedertierenheid’ of ‘vriendelijkheid’ (zie ook 2:4). Deze eigenschap verwijst naar Gods liefde en dat Hij ‘om niet’ handelt. Geloof betekent vertrouwen op God in het besef, dat alles van Hem afhangt. Toen Israël niet bleef bij deze geschiktheid van God, kwam het in aanraking met Gods gestrengheid. Hoogmoed komt voor de val. Maar wanneer God Israëls hoogmoed niet spaart, zal Hij hoogmoed van de natiën evenmin tolereren. Wanneer ook zij niet blijven bij Gods geschiktheid, zullen zij net zo goed worden weggekapt. Als de boodschap van “de verzoening der wereld” (:15) onder de natiën wordt verkwanseld, rekent God ook met dit getuigenis af. Dat is de profetische waarschuwing aan de christenheid. Ook zij zal worden weggekapt. 395

Romeinen 11:22 – als God kapt Let dan op de geschiktheid en strengheid van God: op hen die vallen strengheid, maar op jou geschiktheid van God, indien je blijft bij de geschiktheid, anders zal ook jij weggekapt worden. Voor het recht verstaan van deze verzen is het van belang om te zien dat Paulus zich richt tot “de natiën” (:13). In die hoedanigheid en niet tot de individuele gelovige. Want elke gelovige persoonlijk mag zich verzegeld weten (Ef.1:13) en komt daarom nooit in aanmerking om weggekapt te worden. De waarschuwing die hier klinkt is dat de ‘move’ naar de natiën duurt, totdat ook de natiën weggekapt zullen worden. Zoals Israël als volk werd weggekapt, omdat ze niet bij “de geschiktheid van God” bleef, zo zal het ook natiën vergaan. Als ook zij hoogmoedig worden en Israël weg-theologiseren (= de vervangingstheologie), zal God daarmee korte metten maken. Wat hier nog als waarschuwing klinkt, is elders een voorzegging (2Tim.4:3). De christenheid zou verworden tot een karikatuur van wat God te melden heeft. Ziedaar de kerkgeschiedenis in een notendop. De boodschap van “de verzoening der wereld” (:15) werd verklaard tot ketterij en de prediking van “Gods geschiktheid” maakte plaats voor ‘hel en verdoemenis’. God kapt met zo’n anti-getuigenis van Hem. Tijd voor een nieuw begin… 396

Romeinen 11:23 – de omschakeling Maar ook zij, als zij niet blijven bij het ongeloof, zullen zij geënt worden. Want God is bij machte hen weer te enten. Toen Israël in ongeloof haar Messias afwees, kwam het Evangelie bij de natiën terecht. Wanneer de natiën op hun beurt in ongeloof hoogmoedig worden, zo verzekerde Paulus eerder (:22), dan zullen zij net zo goed worden weggekapt. Want God verdraagt het niet wanneer zijn woord van genade afhankelijk wordt gemaakt van de mens. Dat is ongeloof. Zoals de ‘geënte status’ van de natiën ophoudt vanwege ongeloof, zó zal de huidige ‘weggekapte’ positie van Israël ophouden, wanneer zij alsnog gelovig worden. Wat hier nog ‘hypothetisch’ is (“als zij niet blijven bij het ongeloof”) wordt in het vervolg nadrukkelijk een voorzegging. Niet slechts een als-situatie”; het zál gebeuren (:25) waarbij Paulus ook duidelijk maakt wanneer en hoe dat zal gaan. In dit stadium van het betoog gaat het de apostel om de conditie, waaronder wordt ‘wegkapt’ dan wel ‘geënt’. Ongeloof en geloof zijn daarin beslissend. En zoals in Paulus’ dagen het Evangelie een switch maakte van Israël naar de natiën, zó zal in de toekomst de omschakeling in omgekeerde richting bewegen. De christenheid wordt ‘afgesneden’ en Israël zal alsnog haar bestemming bereiken! 397

Romeinen 11:24 – terug naar de natuur Want indien jij uit de wilde olijf, waartoe je naar je natuur behoort, werd uitgehakt en bezijden je natuur in de edele olijfboom geënt werd, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, in hun eigen olijfboom geënt worden. De huidige gang van zaken waarbij in plaats van Israël de natiën als zegenkanaal dienen, is een onnatuurlijke situatie. Paulus illustreert dit met het beeld van een olijfboom, waar de natuurlijke takken (lees: Israëlieten) zijn weggebroken, terwijl ‘wilde’ takken (lees: de natiën) zijn geënt in de stam. Dat is met recht nietnatuurlijk of vanzelfsprekend. Immers, het primaat ligt bij Israël en via hen zou het Evangelie de natiën bereiken. Maar in de tegenwoordige tijd geldt het omgekeerde. Israël wordt gepasseerd en juist de natiën ontvangen de eerste plaats. Deze verwisseling van ‘de eerste rechten’ doet sterk denken aan een bekend fenomeen in het boek Genesis. Daar gaat het eerstgeboorterecht nooit naar de eerste, maar per definitie naar de tweede. Van de natuurlijke lijn wordt afgeweken en de laatste wordt de eerste. Maar de huidige gang van zaken is ingelast, het is een omleiding en zeker niet definitief. Het natuurlijke Israël zal alsnog hersteld worden. Want vroeg of laat: God maakt zijn woord altijd waar. 398

Romeinen 11:25 – een geheim… Want ik wil niet dat jullie onwetend zijn broeders van dit geheim (opdat jullie niet eigenzinnig zouden zijn), dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… Hier bereiken we een uiterst belangrijk moment in Paulus’ uiteenzetting over de gedeeltelijke verharding van Israël. Vanaf hoofdstuk 9 heeft hij dit onderwerp van vele kanten benaderd. In het voorafgaande zinspeelde hij al voortdurend op het tijdelijke karakter van Israëls terzijdestelling in de tegenwoordige tijd. Het feit dat God zich in plaats van Israël momenteel tot de natiën wendt, is zeker geen reden om zich boven dat volk te verheffen. Want Israël is en blijft de natuurlijke erfgenaam van de beloften aan de vaderen gegeven. De huidige omweg via de natiën verandert niets aan dat gegeven. Het geheim (of de verborgenheid) waaraan Paulus hier refereert, heeft van doen met de onderbreking van Gods weg met Israël. Dat is trouwens karakteristiek voor elk geheim dat hij in zijn brieven onthult. Paulus’ geheimen spreken van de dingen, die God vandaag doet en die voorheen verborgen waren. Het is veelal wel in ‘het Oude Testament’ terug te vinden, maar bedekt. En Paulus neemt de bedekking daarvan weg. Wat een ont-dekking! 399

Romeinen 11:25 – totdat …dit geheim (…) dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… De gedeeltelijke verharding van Israël die tot op heden voortduurt, is tijdelijk. Het heeft een “totdat”. En het geheim dat Paulus hier onthult is dat de genoemde verharding voortduurt “totdat de volheid van de natiën binnengaat”. Eerder schreef hij over Israëls huidige tekort (vanwege haar misstap), dat straks plaats zal maken voor Israëls volheid (:12). Dat houdt in dat Israël pas haar volheid bereikt (“geheel Israël gered”; vers 26) wanneer eerst “de volheid van de natiën binnengaat”. En zoals Israëls volheid betrekking heeft op het tot haar bestemming komen, zo geldt dit ook voor het binnengaan van “de volheid van de natiën”. In de tegenwoordige tijd, waarin Israël voor het overgrote deel verhard is, is God bezig met het ‘enten van de natiën op de olijfboom’. Dat wil zeggen: ze krijgen deel aan de zegen van Abraham. Maar wanneer dit ‘project’ voltooid is en deze “volheid van de natiën” binnengaat (waar en hoe, is hier niet aan de orde), vanaf dan zal ook de gedeeltelijke verharding van Israël worden beëindigd. Eerst de volheid van de natiën, daarna de volheid van Israël. Alles op Gods tijd! 400

Romeinen 11:25 – de volheid van de natiën & Efraïm …dit geheim (…) dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… We zagen reeds dat “de volheid van de natiën” verwijst naar de completering van het huidige werk van God onder de natiën, in de tijd tussen de eerste en tweede komst van Christus. Deze onderbreking in Gods wegen is verborgen in de profetie. Maar juist daarom onder de oppervlakte daarin terug te vinden! Toen Jakob op zijn sterfbed de zonen van Jozef zou zegenen, werd de oudste, Manasse, aan zijn rechterhand geplaatst en Efraïm links. De eerstgeboortezegen zou naar de oudste gaan. Maar wat deed Jakob? Hij kruiste zijn armen en legde zijn rechterhand op Efraïm. De tweede zoon kreeg de eerstgeboortezegen. En Jakob verklaarde plechtig, dat Efraïms zaad “een volheid van natiën” (!!) zou worden (Gen.48:19). De tien stammen worden afwisselend aangeduid als “Israël” en “Efraïm”. Eerst ging Efraïm in ballingschap en later ook Juda en beiden zijn officieel teruggekeerd naar het land (Jer.3:18). Maar, let op: naar het erfdeel van Juda (Ezra 1:2). Vandaar ‘Joods’ (= Juda). Efraïm is niet teruggekeerd naar haar eigen gebied, maar grotendeels verdwenen onder de natiën. En juist daar, onder de natiën, komt de eerstgeboortezegen van Jakob terecht. Het geheim van “de volheid van de natiën”! 401

Romeinen 11:25,26 – geheel Israël gered …een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat, en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de uitredder zal vanuit Sion komen… Wanneer Gods tegenwoordige werk onder de natiën compleet is (en de volheid binnengaat), vanaf dan zal ook de gedeeltelijke verharding over Israël ten einde komen. De gebeurtenissen die met deze overgang verband houden worden elders uitgebreid beschreven en zijn een belangrijk thema in de Bijbelse profetie. Bij het binnengaan van “de volheid van de natiën” hebben we vermoedelijk te denken aan ‘de wegrukking’, zoals Paulus daarover spreekt in 1 Thessalonika 4. De ekklesia gaat bij die gelegenheid binnen, dat wil zeggen: ze zal haar positie in de hemel innemen (Openb.12:5,6). Op aarde vangt dan de tijd aan van Israëls grote verdrukking, die na drie en een half jaar zal eindigen in de verschijning van de Heer (samen met de zijnen) op de Olijfberg (Mat.24:30,31). Het nog overgebleven volk in het land zal hem zien, die zij ooit hebben doorstoken. Vervolgens zal in de woestijn heel het volk uit alle windstreken worden verzameld (Ezech.20:33-38). Alleen een gelovig volk Israël blijft over en zal onder leiding van haar Messias optrekken naar het land (Micha 2:12,13). Zó, op die wijze zal “geheel Israël worden gered”! 402

Romeinen 11:26 – geheel Israël gered (2) …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat… De Romeinen-brief leert de rechtvaardiging van alle mensen (3:23,24). Zoals alle mensen door één daad van Adam zijn veroordeeld om zondaar en sterveling te zijn, zó zullen door één daad van rechtvaardigheid van Christus, alle mensen worden gerechtvaardigd (5:18). Vanuit 1 Korinthe 15 weten we dat de uitwerking daarvan in “rangorden” zal geschieden en pas geheel gerealiseerd zal zijn aan het einde van Christus’ heerschappij (1Kor.15:22-28). Dat is in “de voleinding van de aeonen”. Deze rechtvaardiging van alle individuele mensen bij de voleinding van de aeonen, is echter van een totaal andere orde dan de redding van Israël als volk. Een volk bestaat uit levende mensen; overledenen worden niet meegerekend. Wanneer de Messias zal komen voor Israël, zullen velen van het volk omkomen en slechts het gelovig “overblijfsel van Israël” zal worden gered (Rom.9:27; Jer.31:7). Zij die overgebleven zijn, dat wil zeggen de nietomgekomenen, vormen “geheel Israël”. De redding van “geheel Israël” bij de ‘wederkomst’ is dus onderscheiden van de redding van elke individuele Israëliet. “Geheel Israël” als volk wordt gered bij het begin van Christus’ heerschappij. De redding van alle Israëlieten, ja, van alle mensen, wordt voltooid aan het einde van Christus’ heerschappij. Alles op Gods tijd! 403

Romeinen 11:26 – vanuit Sion …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de Uitredder zal vanuit Sion komen. Hij zal afwenden de goddeloosheden van Jakob. Toen de Heer vanaf de Olijfberg ten hemel voer, werd meteen aan de achterblijvers te verstaan gegeven, dat degene die zij zagen vertrekken, op dezelfde wijze zou terugkeren. En vanuit Zacharia 14 weten we, dat dit zelfs ook op dezelfde locatie zal zijn. “Zijn voeten zullen op die dag staan op de Olijfberg die voor Jeruzalem ligt” (Zach.14:4). De Olijfberg zal middendoor splijten en er zal een vluchtweg voor de overlevenden worden gecreëerd naar de woestijn. En in Bozra (bij Petra), in het gebied van Edom, zal de Heer zich bij hen vervoegen en Israël wereldwijd verzamelen (Micha 2:12,13). In bovenstaand vers refereert Paulus aan Jesaja 59:20, waar we lezen dat de Verlosser (= de Uitredder) “voor Sion” zal komen. Terwijl Paulus spreekt over “vanuit Sion”. Dat is niet tegenstrijdig want eerst komt Hij “voor Sion” en vervolgens zal Hij “vanuit Sion” vertrekken naar Bozra. Veelzeggend genoeg betekent Bozra ‘schaapskooi’. Want daar wordt de kudde van Israël verzameld en zal de Herder zich nader bekendmaken. Om vervolgens vanuit Bozra op te trekken (via “The Kings Highway”!) richting het Beloofde Land” (Jes.63:1)! 404

Romeinen 11:26 – Jakob wordt Israël …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de uitredder zal vanuit Sion komen. Hij zal afwenden de goddeloosheden van Jakob. De Verlosser of Uitredder zal in de toekomst voor (of tot) Sion komen en vervolgens vanuit Sion naar de Bozra gaan. Paulus refereert hier (“zoals geschreven staat”) aan Jesaja 59:20, waar in het Hebreeuws sprake is van de ‘Goël’, dat is de Losser, die als bloedverwant het verloren landgoed van de familie terugkoopt (Lev.25:25). Dat is precies wat de Messias (als naaste bloedverwant) straks voor zijn volk zal doen. Hij zal zijn volk vrijkopen en hen ‘het beloofde land’ teruggeven. Niet alleen ‘het beloofde land’ wordt voor het volk teruggekocht. Ook het volk zelf wordt getransformeerd. Want de Losser zal “de goddeloosheden van Jakob” afwenden. De naam Jakob staat model voor de ‘hielenlichter’, die moest vluchten naar het buitenland, maar bij zijn terugkeer naar het land de erenaam Israël ontvangt. De bekeerde Jakob (bij de rivier de Jabbok – ook een omkering!) wordt Israël, doordat hij het aangezicht van God ziet – Pniël (Gen.32:28). Vanaf dat moment is Jakob niet meer dezelfde. Heel veelzeggend wordt er bij vermeld: “en de zon ging over hem op” (Gen.32:31). Dan is Jakobs nacht voorbij! 405

Romeinen 11:27 – een nieuw verbond En dit is Mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen. In dit vers refereert Paulus vooral aan Jesaja 59:21, zoals hij in het voorgaande vers verwees naar Jesaja 59:20. Het is geen letterlijk citaat, maar meer een verwijzing, zoals het ook verwijst naar andere profetieën, zoals naar Jesaja 27:9, waar ook wordt gesproken van het wegnemen van Jakobs zonde. Dat ‘wegnemen van de zonden’ betekent veel meer dan dat aan de zonden in het verleden niet meer wordt gedacht. Het wil zeggen, dat het volk verlost wordt van de zonden nu – het doet de zonde niet meer! Wanneer Israël haar God werkelijk leert kennen zal men Hem ook gaan dienen. Eén van de kenmerken van “het nieuwe verbond”, zoals de profeten dit aankondigen, is dat God zijn wet in het hart van zijn volk zal schrijven (Jer.31:33,34). Het zal niet langer een opgelegde wet zijn, die als een last op de schouders drukt, maar onderwijs (= Torah) dat resoneert in het hart. Men zal de woorden Gods liefhebben en niet anders willen dan daarnaar luisteren. Vóór alles is “het nieuwe verbond” onvoorwaardelijk. God eist niets, maar Hij geeft alles. Tot zeven keer toe klinkt “Ik zal”. Juist daarom zal Israël haar God van harte liefhebben! 406

Romeinen 11:28 – vijanden & geliefden Zij zijn naar het Evangelie wel vijanden om jullie, maar naar de uitverkiezing zijn zij geliefden om de vaderen. Paulus typeert zijn volksgenoten hier met twee kernwoorden: als vijanden en als geliefden. En in beiden gevallen is dat niet hun eigen keuze, maar hun lot. De Joden zijn wat het Evangelie aangaat (generaliserend gesproken), vijanden. Ze mogen dan “ijver voor God” hebben, maar het is zonder besef (10:2). Ze staan tot op heden vijandig ten opzichte van het Evangelie, dat primair voor hen bestemd was. Maar Paulus voegt eraan toe: de vijandschap van het volk is “om jullie”, dat wil zeggen: om de natiën. Door hun misstap is de rijkdom naar de natiën gegaan (:11,12). Het moest zo gaan. Het lot van het eerstgeboorterecht zou via Efraïm bij de natiën terechtkomen. Dat de Joden “naar het Evangelie vijanden zijn”, doet niets af van de waarheid, dat ze “naar de uitverkiezing geliefden zijn”. Ook dat is hun lot. Die uitverkiezing hebben ze te danken aan “de vaderen”. Het waren Abraham, Izaäk en Jakob die God ooit uitkoos en aan hun nageslacht de vervulling van zijn beloften verzekerde. Door deze stamboom zijn de Joden nog steeds uitverkoren geliefden. Het garandeert de gouden toekomst van dit unieke volk! 407

Romeinen 11:29 – onberouwelijk! Want de genade-effecten en de roeping van God zijn onberouwelijk. Deze zin motiveert wat in het voorafgaande naar voren was gebracht. Paulus schreef over Israëls zekere toekomst, ondanks dat tot op heden een verharding over het volk ligt. Alles verloopt in overeenstemming met Gods plan. De beloften die Hij ooit gaf aan de vaderen vergeet Hij niet, maar maakt Hij waar. Als de tijd daar is, neemt Hij de bedekking die op het volk ligt weg, zodat de huidige vijandschap richting het Evangelie plaats zal maken voor verzoening! De “genade-effecten” waarvan hier sprake is (Grieks: charismata), worden gewoonlijk weergegeven als ‘genadegaven’. De woordvorm wijst op de uitwerkingen of de effecten van genade. Wanneer God genade geeft, dat wil zeggen: ‘om niet’ blij maakt, dan is de uitwerking daarvan rijkgeschakeerd en veelkleurig. Nooit komt God terug op wat Hij belooft. Want Hij is betrouwbaar en Hij doet recht aan wat Hij heeft voorzegd. Dat is wat in deze brief telkens “de rechtvaardigheid van God” wordt genoemd. Wanneer God zijn volk roept om een koninklijk priesterdom te zijn (Ex.19:5,6) en om onder de volken zijn genade te etaleren, dan is dat geen wens of droom. En zelfs geen opdracht. Het is een garantie. Onberouwelijk! 408

Romeinen 11: 30,31 – Israëls ‘nee’ heeft niet het laatste woord Want zoals jullie eens ongezeglijk naar God waren, maar nu ontferming vinden in hun ongezeglijkheid, zó zijn ook deze nu ongezeglijk in jullie ontferming opdat ook zij nu ontferming zouden vinden. Paulus legt hier nader uit waarom het logisch is, dat Israëls huidige ongezeglijkheid geen eindpunt kan zijn. Sowieso niet omdat Gods beloften voor zijn volk nu eenmaal onberouwelijk zijn (:29) en dus gegarandeerd vervuld zullen worden. Maar het zou voor gelovigen uit de natiën met enige zelfkennis toch ook duidelijk moeten zijn dat Israëls ongezeglijkheid wel een heilrijk vervolg moet hebben. Jullie zelf waren immers ooit ongezeglijk, zo onderwijst Paulus de natiën, en toch hebben jullie ontferming gevonden. Juist vanwege Israëls ongezeglijkheid is die ontferming tot jullie gekomen! Maar hoe zou dan Israëls tegenwoordige ongezeglijkheid, hun toekomstige ontferming kunnen blokkeren?!? Het (tekstkritisch omstreden) “nu” aan het einde van vers 31, bedoelt niet te zeggen wanneer Israël ontferming zal vinden. Want Paulus betoogde immers, dat dit pas in de toekomst plaats zal vinden (:25,26). Het “nu” hebben we daarom conditioneel op te vatten: nu dit de situatie is. Als de ongezeglijkheid van de mens per definitie Gods middel is om zich te ontfermen, dan kan het ‘nee’ van Israël onmogelijk het laatste woord hebben. 409

Romeinen 11:32 – allen opgesloten Want God sluit allen op in ongezeglijkheid, opdat Hij zich over allen zou ontfermen. God ontfermde zich over de ongezeglijke natiën. Juist via een (tot op heden) ongezeglijk volk Israël. Maar ook over Israël gaat God zich ontfermen. In overeenstemming met de beloften die aan de vaderen gedaan zijn. God ontfermt zich dus over allen, zowel Israël als de natiën. De ongezeglijkheid van allen, is niet door mensen bedacht. Het is ook niet onvoorzien of een ‘bedrijfsongeval’. GOD heeft in alles volmaakt de regie in handen. De ongezeglijke mensheid dient als zwarte achtergrond voor GOD om zijn ontferming te etaleren. Let op: GOD zelf sluit allen op in ongezeglijkheid. Het werkwoord voor ‘opsluiten’ komen we in het Nieuwe Testament onder andere tegen in Lucas 5:6, waar sprake is van een menigte vissen, die in de netten zijn opgesloten. Ze kunnen geen kant uit. Zo is de mensheid. Dat elk mens een zondaar is, is niet zijn eigen keuze, maar door GOD ingezet. Onontkoombaar. Maar even onontkoombaar als de ongezeglijkheid van alle mensen, is het gegeven dat GOD zich over diezelfde allen zal ontfermen. Het eerste is geen menselijke keuze en het tweede evenmin. GOD ontfermt zich over wie Hij wil (9:16) – uiteindelijk over allen. Onafwendbaar! 410

Romeinen 11:33 – o, diepte! O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! We zijn hier aan het einde gekomen van Paulus’ speurtocht naar Israëls huidig ongeloof. Hij had zojuist geconcludeerd, dat niet de ongezeglijkheid van de mens doorslaggevend is, maar GODS plan. Hij heeft allen onder ongezeglijkheid besloten. Niet als een doel op zich, maar “opdat Hij zich over allen zou ontfermen”. Het is alsof we Jozef horen spreken, die zich bekendmaakt aan zijn broeders, die hem hadden miskend, verkocht en doodgewaand. Toch klinkt geen spoor van verwijt in Jozefs woorden. Want het was GOD, die hem naar Egypte had gezonden om zijn broers in leven te houden (Gen.45:5-8). Alle menselijke schuld wordt overruled door GODS ontferming! Als Paulus uitkomt bij zo’n onpeilbare diepte van rijkdom, maar ook van wijsheid en kennis van GOD, dan houdt het betogen op. Dan roept hij uit: “o, diepte…!”. Het onderwijzen wordt hier lofprijzen. Wie zó op de hoogte is gesteld en mag turen in een duizelingwekkende diepte, kan alleen maar door de knieën gaan en aanbidden. Want wie anders dan alleen GOD kan zulke dingen bedenken om te komen tot zo’n onovertroffen en rijk uitzicht?! 411

Romeinen 11:33 – onnaspeurlijk! O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Twee zinsdelen lopen hier parallel. Gods onnavorsbare oordelen komen overeen met zijn onnaspeurlijke wegen. Het Griekse woord voor ‘oordelen’ (KRIMA) is verwant aan het woord KRISIS. Waar God oordeelt, daar brengt Hij in een crisis, dat is een beslissend keerpunt. Crisissen waarin God mensen of volken brengt zijn kenbaar, maar wat weten we van achtergronden en diepste motieven? Waarom besluit God zus en niet zo? En wat is de reden dat Hij deze en geen andere weg gaat? Vaak verbeeldt de mens zich over deze dingen een oordeel te kunnen aanmatigen. Maar het is hoogmoed. Een mens kan vorsen en speuren met al zijn (al of niet vermeende) know how en expertise, maar de conclusie staat op voorhand vast: Gods oordelen zijn onnavorsbaar en zijn wegen zijn onnaspeurlijk. Een mens mist ten enenmale de wijsheid om het geheel te overzien. Iedere veroordeling van wat God doet is per definitie een voor-oordeel. Zijn werk is immers nog (lang) niet af. Eens zal Hij iedereen volkomen verstomd doen staan over de wonderbaarlijke uitkomst van zijn oordelen en zijn wegen! 412

Romeinen 11:34 – de mens op z’n plek gezet Want wie kende het denken van de Heer? Of wie werd zijn adviseur? De woorden die Paulus hier optekent, refereren duidelijk aan Jesaja 40:13. Zowel Jesaja als Paulus stellen deze retorische vragen, om de absolute vrijmacht en souvereiniteit van GOD te onderstrepen. Welk mensenkind heeft ook maar een flauw benul van de inhoud van de oceanen of de omvang van de hemelen (Jes.40:12)? De vragen over het hoe en wat van de schepping worden, naarmate het onderzoek vordert, altijd alleen maar meer. Terwijl de kennis groeit, wordt ook het mysterie groter. Het is tegen die achtergrond dat de vraag klinkt: “wie kende het denken van de Heer?” Als het intelligent ontwerp van elke creatie afzonderlijk al zo ver boven ieders begrip uitgaat, hoe groot moet de Schepper dan zelf niet zijn? Hoe zouden we ook maar een fractie kunnen verstaan van zijn immense denkzin? Eenmaal bewust van de volstrekte nietigheid van het menselijk denk- en kenvermogen, wordt de volgende vraag bijna komisch: “wie werd zijn adviseur?” Als we zo goed als niets begrijpen van de schepping, wie zou zich dan durven opwerpen als raadsman van de Heer? Alsof we het beter zouden weten dan Hij! Dat is niet slechts hoogmoedig, het is ronduit belachelijk! 413

Romeinen 11:35 – niets verschuldigd Of wie heeft aan Hem eerst gegeven en waarvoor Hij zal worden terugbetaald? Gods wijsheid en kennis zijn onpeilbaar diep. En zijn oordelen en wegen zijn onnaspeurlijk. Geen mens kan daar ook maar een vinger achter krijgen. En daar komt nóg iets bij: God is ook geen enkele tegenprestatie aan de mens verschuldigd. Als schepselen zijn we door Hem bedacht en uit zijn hand voortgekomen. Het initiatief in alles, ligt bij Hem. Van geen enkele gedachte of actie, denken of doen, zijn we zelf de oorsprong. Niemand heeft zichzelf gemaakt. Alles wat ik ben, ben ik door de Schepper die mij maakte. En alles wat ik heb, heb ik van Hem gekregen. Niets dat mij eigen is, heb ik van mezelf. Zoals God geen tegenprestatie verschuldigd is aan de mens, zo is Hij hem ook geen verantwoording schuldig. Een mindere kan door zijn meerdere opgeroepen worden zich te verantwoorden. Omgekeerd niet. Eerder in Romeinen 9 betoogde Paulus, dat wij mensen als klei in de hand van de Pottenbakker zijn. Zowel “vaten van eer” als “vaten zonder eer”. En aan niemand hoeft God zich daarvoor te verantwoorden (9:20,21). Want Hij is GOD. Slechts aan Zichzelf is Hij verschuldigd, (want beloofd is beloofd), alle dingen wonderbaar te voltooien! 414

Romeinen 11:36 – ta panta, het al Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen. Aan Hem de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen! Dit bijbelvers is het eindpunt van Paulus’ betoog dat begon in hoofdstuk 9. Het is ongetwijfeld ook het hoogtepunt van zijn uiteenzetting. Een sluitstuk dat alles in één zin samenvat. Het verklaart het verleden (“vanuit Hem”), het heden (“door Hem”) en de toekomst (“tot in Hem”). Jazeker, het verklaart “alle dingen” (Grieks: ta panta), waarover Paulus in het voorgaande uitweidde. Over Israël en de natiën. Over de wijsheid en kennis van God. Over Gods oordelen en onnaspeurlijke wegen. Van alles en iedereen is HIJ de oorsprong, het medium en doeleinde. Dit is de toetssteen van alle ware filosofie en theologie. Dit is wat God met recht ‘GOD’ maakt, Theos, wat afgeleid is van een werkwoord, dat (stellen of) plaatsen betekent. GOD plaatst alle dingen. Iets vindt plaats, omdat Hij het een plaats geeft. Die waarheid is letterlijk: EENvoudig. Omdat alles uit de Ene voortkomt en door de Ene bestaat, keert alles ook weer tot de Ene terug. Het Latijnse woord voor heelal, ‘universum’, illustreert dit treffend. Vanuit de woordopbouw betekent dat (‘uni’ = één en ‘versum’ = gekeerd naar): alles keert zich naar Eén! 415

Romeinen 11:36 – aan Hem de heerlijkheid! Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen. Aan Hem de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen! De drie Griekse voorzetsels maken kort en krachtig duidelijk hoe “alle dingen” zich verhouden tot de ene God. ‘Het al’ komt voort uit God – Hij is de oorsprong. ‘Het al’ bestaat ook door God – Hij is het medium, dat alles draagt en richting geeft. ‘Het al’ is ook tot in God – Hij is de eindbestemming. Zoals alles uit God voortkomt, zó komt ook alles ook weer bij God terug. Het is deze waarheid, die God als GOD verheerlijkt (1:21). Het beantwoordt niet slechts de vraag waar de schepping vandaan komt, maar ook het grote raadsel van de oorsprong van het kwaad (vergelijk Jes.45:7). Er gaat niets buiten GOD om. En vandaar dat de door God gewilde eindbestemming van elk creatuur op voorhand is verzekerd. Want wie of wat zou dit kunnen tegenhouden? Alles is immers uit, door en tot in Hem?! Voor dit universele en adembenemend perspectief staat GOD zelf garant. Met nog diverse aeonen, wereldtijdperken, te gaan staat de glorieuze uitkomst absoluut vast. Wat een toekomst! Elke knie zal bij “de voleinding der aeonen” in aanbidding neerknielen voor deze onvolprezen Schepper! 416

De alleen wijze GOD ROMEINEN 12 417

Romeinen 12:1 – een nieuw hoofdstuk Ik moedig jullie dan aan broeders, door de erbarmingen van God, jullie lichamen te presenteren [als] een levend, heilig offer… De hoofdstukken 9 tot en met 11, vormden een intermezzo in deze brief. Heel fraai geeft Paulus daarmee stilistisch uitdrukking aan wat hij in die hoofdstukken te melden heeft. Hij bespreekt hoe de huidige tijd een onderbreking vormt in Gods handelen met Israël. Want slechts tijdelijk heeft God dit volk op een zijspoor gezet (11:25). Men zou na het slot van hoofdstuk 8 eventueel gewoon verder kunnen lezen in hoofdstuk 12, zonder het idee daarbij te hebben, de draad kwijt te zijn geraakt. In de hoofdstukken 6 tot en met 8, had de apostel betoogd, dat God onze sterfelijke lichamen levend maakt door zijn geest die in ons woont (8:11). En het is op dat thema, dat hij vanaf hier voortborduurt. Romeinen 12:1 markeert duidelijk het begin van het praktische deel van de brief. Het voorgaande was leerstellig, het navolgende toont de consequenties van Paulus’ onderwijs in de praktijk. Hoewel hoofdstuk 12:1 qua onderwerp aansluit op hoofdstuk 8, is het inhoudelijk wel geheel in lijn met het direct voorafgaande. Want als alles uit, door en tot in God is (11:36), wat zou de praktische consequentie daarvan dan anders zijn, dan deze God in alles te verheerlijken?! 419

Romeinen 12:1 – onze logische eredienst Ik moedig jullie dan aan broeders, door de erbarmingen van God, jullie lichamen te presenteren [als] een levend, heilig offer, welgevallig voor God: jullie logische eredienst. Een paar verzen eerder (11:32) concludeerde Paulus, dat God allen onder de weerbarstigheid heeft besloten, om zich over allen te ontfermen. Zo ver reiken de erbarmingen van God! Wanneer alles uit, door en tot GOD is (11:36), wat zou de logische conclusie dan anders zijn, dan dat we ons voor deze God geheel beschikbaar stellen? De essentie van de eredienst waarvan hier sprake is, zit ’m niet in ijver, maar in logica. Daarom is het ook noodzakelijk om te begrijpen wat Paulus duidelijk maakte. Want alleen dan mag het met recht “jullie logische eredienst” heten. Paulus roept zijn lezers op hun “lichamen te presenteren“, dat wil zeggen: beschikbaar te stellen. Zoals een Israëliet met een offerdier in de tempel kwam en dit beschikbaar stelde aan de priester. Want niet de offeraar ging over wat er met het dier moest gebeuren. Het was het woord (logos!) dat dit bepaalde. Zo is het hier ook met het offer dat “levend, heilig en welgevallig voor God” is. Het gaat niet om onze ‘kunstjes’, maar om wat Gods woord met ons doet! 420

Romeinen 12:1 – een levend, heilig offer Ik moedig jullie dan aan broeders, door de erbarmingen van God, jullie lichamen te presenteren [als] een levend, heilig offer, welgevallig voor God: jullie logische eredienst. Het is onze logische eredienst, aldus Paulus, om onze lichamen te presenteren voor God. Presenteren is beschikbaar stellen. ‘Alstublieft, hier ben ik. Laat Uw woord (Grieks: logos) z’n werk doen in mijn lichaam’. Zoals een Israëliet bijvoorbeeld een lam beschikbaar stelde aan de priester. Waarna deze het dier, volgens het voorschrift, aan God offerde. Let er op dat we bij ‘offeren’ niet denken aan de slachting van het dier. De slachting gaat aan het offer vooraf. Het eigenlijke offeren is, dat het geslachte dier op het altaar in rook opsteeg tot een liefelijke reuk voor God. Dat is belangrijk, want een offer spreekt niet van dood, maar van leven voorbij de dood. Het geslachte dier werd verhoogd en rees op naar God. In de hoofdstukken 6 tot en met 8 onderwees Paulus al, hoe we als gelovigen samen met Christus zijn gestorven en opgewekt in nieuwheid van leven. Zó ziet God ons. En zó zouden we onszelf rekenen (Grieks: logizomai; 6:11). En zó, door deze logica worden onze sterfelijke lichamen alsnog een “levend, heilig offer, welgevallig voor God”! 421

Romeinen 12:2 – niet gelijkvormig aan deze aeon En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is… Onze eredienst is logisch, zo lazen we (:1). Het is de onweerstaanbare kracht van Gods logica, die een levensveranderend effect heeft in een mensenleven. Deze logica vernieuwt ons denken, zodat we dingen anders leren bekijken en beleven. Paulus zet de “logische eredienst” tegenover “gelijkvormig worden aan deze aeon”. Onder “gelijkvormig worden aan deze aeon” moeten we verstaan, dat men de vorm (Grieks: schema) aanneemt van het huidige, boze wereldtijdperk (Gal.1:4). Het duidt op een levensinstelling, waarbij men gevormd wordt door de ‘mal’ van deze wereld. Een gelovige die dat doet is eigenlijk vermomd: hij verschuilt zijn ware identiteit achter de opinies, gewoonten en kreten die in de wereld ‘in’ zijn. Hij onderscheidt zich niet en valt dus ook niet op. Natuurlijk is er veel overeenkomst tussen een gelovige en zijn omgeving. Ook gelovigen werken en slapen, eten en drinken, lachen en huilen, net als iedereen. Maar “gelijkvormig worden aan deze aeon” betekent denken en spreken zoals de wereld denkt en spreekt. Het alternatief is een metamorfose te ondergaan in de vernieuwing van het denken… 422

Romeinen 12:2 – metamorfose En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is… Tegenover gelijkvormigheid aan deze aeon staat “een metamorfose in de vernieuwing van het denken”. Ons denken wordt vernieuwd, doordat het kennis krijgt aangereikt waar deze aeon geen weet van heeft, noch van wil weten. Hoe zou deze kennis anders tot ons komen dan doordat God spreekt? Door zijn woord dus. Ons denken wordt vernieuwd, doordat we dingen vernemen, waarvan we eerder niet wisten. Dat is de enorme waarde van het onderzoeken van de Schrift. Zó verkrijgen we kennis van God en van wat Hij te melden heeft. “Deze vernieuwing van het denken” is zoveel meer dan alleen het verwerken van informatie. Zeker, het begint met kennis nemen van. En met denken. Maar daar blijft het niet bij. Ware kennis raakt het hart en verandert ons leven. Het maakt dankbaar en blij en het geeft hoop. We worden beter in de rol die ons is toebedeeld als echtgeno(o)t(e), vader, moeder, kind, collega, enzovoort. We ondergaan een metamorfose, zoals een rups een vlinder wordt. Dat zijn geen kunstjes, maar het levende resultaat van de vernieuwing van het denken! 423

Romeinen 12:2 – de wil van God beproeven En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is: het goede en welgevallige en volmaakte. Het alternatief van “gelijkvormig worden aan deze aeon” is een metamorfose te ondergaan “in de vernieuwing van het denken”. Zo’n metamorfose is een totale en wezenlijke verandering van binnenuit. Het begint met anders denken maar het resultaat raakt ons hele bestaan. We worden een ander mens daardoor. Niet van de ene op de andere dag, want het is een voortdurend proces, dat gelijke tred houdt met “de vernieuwing van het denken”. Het resultaat daarvan is dat we de wil van God beproeven, die goed, welgevallig en volmaakt is. Het woord voor ‘beproeven’ duidt op: testen, toetsen, proefondervindelijk vaststellen. Het idee van Paulus’ opmerking is niet dat we in de vernieuwing van het denken, proberen uit te vinden wat de wil van God is. Nee, die wil van God ondervinden we dan. De vernieuwing van het denken en de metamorfose die we daardoor ondergaan, dat is de wil van God! Dan zullen we ondervinden hoe goed deze is. Maar ook welgevallig, dat wil zeggen: aangenaam. En volmaakt of volwassen. Zo komen we tot ons doel! 424

Romeinen 12:3 – aan ieder een maat Want door de genade die mij wordt gegeven zeg ik aan een ieder die onder jullie is: weest niet hoger gezind dan noodzakelijk is gezind te zijn, maar gezind om verstandig te zijn, zoals God een ieder een maat van geloof toebedeelt. Dit vers is een nadere toelichting op het voorgaande, zoals blijkt uit het woordje “want”. Het ondervinden van de goede, welgevallige en volmaakte wil van God (:2), betekent dat een ieder zich zou schikken naar wat God toebedeelt. Juist omdat Paulus zelf had geleerd dat de genade die hem werd gegeven precies voldoet aan wat hij nodig had, had hij recht van spreken om ook anderen deze waarheid voor te houden. “Mijn genade is u genoeg” (2Kor.12:9). God bedeelt ieder een bepaalde “maat van geloof”: precies passend bij hem of haar aan wie het wordt gegeven. Daarom is het zo belangrijk om niet meer te willen zijn dan je bent. In het Grieks is te zien hoe Paulus hier speelt met het woord voor ‘gezindheid’ (Grieks: phroneo). ‘Gezindheid’ heeft te maken met de richting waarin gedacht wordt. De ‘mindset’ zou gericht op ‘verstandig’ zijn. Maximaal benutten wat God geeft, maar ook niet meer willen dan dat. Dat is het geheim van tevredenheid. 425

Romeinen 12:4,5 – één lichaam! Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar niet alle dezelfde functie hebben, zó zijn wij velen één lichaam in Christus, maar individueel leden van elkaar. De aansporing om niet meer te willen zijn dan we zijn, ondersteunt Paulus hier met een vergelijking, die hij dikwijls maakt: de vele leden in een lichaam. Met “leden” doelt hij niet enkel op de ledematen, maar op alle delen van het lichaam en hun onderscheiden functies. Hoe dwaas zou het niet zijn wanneer het oog zou proberen een oor te wezen of vice versa? Beide organen zijn nu juist zó gemaakt, dat ze optimaal functioneren wanneer ze doen waarvoor ze gemaakt zijn. En omgekeerd: ze functioneren totaal niet wanneer ze voor een ander doel worden ingezet. Wat waar en vanzelfsprekend is in ons lichaam, geldt precies zo voor de velen in Christus. Ook zij vormen “één lichaam”. Deze waarheid van het “ene lichaam” komt telkens in Paulus’ brieven terug (1Kor.10:17; 12:12,13,20; Ef.2:16; 4:4; Kol.3:15). Het is uitsluitend bij hem terug te vinden en ook exclusief via hem geopenbaard. Het drukt uit hoezeer we als gelovigen verbonden zijn met het Hoofd, dat is Christus Jezus, maar via hem ook met elkaar. Het is een onverbrekelijke eenheid “in één geest”. 426

Romeinen 12:6 – wat is charisma? Wij nu hebben onderscheiden genade-effecten naar de genade die ons wordt gegeven… Eerst een paar taalweetjes. Charis is het Griekse woord voor genade. Genade staat voor alles wat om niet, gratis is, en vreugde geeft. Het daarvan afgeleide charis-ma duidt op wat genade uitwerkt. Charisma betekent ‘genade-effect’ en het meervoud van dit woord is charismata. Paulus betoogt hier in Romeinen 12 (evenals in 1 Korinthe 12) dat gelovigen verschillende charismata hebben. Een gelovige is iemand die Gods genade, en dus vreugde, heeft leren kennen (Kol.1:6). Maar die vreugde werkt verschillend uit. Vandaar dat Paulus spreekt van “onderscheiden genade-effecten”. De effecten zijn heel divers omdat dit samenhangt met verschillen in aanleg en capaciteiten. Steek de stekker van een stofzuiger in het stopcontact en deze begint te stofzuigen. Doe hetzelfde met een strijkbout en je kunt strijken en bij een wasmachine begint de was te draaien. Het is dezelfde krachtbron, maar met totaal verschillende uitwerkingen. Zo heeft de één het charisma van onderwijzen, een ander van barmhartigheid bewijzen, weer een ander van bemoedigen of leiding geven. De werkingen zijn verschillend. Maar hoe onderscheiden deze ook zijn, genade is telkens de drijvende kracht. Dat maakt charisma ook zo aantrekkelijk. Want wie blij is, functioneert in alles optimaal! 427

Romeinen 12:6 – profetie Wij nu hebben onderscheiden genade-effecten naar de genade die ons wordt gegeven, hetzij profetie naar de overeenkomst van het geloof… Het eerste genade-effect (charisma) dat Paulus noemt is dat van profetie. Ook in andere passages (vooral in de Korinthe-brief) krijgt deze bediening een hoge ranking. Het wordt onderscheiden van onderwijs (:7), omdat het een regelrechte Godsspraak betreft. Iemand die profeteert geeft iets door wat God hem of haar direct, zonder tussenkomst van een mens, heeft geopenbaard en doet uitspreken. Waarbij het uiteraard van het grootste belang is, dat degene die profeteert, dit doet “naar de overeenkomst van het geloof” (vergelijk ”maat van geloof”; vers 3). Men zou niet meer of minder zeggen dan wat is geopenbaard. In 1 Korinthe 13 betoogt de apostel, dat profeteren (evenals het spreken in vreemde talen) te maken heeft met de kinderlijke fase, waarin de ekklesia zich toen nog bevond. Veel van wat God de ekklesia te melden had, was nog niet geopenbaard. De geopenbaarde kennis en het profeteren was fragmentarisch (“ten dele”) en incompleet. Wanneer eenmaal “het volmaakte”, dat wil zeggen: de volwassenheid zou aanbreken, dan zouden “profetieën teniet gedaan worden” en “talen ophouden” (1Kor.13:8). Het profeteren in die dagen was tijdelijk van aard, totdat het woord van God zou zijn gecompleteerd (Kol.1:25). 428

Romeinen 12:7,8 – zeven genade-effecten …of een bediening in het dienen, of onderwijzend in de onderwijzing, of bemoedigend in de bemoediging, de mededelende in vrijgevigheid, de vooraanstaande in ijver, de zich ontfermende in blijmoedigheid. Het onderwerp in deze verzen is de diverse uitwerking van genade (charismata = genade-effecten) binnen het lichaam van Christus. Paulus noemt er zeven. Als eerste bespraken we het profeteren, zoals dat functioneerde in de begintijd. Het valt op dat bij de eerste vier genade-effecten (1. profetie, 2. dienen, 3. onderwijzing en 4. bemoediging) Paulus de activiteiten zelf benoemt. Met daarbij de nadruk, dat men zich zou beperken (“de maat”) tot de genade die God een ieder geeft (:3). Treed daar niet buiten, maar blijf daarbinnen. Vandaar: het weerkerende “in”. Bij de laatste drie genade-effecten noemt Paulus de personen (5. de mededelende, 6. de vooraanstaande en 7. de zich ontfermende). En dan legt hij het accent op hoe genade zich uitwerkt. Genade maakt, dat iemand die meedeelt (weggeeft), niet knijperig is, maar royaal en vrijgevig. Zoals wie vooropgaat en leiding geeft, niet slechts anderen delegeert, maar vooral zelf ijver toont. En hoe vaak zien we niet, dat mensen die zich over anderen ontfermen (denk bijvoorbeeld aan mantelzorg), dit zuchtende doen. Gods genade daarentegen maakt, dat we ons ontfermen in blijmoedigheid! 429

Romeinen 12:9 – ongeveinsde liefde De liefde is ongeveinsd… Als een logisch vervolg op zeven specifieke genade-effecten (charismata), benoemt Paulus vanaf hier tot en met vers 13, twaalf algemene kenmerken waarin genade zich uit. Niet als een reeks opdrachten of in de gebiedende wijs, hoewel de gangbare vertalingen wel die indruk wekken. Maar Paulus vraagt of gebiedt niet; hij stelt vast alsof het observaties betreft. Hij schrijft niet: “de liefde zij ongeveinsd” (aanvoegende wijs), nee,” de liefde [is] ongeveinsd”. Het woord voor ongeveinsd is letterlijk vertaald: niet-hypocriet. In het Grieks duidt ‘hypokrites’ op een toneelspeler: iemand die iets veinst of voorwendt. Een toneelspeler speelt een rol voor de bühne en zolang als de voorstelling duurt. Paulus zegt dan niet: zo zou liefde niet moeten zijn. Nee, dat is geen liefde. Want liefde (agapé) is naar haar aard geen tijdelijke uiterlijke rol, maar een blijvend, innerlijk besluit. Liefde is ook niet afhankelijk van omstandigheden of van de waardering van anderen. Agapé-liefde staat los van gevoelens. Niet omdat gevoelens geen rol zouden (mogen) spelen, maar omdat agapé-liefde daarvan niet afhankelijk is. Agapé-liefde is geen gevoel, maar een daad van onvoorwaardelijk de ander ruimte geven. God wijst immers aan iedereen een plaats toe en zó geeft Hij elk creatuur ruimte. Want “God is liefde”! (1Joh.4:8,16). 430

Romeinen 12:9 – van min naar plus! De liefde is ongeveinsd, wars van het kwade en hechtend aan het goede… Al eerder merkten we op dat vanaf vers 9 een twaalftal observaties volgen. De liefde is ongeveinsd. Maar van de agapé-liefde is nog zoveel meer te zeggen. Ze is afkerig van het kwade, dat wil zeggen: ze heeft een afschuw daarvoor. Zoals Paulus in 1 Korinthe 13 schrijft: agapé-liefde “rekent het kwade niet” (1Kor.13:5). Vanwege deze intrinsieke afkeer veronderstelt ze ook geen kwaad bij de ander. Ze is niet wantrouwend en gaat niet op voorhand uit van kwalijke motieven. Liefde ontkent het kwaad niet, maar heeft wel een ingebouwde afkeer om in die termen te denken. Positief geformuleerd, hecht liefde aan het goede. Instinctmatig voelt ze zich daartoe aangetrokken. Waarbij we bij ‘goed’ (Grieks: agatos) moeten denken aan dingen, die beantwoorden aan het gestelde doel. Zo lezen we over een “goede boom”, die herkend wordt aan de “goede vruchten” (Mat.7:17). Of zaad dat in “goede aarde” valt (Luc.8:15), omdat het daar ontkiemt en vrucht draagt. Agapé-liefde is naar haar aard en per definitie positief ingesteld. Altijd zoekt ze gelegenheden om dingen ten goede te keren. God is liefde en daarom ook goed. Hij maakt van elke min een plus! 431

Romeinen 12:10 – philadelfia en waardering …in broederliefde elkaar toegenegen, in de eer elkaar voorgaand… Paulus vervolgt de opsomming van kenmerken van agapé-liefde. Deze liefde uit zich in broederliefde of eigenlijk ‘broedergenegenheid’. Het Griekse woord hiervoor is philadelfia, dat we ook kennen als plaatsnaam (Openb.1:11). In philadelfia zit het woord philos, dat genegenheid betekent. Het verwijst hier naar de connectie die broeders en zusters met elkaar hebben. Ze horen bij elkaar als geestelijke familie en de aantrekkingskracht tot elkaar is daarom vanzelfsprekend. Zoals we dat in het natuurlijke leven ook kennen. Bloedverwantschap geeft vaak de doorslag, want (zoals het spreekwoord zegt) ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’. De toegenegenheid als broeders tot elkaar uit zich ook in onderling eerbetoon. Het woord voor ‘eer’ (Grieks: timé) heeft letterlijk de betekenis van ‘waarde’ (vergelijk Kol.2:23). Iets dat een prijs heeft. Elkaar voorgaan in de eer betekent daarom elkaar naar waarde weten te schatten en vandaar met recht: elkaar waarderen. Elkaar voorgaan in de eer is niet selectief en heeft ook niet te maken met aanzien of macht. Nee, elkaar voorgaan in de eer is iedereen (elkander!) naar waarde weten te schatten. Beseffen hoe kostbaar de ander is in Gods ogen. Niemand uitgezonderd. 432

Romeinen 12:11 – bruisend …niet traag in de ijver, vurig van geest, als slaaf de Heer dienend… Zoals 1 Korinthe 13 beschrijft waaraan agapé-liefde herkenbaar is, zo treffen we hier een opsomming van twaalf kenmerken van deze liefde. Qua ijver is zij “niet traag”. Dat is meer dan alleen een morele keuze. Het is vooral een innerlijke drive. Agapé-liefde is liefhebben zoals God liefheeft. Onvoorwaardelijk. En door dat Goddelijke motief worden we dynamisch en energiek. Volmaakt in lijn daarmee is ook het kenmerk “vurig van geest”. Let wel: “van geest“, niet van vlees. Het woord voor ‘vurig’ is afgeleid van het werkwoord voor ‘koken’. Iets dat kookt borrelt en bruist. De geest heeft te maken met het denken, dat (zoals we lazen in 12:2) vernieuwd wordt als het blootgesteld wordt aan het Woord van God. Dat Woord doet onze geest bruisen en maakt enthousiast. Dat laatste woord is trouwens veelzeggend omdat en-thous letterlijk ‘inGod’ betekent. “Als slaaf de Heer dienend” wil zeggen, dat waar wij de Heer erkennen, we daarmee automatisch onszelf als zijn eigendom beschouwen. En dat Hij dus degene is, die gaat over ons bestaan. Zijn woord is beslissend. Het betekent ook, dat we geheel voor zijn rekening zijn. Hij bepaalt en Hij betaalt. 433

Romeinen 12:12 – hoop doet leven! …in de hoop zich verheugend, in de verdrukking verdurend… De lijst van observaties van wat agapé-liefde is en hoe ze zich uit, vertoont veel overlap met 1 Korinthe 13. Daar lezen we “alles hoopt ze”. Paulus kan dat zo schrijven, omdat agapé Gods liefde is. Ze heeft altijd hoop en verwachting. Niet vanuit blind of naïef optimisme, maar omdat bij God per definitie geen hopeloze gevallen bestaan. Wie hoop heeft, verwacht het goede voor de toekomst en juist dat geeft het bestaan vandaag zoveel vreugde. Want hoop doet leven. Paulus spreekt in Titus 2:13 over “de gelukkige hoop”, omdat de hoop zelf gelukkig is, maar ook gelukkig maakt! Een eerste vrucht van het zich verheugen in de hoop is, dat het draagkracht geeft om verdrukking te verduren. Onder druk komen te staan is onvermijdelijk en trouwens ook normaal voor de positie van een gelovige in deze wereld (Joh.16:33). Waar het op aankomt, is deze druk te verduren, dat wil zeggen: het te ondergaan en daarvoor niet te zwichten. Het woord voor ‘verduren’ (in het Grieks: hupo-meno) is samengesteld uit de woorden voor ‘onder’ en ‘blijven’. Het betekent: onder druk staan en toch niet wijken, maar blijven. De vreugde om de hoop doet zelfs roemen in de verdrukking (5:2,3)! 434

Romeinen 12:12 – in het gebed volhoudend …in de hoop zich verheugend, in de verdrukking verdurend, in het gebed volhoudend… Verdrukking verduren is passief. Dat wil zeggen: men ondergaat verdrukking, zonder daar zelf invloed op te kunnen uitoefenen. In het gebed volhouden is daarentegen actief. Gebed onderga je uiteraard niet, maar doe je. In beide gevallen, zowel bij verduren als bij volhouden, draait het om vasthoudendheid en zich niet van de wijs laten brengen door tegenkrachten buiten onszelf dan wel door gevoelens in onszelf. Er is een subtiel verschil tussen “in het gebed volhoudend” en “in de gebeden volhoudend”. Gebeden is meervoud en dan denken we aan diverse momenten of herhalingen. In de uitdrukking “in het gebed volhoudend” wordt gebed als één enkele, voortdurende houding gezien. Het idee is dan niet dat je telkens bidt, maar dat het gebed doorlopend plaatsvindt. Niet als alternatief voor andere activiteiten. Nee, gebed is een houding van voortdurende overgave aan God. Niet als daad naast andere daden, maar als een houding in alles wat we doen. In het Griekse woord voor gebed (pros-euchomai) zit het element van gerichtheid (pros). Zoals een kompas altijd het noorden zoekt, zo mogen we in alle omstandigheden het contact met, en de overgave aan, GOD zoeken. 435

Romeinen 12:13 – doen delen & gastvrijheid …in de behoeften van de heiligen deelnemend, de gastvrijheid najagend. Bovenstaande woorden zijn de laatsten in een reeks van twaalf vaststellingen van wat liefde is en doet (:9). Gedreven worden door Gods liefde, maakt dat we deelnemen in de behoeften van de heiligen. Elders maakt Paulus de kring breder (Gal.6:10) en schrijft hij, dat we goed zouden doen aan allen, “speciaal voor de huisgenoten van het geloof”. Dat laatste is in Romeinen 12:13 het onderwerp. “De heiligen”, dat zijn zij die God vandaag apart stelt en ons daarom het meeste na staan. Onze “naasten” dus. Het Griekse woord voor ‘deelnemend’ is afgeleid van een woord voor ‘gemeenschap’ (koinoneo). Het mooiste motief om een bijdrage te leveren aan de (levens)behoeften van anderen, is dat je samen met hen een gemeenschap vormt. In dit geval: samen behoor je tot “de heiligen”; dat is wat je gemeenschappelijk hebt. En ja, leden delen (= een anagram). Het woord voor ‘gastvrijheid’ betekent letterlijk: genegenheid voor gasten. Die genegenheid komt tot uiting in het openstellen van je huis. Dit “najagend” wil zeggen: niet wachten tot de vraag klinkt, maar dit op voorhand en van harte aanbieden. Een open huis waar iedereen welkom is, is een demonstratie van genade! 436

Romeinen 12:14 – bewezen inclusief! Zegent wie jullie vervolgen, zegent en vervloekt niet… Hoewel dit in de vertalingen gewoonlijk niet tot uiting komt, hadden de voorgaande verzen de vorm van een twaalftal observaties. Dit vers daarentegen staat in de gebiedende wijs. Dat is niet per se negatief of een last. Per slot van rekening zijn zinnen als ‘ga zitten’, ‘slaap lekker’ of ‘eet smakelijk’ ook gebiedende wijs, maar doen we dat gewoonlijk met genoegen. Zo is ook de instructie in bovenstaand vers een voorrecht om vanuit te leven. Deze woorden lijken sterk op wat Jezus in de ‘Bergrede’ leerde (Mat.5:44,45). “Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen…”. En dan het motief: “… opdat jullie kinderen mogen zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden…”. Onze primaire reactie is hen die ons kwaad doen of vervolgen te vervloeken. Dat mag dan menselijk zijn, onze Vader in de hemelen is anders. Want Hij sluit niet uit, maar in. Zijn genade is allen omvattend en universeel. Als God zijn vijanden liefde bewijst en hen allen met zich verzoent (5:10,18), waarom zou onze opstelling dan anders zijn? Nooit kan genade meer bewijzen genade te zijn, dan te midden van vijanden. 437

Romeinen 12:15 – medeleven …zich verheugend met wie zich verheugen, huilend met wie huilen… Vreugde is een bron waaruit iedereen die God als GOD (er)kent, altijd kan putten. Deze vreugde zou geen uitzondering zijn, maar regel. Paulus roept bij herhaling op (Filp.4:4) om ons altijd in de Heer te verheugen. Niet omdat dit moet, want vreugde op commando bestaat niet. Wie blij is omdat het moet, veinst en speelt toneel. Niettemin is er altijd een bron voor blijdschap. En daar wijst Paulus op. Om ons “altijd te verblijden in de Heer”, dat wil zeggen: in Hem die alles beheert en beheerst. In bovenstaand vers gaat het echter niet om dit voortdurend motief van vreugde in de Heer, maar om de mensen om ons heen, die soms blij, maar soms ook bedroefd zijn. Zoals wij allemaal wisselingen van omstandigheden en de bijbehorende emoties kennen. Dat is eigen aan dit aardse bestaan en Paulus honoreert dat. Zijn ideaal is niet een stoïcijnse houding te midden van alle wisselingen van het lot. Want het is God die doelbewust zowel vreugde als verdriet een plaats geeft in ons bestaan. In die erkenning ligt de basis van het oprechte medeleven met elkaar. Met zowel een lach als een traan. 438

Romeinen 12:16 – gezind, zinnende en eigenzinnig …hetzelfde gezind zijnde met elkaar, niet zinnende op de hoge dingen, maar zich voegend met de nederigen. Wordt niet eigenzinnig… Evenals in vers 3 speelt Paulus ook in dit vers drie keer met het woord voor ‘gezindheid’ (Grieks: phroneo): gezind, zinnende en eigenzinnig. In de eerste plaats het belang van dezelfde gezindheid te delen. Eensgezindheid. Dat gaat dieper dan slechts dezelfde opvattingen koesteren. Eensgezindheid is een houding van liefde voor de waarheid. Waar die liefde wordt gedeeld zal men elkaar vinden, aangezien er slechts één waarheid is. Dit in tegenstelling tot de leugen, die voortdurend muteert. Een ander aspect van gezindheid (mindset) is, dat men geen hogere ambities koestert dan de capaciteiten die God toebedeelt. Anders gezegd: dat men zich geleerder, rijker, bekwamer, et cetera, wil voordoen dan men is. Het goede alternatief is, dat men zich voegt bij de nederigen. Of Paulus daarbij denkt aan nederige mensen of dingen, is moeilijk te zeggen, maar het duidt hoe dan ook, op een instelling van eenvoud. Een kenmerk van het ware. Eigenzinnigheid staat haaks op dit alles. Dat is een mentaliteit waarbij het ‘ik’ op de voorgrond treedt in eigenwijsheid en egocentrisme. Dan vindt men vooral zichzelf heel belangrijk. Een groter misverstand is er niet… 439

Romeinen 12:17 – het goede voor ogen van alle mensen …niemand kwaad met kwaad vergeldend, het goede voor ogen hebbend van alle mensen… De gedachte geen kwaad met kwaad te vergelden vinden we op vele plaatsen in de Bijbel. Zoals in Spreuken 20:22: “Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op JAHWEH…”. Een paar verzen verderop werkt Paulus dit motief ook nader uit. Slechts de overheid is gesteld om kwaad te wreken (13:3), niet het individu. En zeker ook een gelovige niet, want die wacht op zijn God aan wie de wraak toekomt (:19). De meeste vertalingen van de tweede regel schieten helaas nogal te kort. Paulus zegt niet: hebt het goede voor met alle mensen (NBG51). Dat is veel te zwak en het stelt de mens en zijn werken centraal. Alsof de suggestie zou zijn, dat wij het goede zouden voornemen voor alle mensen. Maar het gaat niet om wat wij de mensen aanbieden. GOD heeft het goede “van (!) alle mensen” gegarandeerd. Als een rode draad loopt die waarheid door de Romeinen-brief. Alle mensen worden immers om niet gerechtvaardigd (3:23,24, 4:5; 5:18). En God ontfermt zich over allen (11:32). Dit “goede van alle mensen” altijd voor ogen te hebben, is het krachtigste motief om iedereen oprecht lief te hebben en liefde te bewijzen! 440

Romeinen 12:18 – vrede met alle mensen …het goede voor ogen hebbend van alle mensen, voor zover het van jullie afhangt, vrede hebbend met alle mensen. Er is een directe en logische samenhang tussen het goede voor ogen hebben van alle mensen en vrede hebben met alle mensen. Wanneer we de geweldige toekomst in ogenschouw nemen, die God heeft weggelegd voor alle mensen, dan leren we ook anders kijken naar diezelfde mensen. Dat is onvermijdelijk. Kijken we naar mensen vanuit hun verleden? En vanuit wat zij ons hebben aangedaan? Of zien we hen zoals ze eens zullen zijn? Volmaakt, verzoend en gerechtvaardigd! Hoe wij hen zien, zal bepalend zijn voor de houding, die we naar hen toe aannemen. Wanneer God de wereld met zich verzoent en vrede maakt en wij deze boodschap als ambassadeurs mogen uitdragen, dan is er maar één houding die daarbij passend is: vrede met alle mensen. Jazeker, met alle mensen. Dus ook met degenen die ons, om welke reden dan ook, vijandig bejegenen. Zij kunnen ons miskennen, smaden, vervolgen, maar so what? Dat is hun houding. Onze houding van vrede is onafhankelijk van de respons die we krijgen. Want God maakt alle vijanden tot zijn liefhebbers. Gegarandeerd en onvoorwaardelijk. Gods liefde wint altijd! 441

Romeinen 12:19 – Mij komt de wraak toe Wreek jezelf niet geliefden, maar geeft plaats aan de toorn, want er staat geschreven: aan Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heer. In vers 17 lazen we, dat we geen kwaad met kwaad zouden vergelden en in vers 18 dat we (voor zover het van ons afhangt) vrede zouden hebben met alle mensen. Geheel in lijn hiermee instrueert Paulus hier, dat we onszelf niet zouden wreken. Wreken wil zeggen: vergelden om rechtsherstel. Wanneer ons kwaad is aangedaan dan is het billijk om te verlangen naar rechtzetting. Dat wordt hier ook niet bestreden, integendeel. Wat Paulus hier leert is dat we onszelf niet zouden wreken, dat wil zeggen: het recht in eigen handen zouden nemen. Wij hoeven geen sancties uit te oefenen over wie ons onrecht aandoen. Onze toorn kunnen we met een gerust hart aan God overgeven, want Hij behartigt onze belangen. Wij zijn immers zijn “geliefden” en daarom staat Hij garant voor rechtsherstel (= wraak). Waar ons tekort is gedaan, zal Hij terugbetalen. Reeds bij monde van Mozes had God dit aan Israël beloofd: “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden”. Maar het is een universele waarheid. En rustgevend. Want niet wij, maar Hij zet alles recht! 442

Romeinen 12:20 – vurige kolen op het hoofd stapelen Want indien uw vijand honger heeft, geeft hem te eten en indien hij dorst heeft, geeft hem te drinken, want dit doende stapelt u gloeiende, vurige kolen op zijn hoofd. Omdat we vrede hebben met alle mensen, wreken we onszelf niet (:18,19). Die houding wordt in dit vers nader toegelicht. Opnieuw met een citaat uit de Hebreeuwse Bijbel (Spreuken 25:21,22). De situatie die hier wordt beschreven, zou, naar de mens gesproken, een prima gelegenheid zijn om zichzelf te wreken en om de vijand ‘betaald te zetten’. Maar Paulus wijst een andere weg. Wanneer onze vijand honger of dorst heeft, biedt dit een unieke kans om te laten zien hoe onvoorwaardelijk Gods liefde is. Maar dat niet alleen. Door een hongerige of dorstige vijand eten of drinken te geven, maken we het hem onmogelijk om een vijand te blijven. Dat is de betekenis van “gloeiende, vurige kolen op zijn hoofd” stapelen. Geen mens houdt dat vol. De vijand smelt… en wordt een vriend! Dat is verzoening (5:10). We zien dit schitterend geïllustreerd in de geschiedenis van Jozef. Toen zijn vijandige broers door honger gedreven bij hem kwamen, heeft hij hen overvloedig te eten gegeven. Nadat hij zich aan hen had bekendgemaakt, smolt hun vijandschap als sneeuw voor de zon! 443

Romeinen 12:21 – overwin in het goede het kwade Wordt niet overwonnen onder het kwade, maar overwin in het goede het kwade. In de voorgaande verzen benadrukte Paulus geen kwaad met kwaad te vergelden (:17). Om niet onszelf te wreken. Wie GOD kent weet dat wanneer ons onrecht overkomt, we dit rustig aan Hem kunnen overlaten. Want Hij zal recht verschaffen. Die wetenschap geeft rust te midden van allerlei kwaad dat ons kan overkomen. Van welke aard ook. GOD zet alles recht en doet dat bovendien op de juiste tijd. Hij voert de regie en zijn timing is perfect. Dat besef geeft vertrouwen, maar ook geduld. Het zorgt voor geestelijke weerstand waardoor we niet worden overwonnen door het kwade. De gangbare vertalingen lezen meestal: overwin het kwade door het goede. Maar dat is onjuist. Het is niet: door het goede, maar in het goede. Dat is een subtiel, maar belangrijk verschil! Het goede wordt niet voorgesteld als wapen waardoor we het kwade overwinnen. Nee, het goede is de sfeer waarin we overwinnen. We strijden niet tegen het kwade, maar overwinnen in het goede. Het is niet negatief, maar positief. Door in het goede te leven, overwinnen we het kwade. Zoals in het licht geen duisternis en in de vrede geen oorlog is. 444

De alleen wijze GOD ROMEINEN 13 445

Romeinen 13:1 – onderschikking aan de autoriteiten Laat elke ziel zich onderschikken aan superieure autoriteiten. Want er is geen autoriteit dan onder God. In de dagen dat Paulus deze brief schreef, stond de beruchte keizer Nero aan het hoofd van het Romeinse rijk. Hij zou zich ontpoppen tot één van de meest gruwelijke dictators ooit in de geschiedenis. Paulus spreekt met nadruk over onderschikking aan de autoriteiten boven ons. Dat is wat anders dan gehoorzaamheid. Onderschikking betekent: autoriteiten erkennen als je meerdere. Gehoorzaamheid wil zeggen: doen wat je opgedragen wordt. Dat laatste is soms onmogelijk, omdat we vóór alles gehoor hebben te geven aan wat GOD zegt (Hand.5:29). Maar ook dan verandert dat niets aan onze houding van onderschikking. Paulus predikte geen revolutie. De overheden zijn trouwens ook geen verantwoording schuldig aan hun onderdanen. Dat is weliswaar democratisch, maar daarom nog niet Bijbels. Autoriteiten zijn verantwoording schuldig aan GOD, onder wie zij gesteld zijn. Of machthebbers hun functie waardig vervullen of niet, is niet onze zaak. We kunnen hen eventueel aanspreken op wat recht is (zoals Paulus bij gelegenheid deed; Hand.24:24) maar ze zijn en blijven te allen tijde onze meerdere. Zo’n houding bevrijdt ons van politieke agenda’s en inmenging. Het betekent ook “een stil en gerust leven” (1Tim.2:2). 447

Romeinen 13:1 – verordend onder God Laat elke ziel zich onderschikken aan superieure autoriteiten. Want er is geen autoriteit dan onder God. En die er zijn, zijn verordend onder God. Wat Paulus hier schrijft aan de gelovigen in Rome, is universeel en geldt “elke ziel”. Zoals slaven zich onderschikken aan hun meester en kinderen aan hun ouders, zó zou iedere ziel zich onderschikken aan “superieure autoriteiten”. Denken in termen van hiërarchie is vreemd aan de huidige tijdgeest, maar in de Schrift vanzelfsprekend. Gezag komt van boven. Het woord voor ‘autoriteit’ (exousia) betekent letterlijk: volmacht. God verleent gezag om op te treden. Dat ze superieuren zijn houdt in: ze oefenen de feitelijke macht uit. Ongeacht of zij deze positie rechtmatig hebben verkregen. Aan die (politieke) vraag heeft een gelovige onderdaan geen boodschap. Hij erkent simpelweg de superieuren als (van Godswege) boven hem gestelden. Paulus schrijft elders dat we een “stil en rustig leven” zouden leiden (1Tim.2:1,2). Dat houdt niet in dat de superieuren ons met rust laten. Paulus wist wel beter. Een “stil en rustig leven” betekent, dat wij de superieuren met rust laten! Wat zij doen is niet onze verantwoordelijkheid. Onderdanen zijn van die last vrijgesteld. Dus geen oproer of revolutie. Rustig en stil – want alles is onder Gods controle! 448

Romeinen 13:2 – geen revolutie Zodat wie zich tegen de autoriteit verzet een mandaat van God heeft weerstaan. En wie dit doen zullen over zichzelf een oordeel halen. Wat Paulus schrijft in Romeinen 13 over de autoriteiten, is gericht aan gelovige onderdanen. Het is geen politiek handvest over wat de overheid zou moeten doen. De apostel stelt vast dat er superieuren boven ons staan en hij merkt daarover op dat dit van Godswege zo geordend is. Later (:4) maakt Paulus duidelijk dat, aan de overheid een zwaard is toevertrouwd om recht te verschaffen (“wreekster in toorn”). Na de zondvloed heeft God dit mandaat aan de mensheid gegeven (Gen.9:6). Niet een mens heeft dat bedacht, het is een Goddelijke instelling. De grondhouding van gelovigen ten opzichte van de superieuren boven ons, is daarom die van onderschikking. Niet dat we altijd staan te applaudisseren bij alles wat ze beslissen of doen. Ook niet dat we aan alles gehoor geven wat ze ons opdragen. Want soms kan (en mag) dat zelfs niet. Het betekent wel dat we de positie van de autoriteiten eerbiedigen en niet zullen trachten ze omver te werpen. Want wie dat doen, halen een oordeel over zich. Revolutie verslindt haar eigen kinderen. Gelovigen schikken én onderschikken zich. 449

Romeinen 13:3 – onderschikking versus revolutie Want de oversten zijn geen [reden van] vrees voor het goede werk maar voor het kwade. Welnu, wil je niet vrezen [voor] de autoriteit, doe het goede en je zult lof uit haar hebben. Het is geen specifiek overheidsbesluit, dat de aanleiding is tot het schrijven van deze passage. Paulus heeft het niet over gehoorzaamheid, maar over onderschikking aan de overheden die boven ons staan. Het gaat ook niet om verzet tegen een bepaalde overheidsmaatregel, maar over verzet tegen de overheid door hen niet als de meerdere (superieur) te erkennen. Zeker, soms kan men niet anders dan een specifiek “bevel van de koning” weerstaan (vergelijk Hebr.11:23), maar dat is heel wat anders dan de koning als zodanig niet erkennen. “Het kwade” in dit vers verwijst dan ook niet naar ongehoorzaamheid aan een maatregel, maar naar het weerstaan van de overheid als Gods ordening. Dat is revolutie: opstand van het volk, waarbij men de zittende machthebbers uit de weg probeert te ruimen. Dat is wat Paulus hier als “het kwade” aanmerkt. Wie die weg kiest, heeft reden om de harde hand van de overheid te vrezen. Wie daarentegen “rustig en stil” zich onderschikt aan de overheden, zal daarin (!) enkel lof van haar oogsten. 450

Romeinen 13:4 – de overheid, Gods dienaar Want zij is een dienaar van God, u ten goede. Maar in het geval dat u kwaad zou doen, vrees! Want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is een dienaar van God. Zij is een wreekster in toorn voor degene die het kwade verricht. De hiërarchie moet duidelijk zijn. “Elke ziel” is ondergeschikt aan de overheid. En de overheid op haar beurt is ondergeschikt aan God. Ze is immers “dienaar van God” en dus in dienst van Degene, die haar in die positie heeft geplaatst. Ze zou daarom niet doen wat haarzelf goeddunkt, zoals dictators en despoten menen. Nee, de overheid is Gods dienaar om ten goede van haar onderdanen te handelen. Paulus leert hier trouwens evenmin democratie, omdat het achterliggende idee daarvan is dat de regering aan het volk verantwoording schuldig zou zijn. Nee, de overheid is verantwoording schuldig aan Wie haar heeft aangesteld. Bij “het kwade” in dit vers doelt Paulus, evenals in het voorgaande, op het niet-erkennen van de machthebbers. Rebellen zouden de overheid vrezen, aangezien zij niet voor niets “het zwaard” draagt. Het tegenovergestelde van rebellie is zich onderschikken, in de wetenschap, dat er Eén is die op zijn tijd aanstelt en afzet (Dan.4:17). 451

Romeinen 13:4 – de overheid als rechter … Want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is een dienaar van God. Zij is een wreekster in toorn voor degene die het kwade verricht. Vlak na de zondvloed, wordt tegen Noach en diens zonen gezegd: “Wie het bloed van de mens vergiet, diens bloed zal door de mens worden vergoten, want in Gods beeld maakte Hij de mens” (Gen.9:6). Dit is in de kiem het mandaat dat de overheid van Godswege heeft. Aan de mens wordt de bevoegdheid verleend om bloedvergieten te vergelden met bloedvergieten (= doodstraf). Deze zware sanctie onderstreept de waardigheid van de mens, die immers werd gemaakt in Gods beeld. Eerder lazen we in Romeinen 12:19, dat we onszelf (individueel en als gelovigen) niet zouden wreken, omdat aan God de wraak toekomt. Er is slechts één instantie op aarde aan wie God de bevoegdheid heeft toevertrouwd om te wreken: de overheid. Zij draagt het zwaard als dienaar van God. “Het zwaard” verwijst niet naar een leger, dat ingezet wordt tegen andere overheden. Nee, “het zwaard” is bedoeld om te wreken in toorn, zodat rechtsherstel (= wraak) kan worden afgedwongen. De overheid is fundamenteel een rechter: een instantie die middels het zwaard recht verschaft. Niet minder maar ook niet meer. 452

Romeinen 13:5 – twee doorslaggevende redenen Daarom is het noodzakelijk ondergeschikt te zijn, niet alleen vanwege de toorn maar ook vanwege het geweten. Het voorgaande samenvattend, noemt Paulus twee doorslaggevende redenen om zich te onderschikken aan de overheid. Een pragmatisch motief en een principiële. Omdat de overheid een zwaard draagt heb je reden om bang te zijn voor haar sancties. Wil je niet in aanraking komen met haar harde hand, dan kun je je maar beter aan haar onderschikken. Een veel betere (intrinsieke) reden om zich te onderschikken aan de overheid is “vanwege het geweten“. Die term betekent vanuit het Grieks letterlijk ‘mede-weten’ (vergelijk de woorden conscientie en conscience, waarin dezelfde gedachte zit). Het geweten in de Schrift is geen gevoel, maar weten. Het is de wetenschap die God met de mens deelt en vandaar ‘mede-weten’ heet. Dat geweten kan besmet en zelfs dichtgeschroeid zijn, maar in de kern is het de ‘ingebouwde’ kennis, die God de mens heeft meegegeven. Het is het weten dat God er is, het besef van goed en kwaad, waarheid en leugen. Zo heeft de mens ook een ‘aangeboren’ besef van hiërarchie en gezagsverhoudingen. Hij weet dat anarchie de wereld tot een puinhoop maakt. Zelfs buiten de Bijbel om weet de mens deze dingen. 453

Romeinen 13:6 – liturgen van God Daarom voldoen jullie ook belastingen, want zij zijn bedienaars van God, in dit juist volhardende. Overheden staan boven ons en dat is een Goddelijke instelling. Dat is niet alleen een moreel, maar ook feitelijk gegeven. De overheid heeft het geweldmonopolie (“het zwaard”), zodat van het ontkennen van haar autoriteit een directe dreiging uitgaat. De overheid kan haar autoriteit afdwingen en haar onderdanen oppakken en berechten. Nergens zien we de feitelijke macht van de overheid zich zo universeel manifesteren als in het heffen van belastingen. Het idee in vers 6 is niet (zoals in vers 7), dat we belastingen zouden betalen. Nee, we betalen belastingen. Zelfs al zouden we anders willen, het betalen van belastingen is onontkoombaar. Paulus’ argument is: de overheden boven ons zijn van Godswege gesteld en hun autoriteit is onmiskenbaar doordat ze het betalen van belastingen daadwerkelijk en voortdurend afdwingt (“volhardende”). Het is veelzeggend dat Paulus overheidspersonen “bedienaars van God” noemt. In vers 4 heette de overheid “dienaar van God” (Grieks: diakonos). Hier is het “bedienaars van God” (Grieks: leitourgos). Ons woord ‘liturg’ is ervan afgeleid. Dat is een publiek ambt van Goddelijke origine. ‘Priesters’ heten liturgen (Hebr.8:2) en ook Paulus noemt zich zo (15:16). Ook overheden horen in dat rijtje. Het is een eretitel. 454

Romeinen 13:6 – afgeweken bedienaars van God …want zij zijn bedienaars van God… Paulus heeft tot dusver uiteengezet hoe de overheid een instelling van God is, waaraan “het zwaard” werd toevertrouwd. Ze werd na de zondvloed ingezet (Gen.9:6) om te wreken over wie kwaad doen (:4). Zodat het oorspronkelijk idee achter een overheid is: een instantie die het recht voltrekt. Het is echter typisch ‘des mensen’ om deze van God gegeven bevoegdheid aan te wenden om veel meer macht naar zich toe te trekken. De hele wereldgeschiedenis laat zien, dat de honger naar macht een nimmer te stillen verlangen blijkt te zijn. En zo ontwikkelde zich ‘de staat’, die zo ongeveer alle aspecten van het leven regelt voor haar onderdanen. Machtsconcentratie. Met het communisme als de meest extreme uiting van dat idee: alles is van de staat. De overheid heeft in de Schrift een uiterst belangrijke en tegelijkertijd een bescheiden rol: rechtshandhaving. De overheid is niet bedoeld als ‘vadertje staat’ die (alsof ze God zelf zou zijn!) alomtegenwoordig, alziend, almachtig en iedereen opvoedend en verzorgend is. In zo’n (totalitaire) maatschappijvorm is God verdwenen, omdat ‘de staat’ pretendeert die rol te hebben overgenomen. Ook dan zijn de overheidspersonen nog steeds “bedienaars van God”, maar ze hebben geen idee meer van hun ambt. 455

Romeinen 13:7 – vergeld aan allen het verschuldigde Vergeld aan allen het verschuldigde: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, vrees aan wie vrees, eer aan wie eer [toekomt]. Dit vers is de praktische samenvatting van de voorgaande zes verzen. Paulus had betoogd, dat alle overheden van Godswege autoriteit bezitten. Ze staan onder God (:1) en zijn daarom slechts aan Hem verantwoording schuldig en niet aan het volk, waaraan zij leidinggeven. Dat is een uiterst belangrijk principe, want het betekent dat onderdanen vrijgesteld zijn van aansprakelijkheid voor wat regeringen doen. Onderdanen zijn slechts verschuldigd onderdanig (ondergeschikt) te zijn. Niet minder en niet meer. Negatief betekent deze houding, dat men zich niet verzet tegen de overheid (:2). Positief houdt het in, dat onderdanen de verschuldigde belasting en tol (zoals heffingen en accijns) afdragen. Hoe de overheid dit geld besteedt is totaal niet de verantwoordelijkheid van de belastingbetaler. Deze kan een mening daarover hebben (en wie heeft dat niet?), maar zich daarover druk maken is enkel vergeefse moeite en onnodige stress. Belasting en tol betalen is een activiteit. Vrezen en eren spreken van een houding. Beide werkwoorden duiden op ‘ontzag hebben’. Niet slechts voor de (zwaard)macht van de overheid, maar vooral voor de God die haar in die positie heeft geplaatst. Want Hij stelt aan… en Hij zet af. 456

Romeinen 13:8 – niemand schuldig dan elkaar lief te hebben Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben. Want wie de ander liefheeft heeft de wet vervuld. Letterlijk vertaald lezen we in vers 8: wees niemand niets schuldig. In het Grieks bedoelt zo’n dubbele ontkenning de ontkenning te versterken. Ook al is schuld soms onvermijdelijk, het neemt niet weg, dat het een negatief begrip is. Schuldverhoudingen worden in de Schrift dan ook nooit verheerlijkt, maar juist ontmoedigd. Want wie in het krijt staat is per definitie niet vrij en “de man die leent is een knecht van de uitlener” (Spr.22:7). De enige schuldverhouding die we ten opzichte van de ander zouden hebben, is die van elkaar lief te hebben. Ook hier is ‘liefhebben’ de werkwoordsvorm van het Griekse woord voor ‘liefde’: agapé. Dat is geen liefde, die wordt opgeroepen door eigenschappen van de ander (aantrekkelijk, sympathiek, verdienstelijk, et cetera), maar het is een liefde ‘om niet’. Het is de liefde die God heeft voor ieder schepsel, onvoorwaardelijk. Daarom gaat Gods liefde ook uit naar zijn vijanden (5:10). Deze liefde is niet gebaseerd op gevoel, maar op weten: de ander is door God geliefd! Wie de ander zó (dus zoals God!) liefheeft, die heeft de wet vervuld. Meer is er niet. Deze liefde geeft alles inhoud. 457

Romeinen 13:9,10 – je zál je naaste liefhebben! Want [dit]: je zal geen echtbreuk plegen, je zal niet vermoorden, je zal niet stelen, je zal niet begeren en zo er enig ander gebod is, wordt samengevat in dit woord: je zal je naaste liefhebben als jezelf. De liefde doet de naaste geen kwaad, daarom is de liefde de vervulling van de wet. Paulus somt enkele geboden uit ‘de tien Woorden’ op, die allen betrekking hebben op de relatie met de naaste. Het zijn negatieve geboden (verboden dus): ze vertellen wat men de naaste niet zal aandoen. Het is het minste van wat je mag verwachten van iemand, die zijn naaste liefheeft. Uiteraard blijft hij van diens echtgenote af, vermoordt of besteelt hij hem niet en zal ook niet proberen hem iets te ontnemen. Liefhebben is echter positief en daarom zoveel meer dan dit minimale. Liefde is met recht “de vervulling van de wet”. Bedenk daarbij wat al veel eerder in de Romeinen-brief was vastgesteld. Hoewel de wet formeel alleen voor Israël is (3:19), is ze moreel vaak universeel van toepassing (2:14). Zoals ook in bovenstaande voorbeelden. Maar bovenal is de wet profetie. Het voorzegt en kondigt aan wat er zal gebeuren. Iedereen zal God liefhebben boven alles en zijn naaste liefhebben als zichzelf. Wat een belofte! 458

Romeinen 13:11 – bewust van de tijd Ook dit: bewust van de tijd dat het reeds jullie uur is om uit de slaap te worden gewekt. Want onze redding is nu meer nabij dan toen wij gelovig werden. Heel het Nieuwe Testament ademt de verwachting van een nabije terugkeer van de Heer. In eerste instantie meende men dat dit zou plaatsvinden in de generatie van de apostelen (Joh.21:23) hoewel, de Heer dat niet expliciet had beloofd (Hand.1:6). Alles hing namelijk af van de bekering van Israël (Hand.3:19-21) en pas aan het einde van het boek Handelingen wordt definitief duidelijk, dat dit niet in die dagen zou plaatsvinden (Hand.28:26-28). Het is Petrus die tegen het einde van zijn leven (halverwege de jaren 60 eerste eeuw) aangeeft dat we bij de terugkeer van de Heer dienen te denken in termen van millennia (2Petr.3:8). Maar hij haast zich te zeggen, dat dit voor de Heer geen vertraging of uitstel inhoudt. Want voor hem zijn tweeduizend jaar als twee dagen. Paulus is zich “bewust van de tijd” en doelt daarbij ongetwijfeld op de bijzondere verwachting gedurende de Handelingen-generatie. Wij leven nu bijna tweeduizend jaar later en wij hebben opnieuw en nog veel meer reden om alert te zijn. “Onze redding is nu meer nabij dan toen…”! 459

Romeinen 13:12 – wake up! De nacht vordert en de dag is genaderd. Laten wij dan wegdoen de werken van de duisternis en laten we de wapens van het licht aantrekken. “De nacht” representeert in de Schrift de tijd waarin de Heer als “het licht der wereld” afwezig is (Joh.9:5). “De dag” daarentegen staat voor de tijd dat de Heer als “de zon der gerechtigheid” over deze wereld zal opkomen en vanaf dan aanwezig zal zijn. Met de tijd die voorbijgaat, vordert uiteraard de nacht en nadert de dag meer en meer. Dat is een waarheid die al tweeduizend jaar opgaat, maar (zoals we zagen) een verhoogde actualiteit had in de dagen van de apostelen en nu na twee millennia wederom. Toen was de actualiteit voorwaardelijk (want afhankelijk van Israëls bekering) en in onze dagen is de actualiteit absoluut. De termijn is definitief aan het verstrijken. Maar Paulus’ opmerking is meer dan alleen een vaststelling. Het is een wake-up call. Als de nacht bezig is te verstrijken, en de dag nadert, dan zouden we daarop anticiperen. Wanneer we de dag toebehoren dan is het logisch om “de werken van de duisternis” af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken. Wakker worden! 460

Romeinen 13:13 – duistere praktijken Als bij dag zouden we achtenswaardig wandelen, niet in wild uitgelaten feesten en dronkenschappen, niet in bedden en losbandigheden, niet in ruzie en jaloezie… Bij de nacht horen duistere praktijken. Daaronder vallen alle werken die in het geniep plaatsvinden omdat ze het daglicht niet velen. Paulus noemt drie paar voorbeelden van zulke obscure gedragingen. De “wild uitgelaten feesten” worden elders vertaald met ‘brasserijen’. Het duidt op plat vermaak. In het Griekse woord komos herkennen we ons woord ‘komisch’. De combinatie hier met ‘dronkenschappen’ is veelzeggend: het is plezier uit een fles, maar heeft niets van doen met ‘vreugde’. De kater die op dronkenschap volgt, is illustratief voor zulke namaakpret. Het tweede woordpaar is “bedden en losbandigheden”. Het woord voor “bedden” (koité) is afgeleid van het werkwoord ‘liggen’ en verwant aan ons woord ‘coïtus’. De meervoudsvorm “bedden” lijkt een hint dat één bed niet genoeg is en vandaar de combinatie met “losbandigheden”. Het verwijst naar seksuele gemeenschap (“één vlees”) zonder dat er sprake is van de huwelijksband van “een man en zijn vrouw”. “Ruzie en jaloezie” zijn weer een categorie apart. Maar het behoort ook bij de nacht. Het staat in contrast met mensen van “de dag”. Want die stralen en zijn lichtdoorlatend! Achtenswaardig! 461

Romeinen 13:14 – het licht overwint! …maar trekt de Heer Jezus Christus aan en maak geen beleid van het vlees, voor begeerten. Tegenover “de werken van de duisternis” (:12), staat de wandel “als bij dag”. Wij die de dag toebehoren wapenen ons met het licht. Paulus noemt het wapens, omdat het conflicteert met een duistere wereld. Maar bedenk: waar licht verschijnt, verdwijnt duisternis (Ef.5:13). Duisternis haat het licht, omdat licht een einde maakt aan de duisternis. In vers 12 schreef Paulus over het aantrekken van “de wapens van het licht”. Hier noemt hij dat de Heer Jezus Christus aantrekken. Dat is ten diepste hetzelfde, want de opgewekte Heer Jezus Christus is immers “het Licht van het leven”. Wie hem aantrekt (vergelijk Gal.3:27) leeft in het licht. Daarin is geen plaats voor “de werken van de duisternis” of die van “het vlees”. Paulus beveelt geen strijd aan tegen het vlees (Ef.5:27). Waar het om gaat is dat “het vlees” (= het lichaam) geen leiding zou hebben. Niet begeerten op zich zijn fout, maar door begeerten geleid worden. Paulus ageert tegen het “beleid van (niet: voor!) het vlees”. “Beleid” is hier hetzelfde woord (pronoia) als in Handelingen 24:3, waar het gaat over het beleid van stadhouder Felix. Waar het licht heerst, worden het vlees en begeerten ondergeschikt. 462

De alleen wijze GOD ROMEINEN 14 463

Romeinen 14:1 – de zwakke in het geloof De zwakke nu in het geloof, neem die tot je, maar niet tot onderscheiding van redeneringen. Hier snijdt Paulus overduidelijk een nieuw thema aan, waarin hij zich vooral richt tot “de sterken” (letterlijk: vermogenden; 15:1). Hij roept hen op “de zwakke in het geloof” tot zich te nemen. Wie Paulus met “de zwakke” op het oog heeft, zegt hij niet met zoveel woorden. We moeten dit uit het verband opmaken. “De zwakke” meent vegetarisch te moeten eten (:2,14) en drinkt ook geen wijn (:21). Verder onderscheiden ze bepaalde dagen voor de Heer (:5,6). Dat “de zwakke” een Joods-godsdienstige achtergrond zou hebben, valt hier niet per se uit af te leiden. Het gaat in elk geval om een richting die zichzelf onnodige beperkingen oplegt. De oproep om “de zwakke in het geloof” ’tot zich te nemen’ gaat dieper dan alleen ‘aanvaarden’. Het Griekse woord (proslambano; Str. 4355) wordt ook gebruikt voor het nuttigen van voedsel (Hand.27:33,36). Dat wil zeggen: wie de zwakke tot zich neemt, sluit hem innerlijk in. Zonder reserve. Ongeacht eventuele discutabele redeneringen, die “de zwakke” er op nahoudt. Want daar gaat het Paulus hier niet om. Ook al zou er sprake zijn van misvattingen, een oordeel daarover is niet onze zaak. Alleen met die basis-instelling geven we de ander ruimte om zelf conclusies te trekken. 465

Romeinen 14:2 – vegetarisch? De één gelooft alles te eten, de zwakke eet tuingewassen. Zonder verdere toelichting zegt Paulus hier: “de zwakke eet tuingewassen”, dat wil zeggen: vegetarisch: groenten en fruit. Het motief noemt hij niet en daar kunnen we dus alleen maar naar raden. Mogelijk dat hier Joods-georiënteerde redenen een rol spelen. We lezen van Daniël en zijn vrienden die in Babel terecht waren gekomen, dat zij weigerden om van “des konings tafel” te eten en om van zijn wijn te drinken, omdat dit niet kosher was (Dan.1:8). Daarom besloten ze uitsluitend groenten en water tot zich te nemen (Dan.1:13). Een andere optie zou kunnen zijn, dat deze vegetarische gelovigen het zogenoemde ‘Genesis Dieet’ volgden. Tot aan de zondvloed, zestien eeuwen lang, at de mensheid uitsluitend vegetarisch en pas daarna wordt van Godswege ook vlees (zonder bloed) aan het menu toegevoegd (Gen.9:3). Maar wat het achterliggende motief ook moge zijn, Paulus noemt het ingenomen standpunt ‘zwak’. Over één woordje echter mogen we hier beslist niet heen lezen. De niet-zwakke gelooft alles te (kunnen of mogen) eten. Het idee is niet dat hij dat ook daadwerkelijk doet, maar hij heeft de overtuiging daarin vrij te zijn. En die vrijheid mist “de zwakke”. Dat is niet fout, maar wel beperkt en vandaar zwak. 466

Romeinen 14:3 – God geeft ruimte Laat wie eet, niet minachten degene die niet eet. En wie niet eet oordele niet die wel eet, want God heeft hem tot zich genomen. Het kan nuttig zijn om kennis te hebben van de gedachten, die ten grondslag liggen aan iemands gedrag. Maar daar ligt niet het zwaartepunt van Paulus’ argumentatie. Zoals hij in vers 1 betoogde: het gaat niet om “onderscheiding van redeneringen”. Waar het om gaat is, dat we elkaar de ruimte geven om zelfstandig te denken en te handelen. Ongeacht wat we vinden van het standpunt of gedrag van de ander. Dat blijkt in de praktijk vaak heel moeilijk te zijn. De ruimte die we een ander geven, laten we afhangen van hoe hij denkt over allerlei kwesties. Voorwaardelijk dus. In het voorbeeld van Paulus hier: je kunt het faliekant oneens zijn met iemands visie op het al of niet eten van vlees en tegelijkertijd de ander van harte de ruimte geven om zelf zijn conclusies te trekken. ‘Mening’ en ‘persoon’ van elkaar kunnen onderscheiden. Zonder minachting van – of oordeel over de ander. Laat bepaald eten of drinken gerust staan, maar neem de ander in elk geval wel tot je. Zoals God een ieder van ons (hartelijk) tot Zich neemt! 467

Romeinen 14:4 – de basis van onderlinge rust Wie bent u dat u andermans huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt voor zijn eigen heer. Maar hij zal staande blijven, want de Heer is bij machte hem te doen staan. In het voorgaande vers klonk het argument, dat het geen pas geeft een ander te minachten of te oordelen, aangezien God ons insluit en tot zich neemt. Waarom zouden wij dan elkaar uitsluiten? In dit vers voegt Paulus aan die gedachte een ander argument toe. Als we erkennen dat we ieder persoonlijk het eigendom zijn van de Heer (Kurios), welke grond heb ik dan om de ander ter verantwoording te roepen? Ik ben toch niet de heer of eigenaar van die ander? De vraag of die ander staat of valt, is niet aan mij ter beoordeling. En zelfs als die ander valt, dan nog is dat niet mijn zaak of verantwoordelijkheid. Wanneer de ander (evenals ikzelf) het eigendom van de Heer is, waarom zou ik hem dan niet met een gerust hart overgeven aan Zijn zorg? Hij is immers als geen ander bij machte de ander te doen (op)staan. Met die wetenschap heb ik niet alleen zelf rust, maar kan ik ook de ander met rust laten! 468

Romeinen 14:5 – ieder in zijn eigen denken De één beoordeelt immers een dag naast een [andere] dag en de ander beoordeelt elke dag. Laat ieder in zijn eigen denken ten volle verzekerd zijn. Het eerste voorbeeld dat Paulus noemde in verband met ‘sterk’ en ‘zwak geloof’ had te maken met het al of niet eten van vleesproducten (:2). Hier gaat het om verschil tussen dagen. De één onderscheidt de ene dag van de andere. Voor hem zijn bepaalde dagen principieel verschillend van de overige dagen. Het eerste waar we dan aan denken is de Jood, die wekelijks de sabbat in ere houdt. Voor hem is de zevende dag terdege apart gesteld (geheiligd) van de voorgaande zes dagen. En met reden! Want is de sabbat niet het teken bij uitstek, dat God aan de Israëlieten had gegeven om te bewaren (Ex.31:13)? Tegelijkertijd zijn daar de natiën aan wie dat teken niet is gegeven. Voor hen is er geen principieel verschil tussen de ene en de andere dag en speelt het onderscheid daartussen geen rol. Ook hier mengt Paulus zich niet inhoudelijk in de discussie. Want daar gaat het hem hier niet om. Ieder zou zelfstandig denken en zó zijn eigen conclusies trekken. Niet nadenken (> denken wat de ander denkt; vergelijk napraten), maar zelf denken! 469

Romeinen 14:6 – in de ruimte gesteld Wie de [ene] dag gezind is, is gezind voor de Heer en wie eet, eet voor de Heer, want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heer, ook God dankende. Waarde hechten aan een bepaalde dag is voor Paulus totaal geen punt. En de keuze voor een al of niet vegetarisch menu, is voor hem eveneens om het even. De Schrift biedt ruimte genoeg voor dergelijke verschillen. Problematisch wordt het wanneer ik die ruimte niet onderken en meen dat de ander hetzelfde moet kiezen als ik doe. Op de spits gedreven wordt zo’n kwestie dan onvermijdelijk een breekpunt. Mijn keuze zou voor de ander bindend zijn. Of vice versa. In de loop der eeuwen zijn al zoveel verschillen op deze wijze uitvergroot, zodat men niet langer ‘samen door één deur’ kon. Ik ben geen verantwoording schuldig aan mijn geloofsgenoten voor mijn (eventuele) voorkeur voor een dag, of van wat ik al of niet tot mij neem. En dat geldt vanzelfsprekend voor de ander net zo. Wanneer de ander God dankt voor de dingen die hij doet, wie ben ik dan om hem daarin te veroordelen (1Kor.10:30)? Geef de ander ruimte om zelf te denken en conclusies te trekken. Zo werkt liefde. 470

Romeinen 14:7,8 – voor hem, want van hem Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf. Want indien wij leven, leven we voor de Heer en indien wij sterven, wij sterven voor de Heer. Dus hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. Jezus Christus is Heer (Kurios = Eigenaar) van allen (10:12). Dat is een feit. Een gelovige is iemand die dat eigendomsrecht van de opgewekte Heer ook erkent (10:9). Ik ben niet van mezelf, maar van hem die mij rechtmatig heeft gekocht (1Kor.7:22). En dus ben ik sindsdien ook geheel voor zijn rekening. Ik hoef me geen zorgen te maken, want Hij zorgt voor mij. Alles in mijn leven is van hem en dus bepaalt Hij ook mijn gangen. Dat concept is zó vanzelfsprekend. Als ik bijvoorbeeld een auto koop dan is dat vanaf dat moment mijn auto en de zorg daarover is mijn zaak. Ik zet ‘m in de garage als ik dat wil en ik rij de routes die ik bepaal. De auto is er voor mij, omdat de auto van mij is. Alles in mijn leven, de dingen die ik denk, doe en zeg dienen maar één doel: beschikbaar te zijn voor mijn Heer. Ik leef voor hem want ik ben van hem. 471

Romeinen 14:9 – Heer van allen, doden en levenden Want hiertoe stierf Christus en werd Hij levend, opdat Hij en van doden en van levenden Heer zou zijn. Christus stierf niet voor een selecte groep mensen, maar “voor allen” (1Tim.2:6; 2Kor.5:15). Hij stierf om drie dagen later door God te worden opgewekt (10:9) opdat Hij Heer (= Eigenaar) zou zijn van allen. Niet slechts Heer voor allen, alsof het een aanbod zou zijn dat kan worden afgewezen. Niets daarvan, Hij is “Heer van allen” (10:12; Hand.10:36). Het Evangelie is geen aanbod, maar de mededeling van een feit. Of je het nu gelooft of niet. Dat Jezus “Heer van allen” is, is zelfs zó universeel dat het niet slechts levenden, maar ook alle doden betreft. Ja het is waar, doden zijn dood en zich van niets bewust (Pred.9:5). En toch heeft het grote betekenis dat Christus ook hun Heer is. Want het garandeert dat ook doden straks de roep zullen horen om op te staan. Alle doden worden levend gemaakt, zoals Christus de Eersteling (1Kor.15:22). De Schrift verzekert ons dat het moment komt dat iedereen, hemelsen, aardsen en onderaardsen, Jezus als Heer zullen erkennen. Met gebogen knieën en van binnenuit zal elke tong getuigen: Jezus is Heer! Niet onder dwang maar “tot eer van God de Vader” (Filp.2:9-11)! 472

Romeinen 14:10 – voor het podium van God Maar u, waarom oordeelt u uw broeder? Of ook, waarom minacht u uw broeder? Want wij allen zullen gesteld worden voor het podium van God. Een oordeel vellen over een broeder of hem minachten, omdat hij andere dingen doet of nalaat dan ik, is hoogmoed. Want daarmee verhef ik mezelf boven hem. Niet omdat ik meen een betere opinie te hebben dan hij, want dat meent iedereen die het oneens is met een ander. Nee, de hoogmoed zit ’m in de aanmatiging dat hij mij verantwoording schuldig zou zijn en ik als zijn heer boven hem zou staan. Paulus wijst erop dat “wij allen gesteld zullen worden voor het podium van God”. De meeste vertalingen spreken van “rechterstoel”, maar het Griekse woord bêma refereert aan een opstap of verhoging. Het is een podium, ongeacht wie of waarom men daarop zit of staat. In bovenstaand vers is sprake van “het podium van God”. Hij is verhoogd op het podium en wij allen zullen voor dat podium worden gesteld. Dat zijn de verhoudingen. Ik ben daar niet meer dan de broeder die ik nu minacht. Daar zal blijken dat onze huidige oordelen slechts kortzichtige en aanmatigende vooroordelen zijn geweest. Bij dat podium zal blijken wie alle eer toekomt… 473

Romeinen 14:11 – elke knie en elke tong Want er staat geschreven: ik leef zegt de Heer, voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal God toejuichen. Paulus’ betoogt dat geen enkele gelovige ‘heer’ is over zijn broeder en het recht heeft hem te (be)oordelen, of laat staan te minachten in arbitraire kwesties. Dat zijn geschillen waar een arbiter (= scheidsrechter) aan te pas moet komen, om uitsluitsel te geven. Er is slechts één Heer en aan hem is de beoordeling. Door Jesaja 45:23 aan te halen, plaatst Paulus zijn argumentatie in een nog breder, universeel perspectief. Want in Jesaja 45 gaat het niet alleen over gelovigen, maar over alle mensen. Wat zeg ik? Volgens Filippi 2:10 strekt het zich zelfs uit tot alle hemelsen, aardsen en onderaardsen. Niemand uitgezonderd dus. Elke knie zal zich buigen en elke tong zal God toejuichen. Het woord voor ’toejuichen’ (Grieks: exomologeo) is niet het gewone woord voor ‘belijden’ (Grieks: omologeo), maar een versterking ervan. Het voorzetsel ‘ex-‘ geeft aan, dat het van binnenuit komt! Stel je voor: ieder (bewust) creatuur die van harte GOD eer geeft! Deze woorden zijn geen wens. Het zal gebeuren. God belooft het niet alleen maar Hij zweert het zelfs! “Want Ik heb gezworen bij Mij zelf …” (Jes.45:23). 474

Romeinen 14:12 – rekenschap aan God Dus dan zal elk van ons aangaande zichzelf rekenschap aan God geven. Paulus heeft vastgesteld dat iedereen voor het podium van God gesteld zal worden. Waarbij het in dit verband om het even is wanneer en hoe dat zal plaatsvinden. Het zal plaatsvinden en elke knie zal buigen en elke tong zal God toejuichen. Dan zal blijken dat er slechts één Heer is en dat het uitsluitend gaat om GODS eer. Dat zet de verhoudingen in perspectief. De conclusie in bovenstaand vers is even beknopt als trefzeker. Ieder zinsdeel of woord is raak. Ga maar na. “Dus dán zal…”. Dat wil zeggen: onze oordelen nu (lees: vooroordelen) zouden we opschorten. “… elk van ons”. Niemand uitgezonderd. Dus niet de één wel en de ander niet. “… aangaande zichzelf”. Ik hoef niet te verantwoorden wat de ander doet en de ander hoeft dat niet voor mij te doen. “… rekenschap aan God geven”. Het woord voor ‘rekenschap’ (logos) is letterlijk ‘woord’. Hier verwijst het naar “elke tong zal God toejuichen” (:11). Bij “het podium van God” zal heel ons leven op aarde in Gods schijnwerpers worden gezet. Inclusief de arbitraire kwesties. Alles wordt doorgelicht en zal duidelijk zijn. Dan rest ons nog slechts de knieën te buigen en Eén alle eer te geven! 475

Romeinen 14:13 – ergernis of valstrik? Wij zouden elkaar niet meer oordelen, maar oordeelt veeleer dit: plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik. Zodra we beseffen dat “elk van ons aangaande zichzelf rekenschap zal geven aan God” (:12), wordt het vanzelfsprekend dat we niet langer elkaar oordelen. En als we dan tóch willen oordelen, zo schrijft Paulus met een knipoog, komt dan tot dit oordeel… Dan gaat het niet meer over wat de ander doet, maar over wat ikzelf beter kan doen. Geen beter oordeel dan dit besluit: “plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik”. Nou bestaat er een hardnekkig misverstand over deze aansporing, die helaas gevoed wordt door bijbelvertalingen waarin het Griekse woord skandalon (= valstrik) met ‘ergernis’ wordt weergegeven. Met daarbij de associatie van irritatie en ongenoegen (ergernis = vergrotende trap van erg > erger maken). Een skandalon echter is geen ‘ergernis’, maar een ‘valstrik’. Als Jan zich ergert aan het gedrag van Piet, dan is dat voor Jan geen valstrik. Integendeel, de ergernis zal hem eerder bevestigen in zijn denken. Het gedrag van Piet wordt een valstrik, wanneer Jans geloof daardoor ‘onderuit gaat’ en hij het spoor bijster raakt. Dat is liefdeloos. Niet de broeder in alles pleasen is het doel, maar wel dat hij geestelijk gebouwd en bevestigd wordt op het ene fundament. 476

Romeinen 14:14 – niets in zichzelf ongewijd Want ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus dat niets door zichzelf ongewijd is, behalve voor wie iets ongewijd rekent, voor hem is het ongewijd. Wat Paulus zijn lezers in dit vers meedeelt, staat voor hem vast. Hij weet het. Hij is er ook van overtuigd in de Heer Jezus. We mogen aannemen dat de Heer Jezus, die bij herhaling aan Paulus is verschenen (Hand.26:16), hem dit persoonlijk duidelijk heeft gemaakt. Het woord ‘ongewijd’ dat in dit vers drie keer genoemd wordt, is in het Grieks ‘koinos’ en betekent letterlijk ‘gemeenschappelijk’ (vergelijk Hand.2:44). Afgeleid kreeg het de betekenis van ‘algemeen’ en vandaar de gedachte van ‘gewoon’ of ‘profaan’. Vaak in de ongunstige zin des woords: ongewijd. Zoals ook wij onderscheid maken tussen gewijd en ongewijd als het gaat over bijvoorbeeld muziek of geschiedenis. Of denk aan attributen in de tempel of boekrollen die speciaal geheiligd of gewijd waren. Wat Paulus hier stellig neerzet is, dat niets in zichzelf of per definitie ongewijd of profaan is. Eten, drinken, of een dag ongewijd noemen, zegt meer over de spreker dan over het onderwerp. Paulus’ overtuiging is, dat alles waarvoor we God oprecht danken (1Tim.4:4) aan Hem is gewijd. Want dingen worden dankzeggend gezegend (1Kor.10:30). 477

Romeinen 14:15 – bedroefd maken? Want indien uw broeder vanwege voedsel bedroefd wordt gemaakt, dan wandelt u niet meer naar liefde. Paulus sluit hier aan bij wat hij in vers 13b schreef: “plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik”. Zeker, ik kan en mag elk type voedsel tot mij nemen (14:2), maar wanneer ik weet dat mijn broeder daardoor serieus van slag raakt, dan wandel ik niet naar de regel van liefde. Let wel: het gaat hier niet om een broeder die geïrriteerd of boos is, of die wil beletten wat ik doe. Dat is puur heerszucht waarvoor we juist niet zouden zwichten. Zoals Paulus lieden die “onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben bespieden”, niet uit de weg ging (Gal.2:4,5) Hij peinsde er niet over! Want dat is wetticisme en tirannie die openlijk weerstaan dient te worden (Gal.2:11). Mede omdat zulk gedrag vaak is ingegeven door hypocrisie: willen deugen voor de bühne. De situatie in bovenstaand vers is, dat mijn gedrag m’n broeder bedroefd maakt, waardoor hij aan het wankelen wordt gebracht. Hij valt dus niet over mijn gedrag (= ergernis), maar door mijn gedrag. Wie zou dat willen? In dat geval kan ik beter afzien van bepaald voedsel. Want de liefde bouwt op (1Kor.8:1). 478

Romeinen 14:15 – verloren gaan Laat niet om uw voedsel degene verloren gaan ten behoeve van wie Christus stierf. Dit zinsdeel behoeft voor velen toelichting, omdat het begrip ‘verloren gaan’ in de christenheid een heel eigen leven is gaan leiden. Voor de meesten betekent ‘verloren gaan’ een definitief lot. In dit vers loopt men ook nog eens tegen het probleem op, dat dit lot nota bene een broeder overkomt… Kunnen gelovigen dan alsnog hun redding verliezen? Wat is ‘verloren gaan’ eigenlijk? Het Griekse woord voor ‘verloren gaan’ (apollumi)’ wordt in bijbelvertalingen weergegeven met onder andere ‘omkomen’ (Hand.5:37), ‘vergaan’ (Mat.5:28) of ‘teloorgaan’ (Luc.21:18). In essentie heeft het altijd de betekenis in zich van ‘kwijtraken’. Iets dat verloren is, is men kwijt. Denk in dat verband vooral aan de beroemde ‘gelijkenissen’ in Lucas 15 over het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon. De clou daarin is telkens: het verlorene wordt altijd weer gevonden. Want daar staat Hij garant voor, die het verlorene zoekt… en dus ook vindt! Jazeker, ook gelovigen kunnen “verloren gaan” (tegenwoordige tijd!), in de zin van: de weg kwijtraken. Maar het loutere feit, dat Christus voor hen stierf (zoals hij voor alle mensen stierf; 2Kor.5:15), is de garantie dat ze op Zijn tijd gevonden zullen worden! 479

Romeinen 14:16 – koketteren met het goede Laat dan het goede van jullie niet gelasterd worden. Met “het goede” doelt Paulus hier op de vrijheid waarin we mogen staan. In tegenstelling tot “de zwakke in het geloof” (:1), is de ‘sterke’ zich daarvan bewust. Hij weet dat hij alles mag eten en ook dat het onderhouden van speciale dagen niet universeel van toepassing is. Hij heeft weet van vrijheid en beseft de waarde om dat te koesteren. Tegelijkertijd zou het genoemde “goede” van de sterke geen aanleiding mogen worden voor laster. Die situatie kan zich voordoen wanneer een gelovige iets doet of laat, waar een ander ernstig van in de war geraakt. Daarmee wordt uiteraard niet zo’n daad in zichzelf fout. Want wat zou er fout kunnen zijn aan het dankbaar beleven van de vrijheid? Maar het kwalijke zit ‘m in het niet rekenen met de gevoeligheden van “de zwakke in het geloof”. In de onderlinge omgang tussen gelovigen gaat het niet om ‘gelijk hebben’. Want wat heb je aan ‘gelijk’ als het resultaat daarvan is dat “de zwakke in het geloof” verdwaalt en het spoor bijster raakt? Zou de buitenwacht zulk onbegrip niet terecht lasteren? Paulus wijst in het volgende vers op het alternatief. Waarom niet ‘de vlag laten wapperen’ van Gods koningschap?!? 480

Romeinen 14:17 – het koningschap van God Want het koningschap van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Tot dusver was beoogd, dat we onderling geen oordelen zouden vellen over ‘arbitraire’ zaken. Bijvoorbeeld over het wel of niet nemen van bepaald eten of drinken. Van elkaar oordelen zouden we ons onthouden, omdat het eindoordeel slechts toekomt aan de ene ‘Arbiter’ (:7-9). Door zich met anderen te bemoeien en elkaar te oordelen, ontgaat het ons dat alleen GOD absolute zeggenschap heeft. Dat is wat hier “het koningschap van God” heet. Er is nauwelijks een begrip in het ‘Nieuwe Testament’ te vinden dat zo vaak voorkomt als dit “koningschap van God”. Het verwijst naar het koning-zijn van God en vandaar ook naar het gebied waarbinnen Hij koning is. In het laatste geval noemen wij dat gewoonlijk ‘koninkrijk‘ en zo wordt het ook meestal weergegeven in de bijbelvertalingen. Het Griekse woord basileia omvat beiden: zowel de functie (koningschap) alsook het terrein (koninkrijk; vergelijk Hand.1:6; Openb.17:12,18). Wat eerder door Paulus werd aangeduid als het Heer-zijn van de opgewekte Christus (:9), heet hier “het koningschap van God”. Maar dat is niet twee, het is één. Want God zelf heeft Jezus de hoogste plaats gegeven (Filp.2:9). 481

Romeinen 14:17 – rechtvaardigheid, vrede en vreugde Want het koningschap van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Waar God heerst, daar verliest men zich niet in kortzichtige oordelen over gedragingen van de ander. Integendeel, daar krijgen de hoogste waarden gestalte. Zo zal het straks zijn wanneer het koningschap van God universele erkenning krijgt. Om te beginnen in de komende aeon, het Millennium. Dan zal Gods koningschap wereldwijd en openbaar zijn en alle volken zullen onder Jezus Christus’ heerschappij de zegenrijke vruchten daarvan plukken. Alom zal dan rechtvaardigheid heersen. Er zal niet langer rechtsongelijkheid of willekeur zijn. Ieder zal naar recht ontvangen wat hem toekomt. Ook geen oorlogen of conflicten zullen er nog zijn. Oorlogsmaterieel zal worden omgesmeed voor vreedzame doeleinden. Ware tevredenheid zal men beleven en vandaar ook intense vreugde. Shalom zal heersen en dat zal zoveel meer blijken te zijn dan het ontbreken van oorlog. Wat nu nog een utopie lijkt, zal onder de heerschappij van Israëls Messias werkelijkheid worden. Dit koningschap van God in openbare vorm is toekomstmuziek, maar op kleine schaal en in verborgenheid wordt dat nu al beleefd. Overal waar Gods woord ‘de scepter zwaait’ wordt rechtvaardigheid betracht, vrede gesmaakt en vreugde beleefd. Dat is Gods veelbelovende koningschap in miniatuur! 482

Romeinen 14:17,18 – welgevallig en welbeproefd …rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Want wie daarin als slaaf voor Christus dient, is welgevallig bij God en welbeproefd bij de mensen. Wat in het voorgaande vers het koningschap (of koninkrijk) van God heet, wordt hier genoemd: als slaaf voor Christus dienen. En daarmee is Paulus weer terug bij het eerdere thema van het Heerzijn (= eigenaarschap) van Christus (:9). Christus stierf en werd levend opdat Hij Heer zou zijn over doden en levenden. Waar dit beleefd wordt, daar komt het koningschap van God tot uitdrukking. Want in het nieuwe leven (= heilige geest!) dat Christus aan het licht bracht, overheersen rechtvaardigheid, vrede en vreugde. Het zijn deze hoogwaardige eigenschappen, die het Heer-zijn van de opgewekte Christus typeren. God ziet met welgevallen daarop, omdat Hij zichzelf daarin herkent. Hij is immers rechtvaardig en doet altijd recht aan zijn belofte. En Hij heeft vrede, want alles is bij Hem volmaakt onder controle en Hij maakt ook vrede door alle vijanden tot zich te verzoenen (Kol.1:20). Louter vreugde is bij Hem want Hij is “de gelukkige God” (1Tim.1:11, Telos). Hem gelukt alles wat Hij onderneemt! Hoe duister en verdraaid de wereld ook moge zijn, de kwaliteit van deze eigenschappen is boven elke twijfel verheven. Ze doorstaat elke toets! 483

Romeinen 14:19,20 – de onderlinge opbouw Laten we dan najagen de dingen van de vrede en van de onderlinge opbouw. Breek niet om het voedsel het werk van God af. Alles is inderdaad rein, maar kwaad voor de mens die door aanstoot eet. De conclusie uit het voorgaande moet duidelijk zijn. De keuze om al dan niet ‘bepaald voedsel tot zich te nemen’, zou men nooit als wet aan elkaar mogen opleggen. Want in plaats van elkaar op te bouwen zou dit afbraak van Gods werk betekenen. Zijn werk bestaat immers daaruit dat Hij door zijn woord de ekklesia opbouwt (1Kor.3:9)? Waar we elkaar de ruimte geven en vandaar onderlinge vrede beleven, daar maakt God ons zijn woord duidelijk. Het staat in schril contrast met de ruzieachtige sfeer die ontstaat als mensen elkaar de wet voorschrijven. Maar ook als men geen rekening houdt met de gevoeligheden van “zwakken in het geloof” (:1). Alles is rein voor wie gelooft alles te kunnen eten (:2). Maar dat ligt anders voor wie dat (nog) niet verstaat. Zoiets mag dan van een zwak geweten getuigen, het verdient wel respect! Het is verwerpelijk iemand iets te laten doen, terwijl deze meent dat dit kwaad is. In de ekklesia waar opbouw plaatsvindt, is ruimte voor zowel ‘sterken’ als ‘zwakken’. 484

Romeinen 14:21 – redenen om af te zien Het is goed geen vleesgerechten te eten noch wijn te drinken noch iets waaraan uw broeder zich stoot [of verstrikt wordt of zwak is]. Over de motieven waarom een deel van Paulus’ eerste lezers geen vleesgerechten aten of wijn dronken, lezen we in dit hoofdstuk nauwelijks. Behalve dan dat het als “ongewijd” (onrein) door hen werd beschouwd. Paulus begon zijn betoog (:1) met te zeggen dat het “de zwakke in het geloof” is die zo redeneert. Maar wanneer hij dit als “zwak” aanmerkt, is dit voor hem geen veroordeling van degenen die zo denken. Integendeel, hij neemt het uitdrukkelijk voor hen op. Het laatste zinsdeel dat tussen vierkante haken staat is onzeker, omdat het niet in alle oude handschriften voorkomt. Maar het maakt wel des te duidelijker waarom het goed is om in bepaalde gevallen vrijwillig (!) af te zien van volstrekt legitieme gebruiken als vlees- en wijnconsumptie. Niet omdat het de ander irriteert of boos maakt. Maar omdat hij zich er aan stoot, dat wil zeggen: hij struikelt erover. Of hij raakt erdoor verstrikt en verzwakt. In dat geval dient de liefde, die altijd uit is op vrede en onderlinge opbouw, te prevaleren. Want “alles is wel geoorloofd, maar niet alles is nuttig en opbouwend” (1Kor.10:23). 485

Romeinen 14:22 – gelukkig wie toetst Het geloof dat u hebt, heb dat bij uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig wie zichzelf niet oordeelt in wat hij aan het toetsen is. Paulus spreekt hier ‘de sterke’ in het geloof aan. Deze gelooft alles te mogen eten (:2). En terecht, hetgeen blijkt uit het feit dat Paulus dit standpunt ‘sterk’ noemt. Maar hij is er geen voorstander van om dit geloof te etaleren. En de reden is inmiddels duidelijk: het zou “de zwakke in het geloof” (:1) kunnen doen struikelen. In zo’n situatie is het goed om af te zien van dingen die in zichzelf prima zijn. Houd het geloof dat je hebt maar voor jezelf. En uiteraard “voor het aangezicht van God”, maar dring je (sterke) geloof niet op aan mensen. Ook in het algemeen is dat een behartenswaardig uitgangspunt. Kom uit voor je geloof wanneer er om gevraagd wordt. Dus te pas, maar niet te onpas. Een gelovige laat zich niet leiden door de vraag of iets geoorloofd is, maar of het nuttig is en opbouwt. Dat vereist om zelf te denken en de dingen te toetsen (keuren, checken). Wie dat doet, wordt hier op voorhand gelukkig geprezen. Zo’n houding spreekt van een gezonde denkzin in een geest van liefde. 486

Romeinen 14:23 – het nadeel van de twijfel Maar wie twijfelt indien hij eet, is veroordeeld omdat het niet uit geloof is. Alles nu wat niet uit geloof is, is zonde. Het vorige vers ging over degene die geloof heeft en zijn handelen ook toetst aan de norm of het opbouwt. Hij wordt gelukkig geprezen. Dit vers gaat juist over degene die twijfelt als hij iets eet. In ons woord ’twijfel’ zit het Duitse woord ‘zwei’ (= twee) wat verwijst naar tweestrijd. Wie twijfelt in zijn doen of laten is innerlijk in conflict. Zulke twijfel staat tegenover geloof. Want wie in geloof handelt heeft vertrouwen dat het goed is wat hij doet. Het is immers “voor het aangezicht van God” (:22) overwogen en getoetst. Dit geloof wijst op vrede (vergelijk :17) en is dus het tegenovergestelde van conflict. Alles wat we doen of laten zou “uit geloof” zijn. Niet halfslachtig, op twee benen hinkend. Met excuses (of zeg maar gerust: smoezen) als: ‘ik doe het wel, maar eigenlijk zou ik het niet moeten doen’. Wie zo denkt en spreekt, heeft zichzelf al veroordeeld. De onrust waardoor men wordt achtervolgd, is het geweten dat aanklaagt. Dat is met recht: zonde. Want het mist het doel van vrede en vertrouwen in het van harte dankbaar zijn aan God. 487

De alleen wijze GOD ROMEINEN 15 489

Romeinen 15:1 – de zwakten van de nietcapabelen En wij, de capabelen zijn verschuldigd de zwakten van de niet-capabelen te dragen en niet onszelf te behagen. De gevoelige kwesties die Paulus in het voorgaande hoofdstuk besprak, komen hier tot een afsluiting. In hoofdstuk 14:2 werd degene die in zijn geweten moeite heeft met het eten van vlees “de zwakke” genoemd. Hier wordt hij als “niet-capabel” (Grieks: adunatos) aangeduid. Dat is niet denigrerend bedoeld; het geeft slechts aan dat men door een gebrekkig geweten, niet goed in staat is te dealen met onderlinge verschillen. Zeker, iedereen dient te leren, dat “niets in zichzelf ongewijd is” (14:14). Maar tot die tijd zouden “wij, de capabelen” (Grieks: dunatos) hen daarin helpen. Want als wij onszelf “capabel” (dat wil zeggen: in staat) achten, rust op ons dan ook niet de morele plicht “de zwakten” van de ander te dragen? Het dragen van “de zwakten van de niet-capabelen” betekent trouwens meer dan alleen ‘verdragen’. Als iemand in zijn geloof dreigt te vallen, doordat hij bijvoorbeeld zijn broeder vlees ziet eten, dan zegt Paulus: draag zijn zwakte (14:21). Oké, het is zijn zwakte dat hij daar niet mee kan dealen, maar waarom zou degene die die capaciteit wel heeft, de zwakte niet dragen en het vlees laten staan? Zijn niet juist “de capabelen” daartoe in staat?! 491

Romeinen 15:2,3 – pleasen of niet? Een ieder van ons behage de naaste ten goede, tot opbouw, want ook Christus behaagt niet zichzelf… Voor wie Paulus’ brieven enigszins kent, zal de oproep om “de naaste te behagen” wellicht wat vreemd overkomen. Want schrijft de apostel niet in Galaten 1:10 (zie ook 1Thes.2:4) dat hij, als hij nog mensen zou behagen, geen slaaf van Christus zou zijn? Is dat niet tegenstrijdig? Op het eerste gezicht misschien wel, maar het verschil zit ’m in de context. In Galaten 1 en 1Thessalonika 2 gaat het om het behagen van de naaste ten koste van het Evangelie. Dan is elke toegeeflijkheid of elk compromis uit den boze. Geen water bij de wijn! In Romeinen 15:2 echter gaat het om het behagen van de naaste ten koste van onszelf! Dat is een totaal ander motief en doeleinde. Onze eigen belangen zouden we altijd onderschikken waar dit de naaste ten goede komt en tot opbouw is. Zo schrijft Paulus in 1Korinthe 9:21: “Ik werd voor de zwakken zwak opdat ik de zwakken zou winnen”. Altijd cijferde hij zichzelf weg en zo werd hij voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek. “Voor allen ben ik alles geworden… Alles doe ik terwille van het Goede Bericht” (1Kor.9:20,21). Wat een voorbeeld! 492

Romeinen 15:3 – de smaad van Christus …want ook Christus behaagt niet zichzelf, maar zoals er staat geschreven “de smaadwoorden van die U smaden, vallen op mij”. Als motief om niet onszelf te behagen, voert Paulus hier Christus als voorbeeld op. Op aarde was hij de Verworpene en ook nu, hoewel in hemelse heerlijkheid, is hij nog steeds de miskende. En de smaadwoorden die opgezonden worden naar God in de hemel, vallen ook hem ten deel. Paulus citeert uit Psalm 69 waar David als “gezalfde” het voorwerp is van verwerping door zijn volksgenoten. Toch is de “ik” en “mij” in deze psalm niet David zelf, maar de Messias die zonder reden werd gehaat (Ps.69:5) en die men in zijn dorst azijn liet drinken (Ps.69:22). Zowel Mattheüs (27:48) als Marcus (15:36) alsook Johannes (15:25; 19:28), verwijzen uitdrukkelijk naar Psalm 69 en laten weten, dat deze woorden hun vervulling vinden in wat Christus onderging. David was niet slechts een poëet, maar veel meer dan dat. Hij was een profeet, zoals ook Petrus op de Pinksterdag zijn volksgenoten duidelijk maakte (Hand.2:30). Tot op de dag van vandaag is Christus miskend, terwijl de ogen van zijn volk verduisterd zijn (vergelijk Ps.69:23 en Rom.11:9,10!). Maar omdat het Christus niet om zichzelf ging, verdroeg hij de smaad in de wetenschap dat zijn God alles ten goede zou keren! 493

Romeinen 15:4 – de aanmoediging van de Schriften Want zoveel tevoren werd geschreven tot onze onderwijzing, werd geschreven opdat door het verduren en door de aanmoediging van de Schriften wij de hoop zouden hebben. Paulus had zojuist geciteerd uit de Psalmen en doelt met “zoveel tevoren werd geschreven” op de Hebreeuwse Bijbel. Alles daarin is “tot onze onderwijzing”. Het zogenoemde ‘Oude Testament’ mag dan weliswaar niet aan ons gericht zijn, het is wel degelijk voor ons. De aangehaalde woorden uit Psalm 69 over Christus, die niet zichzelf behaagde maar zich de smaad liet welgevallen, worden in bovenstaand vers verklaard. Want hoe kon Christus de smaad, de schande en het kruis verduren? Hebreeën 12:2 zegt: doordat hij zag op de vreugde die voor hem lag. Hij was onderwezen vanuit “de Schriften”! En door de hoop die hij daarin aantrof, vond hij de aanmoediging om alles te verduren. “De Schriften” waren Christus’ krachtbron. Hij behaagde niet zichzelf, maar zei tegen zijn God: “zie, hier ben ik, in de boekrol staat van mij geschreven” (Ps.40:8; Hebr.10:7). En zó, in deze onderwerping aan (en met vertrouwen in) “de Schriften” is hij de weg van vernedering gegaan. Dat is voor ons niet anders. Ook wij hebben in de Schriften de hoop en daarmee de kracht om te verduren. 494

Romeinen 15:5 – hetzelfde gezind De God van het verduren en van de aanmoediging moge jullie geven hetzelfde gezind te zijn onder elkaar naar Christus Jezus… Christus Jezus zocht niet zichzelf te behagen, maar was geheel gericht op het volbrengen van Gods wil. Hij verduurde alle smaad en hij wist dat God via die weg de wereld met Zichzelf zou verzoenen. Zo was hij niet alleen gericht op God, maar daardoor ook op de redding van diezelfde mensheid, die hem aan het kruis nagelde. In de Schriften en alles wat tevoren geschreven was, vond hij het onderwijs en de hoop en zó werd hij aangemoedigd om alles te verduren. Zó werkt God. Het is via het onderwijs van de Schriften, dat Hij ons aanmoedigt en de kracht geeft om te verduren. Waar geen mensenwoord toe in staat is, vermag Gods woord in en door ons te doen. Zijn woord geeft kracht om iedere oppositie te trotseren en om smaad te verdragen. Deze oriëntatie op de Schriften als onfeilbaar kompas en als onuitputtelijke krachtbron kende Christus Jezus hier op aarde. Altijd was zijn antwoord: “er staat geschreven!”. Het is deze gezindheid die we als gelovigen onder elkaar mogen beleven. Dat staat garant voor vreugde en onderlinge vrede en eendracht! 495

Romeinen 15:6 – met één mond …opdat jullie met één mond eendrachtig zouden verheerlijken de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Als gelovigen mogen we ons (zoals ooit Christus) laten onderwijzen door de Schriften en worden aangemoedigd door de hoop die daarin wordt voorgehouden. Zo leren we onszelf weg te cijferen. Wanneer we allen georiënteerd zijn op wat “er staat geschreven”, dan staan als vanzelf ‘de neuzen in één richting’. Eendracht betekent geen eenvormigheid en evenmin dat we elkaar napraten. Het betekent ook geen gedeeld lidmaatschap van dezelfde club. Dat is slechts een kunstmatige (opgelegde) eenheid, zoals organisaties die nastreven. Een organische eenheid daarentegen wordt niet gemaakt, maar die is er. Die eenheid beleven we wanneer we gemeenschappelijk de liefde delen voor de Schriften en de woorden naspreken die daarin staan. Dat is ook wat we uitbeelden in het zingen: samen dezelfde woorden uitspreken. Als in een koor “met één mond” en dus “eendrachtig”. Deze eendracht is een harmonie. Want hoeveel soorten stemmen er ook klinken, het is symfonisch. Onder leiding van Hem die toonaangevend is (Ps.22:23) spreken we als “met één mond” de woorden Gods die in ons harten als muziek klinken. Zó etaleren we de heerlijkheid van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus! 496

Romeinen 15:6 – een mond vol …opdat jullie met één mond eendrachtig zouden verheerlijken de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Het is opmerkelijk hoe diverse keren de “mond” in de Romeinenbrief ter sprake wordt gebracht. In drie gedeelten wordt de “mond” genoemd en iedere vermelding past in de opbouw van Paulus’ betoog. In de eerste hoofdstukken worden alle mensen neergezet als zondaren (doelmissers). In die context passen de woorden van Romeinen 3:14: “Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid”. De conclusie hieruit volgt in vers 19: “… opdat elke mond gestopt zou worden en heel de wereld onder de rechtspraak van God zou komen”. In de hoofdstukken die volgen zet Paulus het Evangelie uiteen van waarom Christus stierf, begraven en opgewekt werd uit de doden. Het is het fundament van redding en nieuw leven. En dan lezen we in hoofdstuk 10:9: “Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden” (zie ook 10:8 en 10:10). De laatste vermelding van de mond treffen we in bovenstaand vers. Het is de climax in een logische reeks. Eerst monden boordevol vloek. Dan gestopte monden. Vervolgens belijdende monden. En tenslotte als met één mond God de Vader verheerlijken! 497

Romeinen 15:7 – zoals ook Christus Daarom, neem elkaar tot je, zoals ook Christus jullie tot zich nam, tot heerlijkheid van God. Met bovenstaande zin sluit Paulus het onderwerp af waarmee hij in hoofdstuk 14 vers 1 was begonnen. Hij begon daarin met ‘neem tot je, de zwakke in geloof’. En met een gelijksoortige aansporing sluit hij het onderwerp ook af. Met dit verschil dat hij nu niet alleen de sterken aanspreekt, maar ‘elk ander’. Elkaar dus, dat wil zeggen: wederzijds. Eerder merkten we al op dat het “tot zich nemen” (proslambano; Str. 4355) vaak sterker is dan alleen “aanvaarden”, zoals het gewoonlijk wordt vertaald. Het Griekse woord wordt ook gebruikt voor het tot zich nemen van eten en drinken (Hand.27:33,36). De basis van elkaar tot zich nemen is niet gelegen in sympathie of het behoren tot dezelfde club. En evenmin in het delen van dezelfde ideeën en opinies. Nee, het motief dat Paulus noemt, is dat Christus ons tot zich nam. Zojuist (:3) had hij laten zien hoever dat gaat. Christus (ver)droeg alle smaad om te bewijzen dat Gods liefde elke vijandschap trotseert. Want via Christus verzoent God een vijandige wereld tot Zichzelf, zodat vijandschap plaatsmaakt voor vrede. Christus is het bewijs van Gods onvoorwaardelijke liefde en is daarom “tot heerlijkheid van God”! 498

Romeinen 15:8 – Christus, dienaar van de besnijdenis Want ik zeg, dat Christus een dienaar is geworden van de besnijdenis ten behoeve van Gods waarheid om te bevestigen de beloften van de vaderen… Paulus roept zijn lezers op, om elkaar tot zich te nemen, zoals ook Christus (:7). Vanaf vers 8 tot en met 12, maakt Paulus duidelijk hoe en in welke volgorde Christus allen tot zich neemt. Eerst Israël en vervolgens de natiën. Dat is de rangorde, waarop ook Paulus’ bediening is gebaseerd. Christus is een dienaar geworden van de besnijdenis. Paulus doelt hier op het belangrijke gegeven dat Christus op aarde slechts gericht was op “de besnijdenis”, dat wil zeggen: het volk waarmee het “verbond van besnijdenis” (Hand.7:8) was gesloten. Wanneer in het buitenland een beroep op Jezus werd gedaan, excuseerde hij zich dat hij uitsluitend was gezonden tot het huis van Israël (Mat.15:24). En dat het niet goed was om “het brood van de kinderen (Israëls) te nemen” en aan de honden (lees: natiën) te geven. Wat Jezus in de evangeliën leerde was uitdrukkelijk niet bestemd voor heidense oren. Vandaar dat “hij leerde in hun synagogen” (Mat.4:23; 9:35; Luc.4:15). Het is ook “in de eerste plaats” voor Israël, dat God Christus deed opstaan (Hand.3:26). Primair voor hen is de belofte (Hand.2:39; 13:26; Rom.9:4,5) en heel de Schrift bevestigt dat! 499

Romeinen 15:9 – onder de natiën …en dat de natiën ten behoeve van [zijn] ontferming God verheerlijken zoals staat geschreven: “daarom zal ik U toejuichen onder de natiën en voor Uw naam musiceren”. De opzet van oudsher was dat God eerst in ontferming zou omzien naar het volk van Israël, aan wie immers de beloften waren gegeven. En dat vervolgens, via een hersteld Israël, de zegeningen naar de natiën zouden gaan (Hand.3:25). Vele profetieën spreken daarover en zo zal het dan ook worden vervuld. Het wereldwijde Messiaanse rijk zal via een hersteld en wedergeboren Israël vanuit Jeruzalem tot stand komen. In de (intermezzo!) hoofdstukken Romeinen 9-11, betoogde Paulus echter dat de huidige tijd een onderbreking is. Een pauze. Israël is namelijk gestruikeld over het Evangelie van de opgestane Messias. En nu gaat vanwege Israëls struikeling de boodschap van redding naar de natiën (11:11). Dat was in de Hebreeuwse Bijbel verborgen en Paulus mag het als geheim openbaren. Het geheim is niet dat het heil naar de natiën gaat (dat was allang bekend!), maar dat het via Israëls ongeloof daar terecht komt (11:25; 16:25-27). De psalmwoorden waarin David (lees: Christus; Hand.2:31) aankondigt onder de natiën Gods heerlijkheid bekend te maken, worden vandaag op een voorheen verborgen wijze vervuld. Ziedaar Paulus’ unieke bediening! 500

Romeinen 15:10,11 – weest vrolijk natiën! En wederom zegt Hij: “weest vrolijk natiën met zijn volk”. En wederom: “Looft de Heer alle natiën en prijst Hem alle volken!” De Hebreeuwse Bijbel staat vol van oproepen om (en aankondigingen dat) de natiën God zullen verheerlijken vanwege zijn bewezen ontferming (:9). Met het perspectief dat eerst Israël God zal loven en dat vervolgens, via Israël, ook alle volken daarmee zullen instemmen. Maar Paulus’ bediening is gebaseerd op het feit, dat Israël als natie ongelovig de opgestane Messias heeft afgewezen en nu verhard is (Rom.9-11). Zouden de beloften daarmee komen te vervallen? Dat is onmogelijk! Want God vervult wat Hij belooft en “laat geen van zijn woorden ter aarde vallen”. Het ongeloof van de mens doet Gods trouw nooit teniet (3:3). Zodat de vervulling van de genoemde profetieën nog steeds gegarandeerd is. Maar dat is niet het hele verhaal. Want op een verborgen wijze en via een omweg (een dertiende apostel), worden bovenstaande Bijbelwoorden wel degelijk ook vandaag vervuld. Al is het slechts een “rest” van Israël dat gelooft – het is via dat “overblijfsel” dat de oproep om God te loven, alsnog de natiën bereikt. Samen met een minderheid van “zijn volk”, loven en prijzen zij vrolijk de Heer om zijn ontferming! 501

Romeinen 15:12 – de wortel van Isaï En weer zegt Jesaja: er zal zijn “de wortel van Isaï en hij, die opstaat om overste van natiën te zijn; op hem zullen natiën hopen! In een reeks van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel onderbouwt Paulus zijn punt, dat de natiën God zouden verheerlijken (:9). Daartoe citeert hij achtereenvolgens uit ‘de Wet’ (:10), ‘de Geschriften’ (:10,11) en ‘de Profeten’ (:12). In bovenstaand vers citeert hij uit de Griekse vertaling (de LXX) van Jesaja 11:1. Met “de wortel van Isai” wordt gedoeld op een scheut (loot) uit de wortel. Een scheut uit de afgehouwen tronk van Isaï, dat is de vader van David en daarmee ook de stamvader van het Davidische koningshuis. Deze dynastie heeft tot aan de ballingschap 22 koningen voortgebracht, waarna de stamboom van koningen als het ware werd omgehakt. Maar bij monde van Jesaja belooft God, dat uit die afgehouwen tronk ooit een jonge, veelbelovende scheut zou voortkomen. Een nakomeling van David (1:3), jazeker, die “de vervallen hut” (= het koningshuis met een vacante troon; Hand.15:16) zou herstellen. Niet slechts om in Jeruzalem over Israël te regeren, maar om de “overste van natiën te zijn”. Hij is de “scheut” (Hebreeuws: netser > Nazareth! Mat.2:23) uit een ten dode opgeschreven tronk. Hij is de Opgestane en op hem zullen natiën hun hoop vestigen! 502

Romeinen 15:13 – de God van de hoop De God nu van de hoop, moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede in het geloven, om jullie overvloedig te doen zijn in de hoop… Deze conclusie over “de hoop” sluit aan op de voorgaande zin, die eindigde met “op hem zullen de natiën hopen!”. God is “de God van de hoop” en daarom bestaan er bij Hem per definitie geen ‘hopeloze gevallen’. Het idee dat Hij een oord zou creëren waar schepselen van Hem zonder perspectief en dus hopeloos in zouden verdwijnen, staat volkomen haaks op wat de Schrift ons over GOD leert. De hoop waarvan hier sprake is, is zoveel meer dan optimisme. Want de hoop die God ons voorhoudt is een zekere verwachting. Niet voor niets wordt het vergeleken met een anker (Hebr.6:19), dat vastheid geeft aan een schip in de woelige baren van de zee. God overziet als enige de toekomst en spreekt daarover met dezelfde zekerheid, alsof ’t het verleden betreft. “Hij verkondigt van den beginne de afloop” (Jes.46:10). “De hoop van het Evangelie” (Kol.1:23) zoals Paulus die onder de natiën mocht herauten, is universeel, onvoorwaardelijk en allen omvattend (Kol.1:20). Niemand is hiervan uitgesloten. Zo’n solide hoop is werkelijk in staat een mens te “vervullen van alle vreugde en vrede”. 503

Romeinen 15:13 – overvloedig in de hoop De God nu van de hoop, moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede in het geloven, om jullie overvloedig te doen zijn in de hoop, in capaciteit van heilige geest. We hebben geen notie van de onvoorstelbare hoop die de ene God voor de ganse schepping heeft weggelegd (8:21). Onvoorwaardelijk en gegarandeerd. Slechts één glimp van die heerlijkheid, zou reeds alle moeiten van dit leven vergoeden. Vandaar ook dat Paulus eerder schreef, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet eens waard is vergeleken te worden (!) met de heerlijkheid die zal worden geopenbaard (8:18). Dit voor waar houden (= geloven), geeft vreugde en vrede en zelfs nog meer: het geeft “alle vreugde en vrede”. Nee, nóg sterker: God is bij machte ons daarmee te vervullen. Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. En dat is wat “alle vreugde en vrede in het geloven” uitwerkt. Het maakt “overvloedig… in de hoop”, zodat de mond vanuit de volheid van het hart spreekt. Uiteraard is dit geen mensenwerk. “De God van de hoop” werkt dit door zijn woord uit in een mens. Vandaar ook “in capaciteit (= kracht, Grieks: dunamis) van heilige geest”. Met zo’n “gelukkige hoop” (Tit.2:13) hebben we reeds een hemel op aarde! 504

Romeinen 15:14,15 – boordevol en vervuld Ik ben echter overtuigd mijn broeders omtrent jullie, dat julliezelf boordevol van goedheid zijn, vervuld van elke kennis en ook in staat elkaar te attenderen. Toch schrijf ik jullie deels gedurfder, bij wijze van herinnering, vanwege de genade die mij van Godswege gegeven wordt… De eerste elf hoofdstukken van deze brief zijn leerstellig. Hoofdstuk 12 tot en met hoofdstuk 15:13, is het praktische deel. Wat nu nog volgt zijn afsluitende woorden over Paulus’ bediening (15:14-t/m 21) en reisvoornemens (15:22 t/m 33) en in hoofdstuk 16 nog tal van groeten. Paulus excuseert zich in bovenstaand vers voor zijn ietwat vrijpostige opmerkingen. Hij doelt daarbij ongetwijfeld op zijn instructies in hoofdstuk 14, met betrekking tot de sterken en de zwakken. Paulus is er van overtuigd dat zijn broeders in Rome zelf (meer dan) goed genoeg zijn en ook in alle opzichten voldoende kennis hebben om elkaar daarop attent te maken. Het woord voor ‘attenderen’ (Grieks: noutheteo) is opgebouwd uit de woorden voor denken en plaatsen en vandaar dat de betekenis ervan is: een onderwerp voor de aandacht plaatsen. Dat Paulus het lef had om zijn lezers aan gedurfde dingen te herinneren, was omdat hij zich bewust was van de genade die hem van Godswege gegeven werd. Zijn woorden zijn niet zomaar van iemand, maar van een “geroepen apostel” (1:1). 505

Romeinen 15:15,16 – de offergave van de natiën …vanwege de genade die mij van Godswege gegeven wordt, opdat ik een bedienaar van Christus Jezus zou zijn onder de natiën, in gewijde dienst van het Evangelie van God, opdat de offergave van de natiën welaangenaam zou worden, geheiligd in heilige geest. Aan Paulus werd een unieke genade verleend die tevens zijn boodschap typeert. Hij herautte “het Evangelie van de genade Gods” (Hand.20:24) en ook “het beheer van de genade Gods” (Ef.3:2) was aan hem toevertrouwd. Waarom? “… opdat ik een bedienaar van Christus Jezus zou zijn onder de natiën”. Van het woord voor “bedienaar” (Grieks: leitourgos) dat Paulus hier bezigt, is ons woord ‘liturg’ afgeleid. Het duidt op een publiek ambt, zoals ook vertegenwoordigers van de overheid die bekleden (13:6). In de Septuagint (LXX) verwijst ‘liturg’ vaak naar ‘bedienaars’ in de tempel, zoals priesters dat waren (Jes.61:6). Niet de priesters in de tempel van Jeruzalem, maar “de gewijde dienst” die Paulus onder de natiën verrichtte, brengt voor God de welaangename offergave voort. Niet geheiligd door uitwendige rituelen, maar “geheiligd in heilige geest”. Overal waar “het Evangelie van God” (vergelijk 1:1) weerklank vindt bij een luisterend oor, wordt “de offergave van de natiën” aangevuld. Deze offergave, dat is de ekklesia. Bestemd voor de hemel! 506

Romeinen 15:17,18 – niet door mij bewerkt Zo heb ik dan roem in Christus Jezus in de dingen naar God toe. Want ik zal niet iets durven te spreken van wat Christus Jezus niet door mij bewerkt, tot gehoorzaamheid van natiën… Aan Paulus is de genade verleend om een priesterlijke bedienaar van Christus Jezus te zijn onder de natiën. Met trots vervult hij die dienst, hoewel het “roem in Christus Jezus” is. Het is hem immers ten deel gevallen. Het werk dat hij onder de natiën mocht verrichten noemde Paulus eerder (:15) een “gewijde dienst”, want het was niet zijn eigen werk. Wat hij sprak, gaf hij slechts door. In Galaten 1 vers 11 schrijft hij: “want van een mens ontving ik het ook niet, noch werd het mij onderwezen, maar door onthulling van Jezus Christus”. De woorden die Paulus onderwees had hij rechtstreeks vernomen van de verheerlijkte Christus en zijn daarom ook niet zijn eigen woorden, maar die van Christus Jezus zelf. Vandaar dat Paulus zich in veel van zijn brieven introduceert als “apostel (= afgevaardigde) van Christus Jezus”. Paulus’ werk onder de natiën was geen eigen initiatief, maar een missie, omdat ‘het hoge woord’ er uit moest. Opdat de natiën gehoor zouden geven aan “het Evangelie van God”. En dit Goede Bericht mag nog steeds klinken! 507

Romeinen 15:18,19 – tekenen en wonderen …tot gehoorzaamheid van natiën, in woord en werk, in kracht van tekenen en van wonderen, in kracht van Gods geest, zodat ik vanaf Jeruzalem en rondom tot aan Illyrië, het Evangelie van Christus vervuld heb. Heel Paulus’ bediening om de natiën te doen horen van het Evangelie, was niet zijn werk, maar dat van Christus Jezus. Niet alleen de inhoud van de boodschap, maar ook de presentatie ervan. Juist in de kracht “van tekenen en wonderen” was het bewijs gelegen, dat Gods geest Paulus’ woord bevestigde. Het boek Handelingen benadrukt telkens hoe Paulus’ bediening onder de natiën krachtig werd bevestigd door “wonderen en tekenen”. Als bewijs aan Israël dat de boodschap van redding verplaatst was van Jeruzalem naar de natiën. Want door Jeruzalems ongeloof is het Evangelie van Christus bij de natiën terecht gekomen (Hand.22:18). De “tekenen en wonderen” waarmee Paulus’ getuigenis gepaard ging, maakten dit onmiskenbaar. En het maakte het volk ook jaloers (11:11). Paulus’ prediking ging van start “vanaf Jeruzalem en rondom (= het Joodse land)” tot aan Illyrië aan toe, wat tegenwoordig NoordGriekenland en Albanië heet. Mogelijk dat Paulus tijdens zijn recente reis door Macedonië (Hand.20:1-3) ook die streek heeft bezocht. Ten einde overal waar hij kwam, de vlag van het Goede Bericht te kunnen planten! 508

Romeinen 15:20 – niet bouwen op andermans fundament Zó stel ik er een eer in te evangeliseren, niet waar Christus reeds wordt genoemd, opdat ik niet zou bouwen op andermans fundament… Het oogmerk van Paulus’ bediening is de natiën te doen horen van het Evangelie van Christus. Maar hij stelde er een eer in om die plaatsen te vermijden waar de naam van Christus reeds genoemd werd. Daarmee doelt hij kennelijk op zijn collega-apostelen, die met “het evangelie van de besnijdenis” (Gal.2:7) zich op de Joden in het buitenland richten. Zoals bijvoorbeeld Petrus, die als “apostel van de besnijdenis” (Gal.2:8) zijn brief schreef aan Joden “in de diaspora” (1Petr.1:1). Het is waar, mensen uit de natiën konden daarvan ook kennisnemen, maar als ”gasten”. Het fundament dat Petrus en de andere apostelen legden, was hetzelfde als dat van Paulus, namelijk de opgewekte Christus (1Kor.15:11). Maar het verdere onderwijs vanaf dat fundament, verschilt van elkaar. Zo speelt in Paulus’ onderwijs de besnijdenis en de voorrang van de Jood totaal geen rol – aan hem was immers “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Dat is een ‘heidens’ Evangelie (Gal.2:7). Paulus’ perspectief was anders en hij wist meer dan “de twaalf”. Daarom wilde Paulus niet “bouwen op andermans fundament” en stelde hij een eer in zijn pionierswerk. 509

Romeinen 15:20,21 – niet gezocht, wel gevonden … opdat ik niet zou bouwen op andermans fundament, maar, zoals staat geschreven, “aan wie geen verslag werd gedaan van hem, die zullen hem zien, en wie niet gehoord hebben, die zullen begrijpen. Paulus koos er uitdrukkelijk voor om in zijn evangelieprediking als pionier te werk te gaan en niet te “bouwen op andermans fundament”. Hij motiveert zijn strategie met woorden ontleend aan zowel Jesaja 52:15 als 65:1. En dat is bepaald niet voor niets. Jesaja 52:15 maakt deel uit van de beroemde (vierde) profetie aangaande de Knecht van JAHWEH. Hoezeer deze misvormd en miskend was door zijn volk, maar niettemin door God werd verhoogd (Jes.52:13,14). En dan in vers 15 spreekt Jesaja over de natiën die buitenstaanders waren, maar desondanks het Evangelie vernemen. En laat nu precies dat de bediening zijn van de apostel Paulus! Op een verborgen wijze (!) hint Jesaja 52:15 op de tijd dat Christus is verhoogd en bij zijn eigen volk geen gehoor vindt, maar onder de natiën wel verstaan en begrepen wordt. Precies dezelfde tegenstelling zien we in Jesaja 65. In vers 2 lezen we “de ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk…”, daarmee doelend op Israël. En tegelijkertijd zegt Hij (Jes.65:1) “tot een volk dat mijn naam niet aanriep: Hier ben Ik!”. Ziedaar de ekklesia uit de natiën! 510

Romeinen 15:22,23 – verhinderingen Daarom werd ik vaak verhinderd naar jullie toe te komen. Maar nu geen plaats meer resteert in deze streken en ik sinds vele jaren het verlangen heb om naar jullie toe te komen… Aan het begin van zijn brief (1:10-15) had Paulus zijn lezers al laten weten dat hij hen zo graag in Rome wilde bezoeken. Vaak had hij daarvoor gebeden en ook al dikwijls het voornemen opgevat. Maar telkens werd hij verhinderd. De reden van deze verhinderingen is gelegen in de prioriteit die Paulus stelde en waarover hij zojuist had geschreven. Paulus’ drive was om onder de natiën het Evangelie van Christus te brengen (:19) op die plaatsen waar de naam van Christus nog niet was genoemd (:20). In die categorie viel Rome niet. Hoe het Evangelie daar terecht was gekomen, is niet met zekerheid te achterhalen, maar er was een ekklesia. Paulus adresseert zijn brief immers aan “geroepen heiligen van Jezus Christus” in Rome (1:6,7). Nu Paulus ook in Illyrië (in het tegenwoordige Joegoslavië) het Evangelie had gebracht, zou hij mogelijk binnen afzienbare tijd richting Spanje kunnen reizen (:24,28) en dan op doorreis Rome kunnen aandoen. En inderdaad, Paulus is in Rome terechtgekomen…, maar anders dan hij had gepland. De mens wikt, GOD beschikt. 511

Romeinen 15:24,25 – altijd weer verder… …zodra ik naar Spanje reis; want ik hoop op doorreis jullie gade te slaan en onder jullie daar voortgeholpen te worden, wanneer ik van jullie eerst deels verzadigd moge worden. Maar nu reis ik naar Jeruzalem, ten dienste van de heiligen. Nu Paulus ook zijn pionierswerk in Illyrië had volbracht, zag het er naar uit dat hij binnen afzienbare tijd naar Spanje zou kunnen afreizen. En op zijn doorreis zou hij dan een tussenstop inlassen voor een bezoek aan Rome. Niet alleen om daar voortgeholpen te worden, maar vooral ook om de vele bekenden daar (zie hoofdstuk 16) te ontmoeten en daardoor “verzadigd te mogen worden”. Inderdaad “deels”, want Paulus moest weer verderop. Er was nog zoveel te doen! Het tijdstip dat de Romeinen-brief is geschreven, is in het boek Handelingen precies aan te wijzen: Handelingen 20:3. Paulus bevindt zich in Griekenland en is nu op reis naar Jeruzalem om de opbrengst af te dragen van een door hemzelf georganiseerde collecte. En dan zou hij na zijn bezoek aan Jeruzalem naar Rome gaan en, van daaruit, naar Spanje. Hoe kon hij op dit moment weten, hoezeer het bezoek aan Jeruzalem wederom zijn voornemens ernstig zouden vertragen? Het zou nog een paar jaar duren alvorens hij in Rome arriveerde. Als gevangene… 512

Romeinen 15:26,27 – de armen in Jeruzalem Want Macedonië en Achaje heeft het goed gedacht een zekere bijdrage te doen aan de armen van de heiligen die in Jeruzalem zijn. Want dit dunkt hen goed, ook zijn zij hun schuldenaars. Want indien de natiën deelnemen aan hun geestelijke zaken, zijn zij ook verschuldigd hen te bedienen in de vleselijke dingen. De bijdrage waarvan Paulus hier spreekt, is de inzameling die met name in de tweede Korinthe-brief uitgebreid aan de orde komt (1Kor.16:1; 2Kor.8,9). Paulus heeft nooit geld gevraagd voor zijn eigen arbeid, maar heeft zich daarentegen wel actief ingezet om de arme gelovigen in Jeruzalem te gedenken (Gal.2:10). Toch benadrukt hij ook hier het vrijwillig karakter van de inzameling: het “heeft hen goed gedacht” deze bijdrage te doen. De gespaarde opbrengst die aan Paulus en zijn medewerkers is meegegeven naar Jeruzalem, was een zeer royale gift. Toch speelt er nog een ander motief bij deze inzameling. De gelovigen uit de natiën hebben deel gekregen aan de geestelijke zaken van Israël. Sterker nog: de geestelijke rijkdom, die primair bestemd was voor Jeruzalem, ging nu aan Jeruzalem voorbij en kwam via Paulus bij de natiën terecht! Is het dan teveel gevraagd aan de natiën, om bij te dragen in Jeruzalems vleselijke (stoffelijke) behoeften? 513

Romeinen 15:28,29 – volheid van zegen! Wanneer ik dan voor hen deze vrucht volbreng en verzegel, zal ik via jullie naar Spanje vertrekken. Ik weet nu, dat wanneer ik naar jullie toekom, ik in volheid van zegen van Christus zal komen. Het is Paulus’ voornemen om eerst Jeruzalem te bezoeken en de opbrengst van de collecte (“deze vrucht”) daar veilig (verzegeld) af te dragen. Als Paulus dan vervolgens naar Spanje zou afreizen zou hij dat doen via Rome als tussenstop. We weten dat Paulus inderdaad in Rome is gearriveerd, maar wel een paar jaar later dan gepland. En ook niet als een vrij reiziger maar als gevangene. Mogelijk dat Paulus na twee jaar gevangenschap in Rome alsnog zijn voornemen om naar Spanje te gaan, vervuld heeft. De Bijbel geeft daarover geen uitsluitsel. Paulus is er zeker van dat wanneer hij de gelovigen te Rome zal bezoeken, hij “in volheid van zegen van Christus zal komen”. Dat is een opmerkelijk statement, vooral als we bedenken dat Paulus in de gevangenis in Rome inderdaad zijn ‘magnum opus’ heeft geschreven: de Efeze- en Kolosse-brief. Nergens in zijn brieven wordt de extreem hoge positie die gelovigen in Christus bezitten, zozeer beschreven als juist in die brieven. “Gezegend met elke geestelijke zegen temidden van de hemelsen in Christus” (Ef.1:3)! 514

Romeinen 15:30,31 – strijden in de gebeden Maar ik roep jullie op broeders, door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de geest, samen met mij te strijden in de gebeden naar God, ten behoeve van mij, opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea… Voordat Paulus Rome zou bezoeken, moest hij nu eerst nog naar Jeruzalem gaan om daar de opbrengst van de collecte af te dragen (Hand.19:21). Maar Paulus ziet op tegen zijn bezoek aan Jeruzalem en heeft al een voorgevoel van de strubbelingen die hem daar wachten. En hoe meer hij Jeruzalem nadert, hoe meer dit voorgevoel verandert in een zekerheid. Want als hij korte tijd na het schrijven van deze brief in Milete een toespraak houdt, dan zegt hij dat hem van Godswege telkens wordt betuigd, dat hem in Jeruzalem gevangenschap en verdrukkingen wachten (Hand.20:22,23). Vanwege de donkere wolken die boven Jeruzalem hangen, wordt Paulus van alle kanten geadviseerd om af te zien van zijn bezoek aan de stad (Hand.21:12). Paulus is echter vastbesloten, maar dat maakt zijn reis wel des te meer tot een worsteling. Hij moedigt zijn geliefde lezers in Rome aan om in deze met hem te strijden in de gebeden. Hoe kostbaar is in zulke omstandigheden de support van geestverwante broeders! 515

Romeinen 15:31 – de weerspannigen in Judea …opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea en mijn bediening voor Jeruzalem aangenaam ontvangen zal worden door de heiligen… Voor de voorbede waartoe Paulus oproept, worden in dit vers twee motieven genoemd. En beiden hangen met elkaar samen. In de eerste plaats hoopt Paulus te worden behoed voor de weerspannigen in Judea. Met deze weerspannigen doelt hij niet alleen op de Joden die Jezus als Messias verwerpen, maar ook (en wellicht vooral) op Joodse broeders die niets van zijn bediening onder de natiën moesten hebben (Hand.21:20,21). Verklaarde tegenstanders van het aan hem toevertrouwde “Evangelie van de voorhuid” (Gal.2:7). In de tweede plaats hoopt Paulus dat zijn bediening voor de arme heiligen in Jeruzalem, positief zou worden ontvangen. Hij is daar kennelijk allerminst zeker van, vanwege de slechte reputatie waarmee hij in Judea bekend stond. Hij kon daar geen goed doen. Zou een ‘heidense’ gift aan een arm Jeruzalem niet nog meer jaloezie oproepen? Immers, met de komst van de Messias zou de rijke zegen toch via Jeruzalem naar de natiën gaan?! En niet omgekeerd! Zou een collecte vanuit de natiën voor Jeruzalem misschien als provocatie van Paulus worden opgevat? Paulus’ bange vermoedens zijn inderdaad bewaarheid geworden. En tegelijkertijd: zo moest het gaan! 516

Romeinen 15:31,32 – samen-opwaarts-pauzeren …opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea en mijn bediening voor Jeruzalem aangenaam ontvangen zal worden door de heiligen, opdat ik in vreugde naar jullie komend door Gods wil, samen met jullie zou worden verkwikt. Zojuist is Paulus begonnen met zijn reis naar Jeruzalem (:25) en hij voorziet vele gevaren. Zelfs de reis er naartoe zou steeds meer een strijd worden, vanwege de omstanders die hem dit bezoek aan Jeruzalem afraadden. Daarom vraagt Paulus support vanuit Rome om met hem hierin te strijden. Mede omdat Rome na zijn verblijf in Jeruzalem, de volgende bestemming zou zijn. Paulus was zich ervan bewust dat alleen als God het wil, hij Rome zou kunnen bezoeken. Zelf wilde hij wel en had ook al heel vaak het voornemen daartoe opgevat (1:10), maar telkens weer werd het verhinderd. Slechts op Gods tijd zou Paulus naar Rome gaan en pas achteraf weten we hoe bijzonder die gang naar Rome is geweest. Juist de gevangenneming in Jeruzalem, zou hem naar Rome leiden. En daar, in Rome, zou hij “in vreugde” nóg meer heerlijkheid mogen bekendmaken over de huidige onderbreking in de heilshistorie. Jazeker, om “samen… verkwikt” te worden. Of letterlijker vanuit het Grieks: samen-opwaarts-pauzeren. Een woord dat we uitsluitend van Paulus kennen… 517

Romeinen 15:33 – de God van de vrede De God nu van de vrede is met jullie allen, amen! In vers 5 van dit hoofdstuk heet God “de God van het verduren en (= namelijk) van de aanmoediging”. Want juist in de aanmoediging die Hij geeft, ligt de kracht om lijden en tegenstand te verduren. Een paar verzen later (:13) wordt God “de God van de hoop” genoemd. Dat wil zeggen: de garantie van hoop is eigen aan hem en karakteristiek voor al zijn spreken. Bij hem bestaan er geen hopeloze gevallen. En dan tenslotte in vers 33 (evenals in 16:20): “de God van de vrede“. Het is de tiende keer dat Paulus in deze brief spreekt van ‘vrede’. We hebben door de Heer Jezus Christus “vrede met God” (5:1). Niet omdat Hij ons eerst vijandig gezind was, maar wij waren vijanden (5:10) en vervreemd van God. En omdat Hij “door de Heer Jezus Christus” zijn onvoorwaardelijke liefde heeft bewezen (5:8), hebben we nu vrede met hem. We kunnen hem restloos vertrouwen en daarom ook “de vrede van God” beleven (Fil.4:7), dat is de vrede die Hijzelf heeft. Hij heeft alles perfect onder controle! Let er op dat “de God van de vrede is met jullie allen” geen wens is, maar een vaststelling. Daar kun je op stáán – amen! 518

De alleen wijze GOD ROMEINEN 16 519

Romeinen 16:1,2 – Febe Febe nu beveel ik bij jullie aan, onze zuster die tevens dienares van de ekklesia is, die te Kenchreeën is, opdat jullie haar zouden ontvangen in de Heer… Romeinen 16 is een aanhangsel van de Romeinen-brief met veel ‘personalia’. Om te beginnen beveelt Paulus ene Febe aan. Die aanbeveling zal wel los staan van de betekenis van haar naam (‘stralende’), maar illustratief is het wel. Paulus noemt haar “onze zuster”, wat erop wijst dat niet alleen Paulus maar ook de gelovigen te Rome haar kenden. Naast “onze zuster” is ze “tevens dienares van de ekklesia, die te Kenchreeën is”. Deze plaatsnaam kennen we uit Handelingen 18:18: het was de oostelijke haven van Korinthe en Febe functioneerde in Kenchreeën als dienares van de ekklesia (Grieks: diakonos). Een gezonde lokale ekklesia kent een ‘opziener’, iemand die toezicht houdt op het onderwijs, maar ook één of meer ‘dienaren’, mannelijk en vrouwelijk (vergelijk 1Tim.3:11; Filp.1:1). Zij dienen de ekklesia door praktische ondersteuning, bijvoorbeeld door hun huis beschikbaar te stellen. Febe was dus op reis van Kenchreeën (Korinthe) naar Rome. Haar man wordt niet genoemd; wellicht dat ze ongehuwd of weduwe was. Het ligt voor de hand dat zijzelf Paulus’ brief persoonlijk in Rome heeft bezorgd. Hij spreekt met hoge achting over haar! 521

Romeinen 16:1,2 – Febe, een voorvrouw van velen Febe nu beveel ik bij jullie aan, onze zuster die tevens dienares van de ekklesia is, die te Kenchreeën is, opdat jullie haar zouden ontvangen in de Heer, op een wijze, de heiligen waardig. En dat jullie haar zouden bijstaan in wat zij ook maar van jullie praktisch nodig zou hebben. Want zij is een voorvrouw van velen geworden, ook van mijzelf. Als we ervan uitgaan dat Febe inderdaad Paulus’ brief heeft meegenomen naar Rome, dan betekent dit dat de Romeinen-brief voor haar ook als aanbevelingsbrief diende. Paulus acht haar hoog en vertrouwt het Febe toe om de belangwekkende boodschap van de brief aan Rome over te brengen. Ze verdient het volgens de apostel om gastvrij in Rome te worden ontvangen. Tevens beveelt Paulus Febe aan om het werk dat ze in Rome ging aanpakken en moedigt daarbij zijn lezers aan om haar de benodigde praktische support te verlenen. Wat Febe specifiek nog meer in Rome zou gaan doen, wordt niet vermeld. Maar het is duidelijk dat haar positie vooraanstaand is. Daarom staat er ook dat ze een “voorvrouw van velen is geworden”, waarbij ‘voorvrouw’ (Grieks: prostatis) meestal wordt opgevat als ‘beschermvrouw’ of ‘patrones’. Jazeker, uitdrukkelijk ook van Paulus… ondanks diens (onterecht!) anti-vrouwen reputatie. 522

Romeinen 16:3 – Prisca en Aquila Groet Prisca en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus… Na de aanbeveling van Febe volgt een lange lijst van groeten, die Paulus aan zijn lezers overbrengt. De eersten die hij noemt zijn Prisca (of Priscilla, zoals Lucas haar noemt) en Aquila. Paulus leerde dit Joodse echtpaar kennen in Korinthe (Hand.18:2). Zij waren kort tevoren uit Rome gevlucht en Paulus trok bij hen in, omdat Aquila evenals hijzelf, werkzaam was als tentenmaker. Opmerkelijk dat zowel Lucas als Paulus altijd Priscilla (of Prisca) als eerste noemen. Als “medewerkers in Christus Jezus”, treedt Prisca’s aandeel kennelijk op de voorgrond. Wanneer we Prisca en Aquila’s levensloop reconstrueren, valt op hoe bewogen hun leven is geweest: in vele plaatsen hebben zij gewoond en gearbeid. Ze vluchtten uit Rome, vestigden zich in Korinthe en toen Paulus van daaruit vertrok naar Efeze, zijn zij met hem daarheen meegereisd (Hand.18:18) en speelden daar, onder andere, een belangrijke rol in de ‘update’ van de zeer begaafde Apollos (Hand.18:26). Als Paulus later vanuit Efeze een brief schrijft aan de Korintiërs, groet hij hen ook namens Prisca en Aquila en “de ekklesia bij hen aan huis” (1Kor.16:19). En nu zij weer in Rome zijn teruggekeerd, hebben ze wederom een ekklesia aan huis (16:5). Wat een dienstbaarheid en gastvrijheid! 523

Romeinen 16:3,4 – Prisca en Aquila – waaghalzen Groet Prisca en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, die voor mijn ziel hun hals gewaagd hebben. Niet alleen ik ben dankbaar, maar ook al de ekklesia’s van de natiën. Uit alles wat we weten van Prisca en Aquila, is dat ze van aanvang af zeer nauw betrokken zijn geweest bij Paulus’ arbeid “in Christus Jezus”. Tot aan zijn levenseinde aan toe, is die verbondenheid gebleven (2Tim.4:19). Dat de twee voor zijn ziel hun hals gewaagd hebben, doet denken aan uitdrukkingen die ook bij ons teruggaan op de praktijk van onthoofding door een beul. Wie zijn hals waagt (of zijn nek uitsteekt), zet zijn leven op het spel. Het is niet duidelijk of Paulus bij deze dankbare woorden terugdenkt aan één speciale gebeurtenis. Wat wel duidelijk is, is dat Prisca en Aquila zowel in Korinthe (Hand.18:12) alsook in Efeze (Hand.19:29) levensgevaarlijke situaties met Paulus hebben meegemaakt. Hebben zij toen misschien met gevaar van eigen leven, hem in huis genomen? Paulus weidt daarover niet uit, maar veronderstelt hun daden als bekend. Want niet alleen hijzelf is voor Prisca en Aquila dankbaar, maar ook “al de ekklesia’s van de natiën”. Dat zijn ekklesia’s die ontstonden door de boodschap zoals Paulus deze onder de natiën mocht herauten. 524

Romeinen 16:5 – de ekklesia bij hen aan huis [Groet] ook de ekklesia bij hen thuis. Toen Prisca en Aquila in Efeze waren, hadden zij een ekklesia aan huis (1Kor.16:19). En nu ze sinds kort weer in Rome zijn teruggekeerd, hebben ze opnieuw een ekklesia aan huis. En Paulus groet hen. Het woord ‘ekklesia’ is (vanuit de woordopbouw) een ‘uit-roepsel’, maar heeft de betekenis van een ‘volksvergadering’, waar de hoogste besluiten worden genomen. Denk bijvoorbeeld aan de ekklesia zoals daar sprake van is in Handelingen 19 (:32, 39, 41): het is de officiële vergadering van het volk. Dat wil zeggen: heel het volk werd daar aanwezig gerekend. Het ‘Nieuwe Testament’ kent daarom niet zoiets als ‘de plaatselijke gemeente’ tegenover ‘de universele gemeente’. De ekklesia die in een bepaalde plaats vergadert, representeert per definitie heel het volk. Door een vergadering bij iemand aan huis een ‘ekklesia’ te noemen, wordt aan deze vergadering de hoogst denkbare status toegekend. Voor zover we iets weten over locaties waar ekklesia’s vergaderden, is dit in het Nieuwe Testament meestal bij iemand aan huis (Kol.4:15; Film.1:2). Er waren geen kerkgebouwen, om over kathedralen maar te zwijgen. Het idee van een instituut of lidmaatschap is volstrekt onbekend in de Schrift. De ekklesia is geen organisatie, maar een organisme: het lichaam van Christus. En alleen zó functioneert ze ook: organisch! 525

Romeinen 16:5,6 – groet! Groet Epenetus, mijn geliefde, die een eersteling is van Asia voor Christus. Groet Maria die zich veel moeite getroost voor jullie. Er volgt nu een lijst van namen aan wie Paulus groeten overbrengt, maar die we verder niet kennen vanuit het boek Handelingen of ‘de brieven’. Epenetus (= ’geprezen’) is de eerste in die reeks. Paulus noemt hem nogal innig “mijn geliefde” en typeert hem als de eerste in Asia (in het huidige west-Turkije), die voor Christus gewonnen werd. Dat Epenetus pal na Prisca en Aquila wordt genoemd, zou kunnen betekenen dat hij deel uitmaakte van de genoemde ekklesia bij hen aan huis. Een andere link tussen hem en het echtpaar is dat ook Prisca en Aquila in Asia hebben gewoond (namelijk in Efeze, de hoofdstad). Het zou daarom zomaar kunnen dat Epenetus via hen in Rome terecht is gekomen. Ook over de hier genoemde Maria (van het Hebreeuwse Miriam) weten we niet meer dan wat Paulus in dit vers met achting over haar meldt. Paulus groet ook haar. Het Griekse woord voor ‘groet’ is opgebouwd uit de elementen ‘gelijktijdig’ en ’trekken’ en roept de gedachte op van een ‘hug’. Het is dus meer dan alleen gedag zeggen; het drukt zichtbaar en voelbaar genegenheid uit (vergelijk 16:16 “de heilige kus”). 526

Romeinen 16:7 – gemarkeerd onder de apostelen Groet Andronikus en Junias, mijn verwanten en mijn medekrijgsgevangenen, die gemarkeerd zijn onder de apostelen, die ook vóór mij in Christus geweest zijn. Opnieuw noemt Paulus twee (ons verder) onbekende namen. Beide mannen zijn “verwanten” van hem en dus familieleden. Maar hij noemt ze ook “mijn mede-krijgsgevangenen”, wat aangeeft dat zij samen met hem streden (uiteraard in het Evangelie) en om die reden ook met hem gevangen hebben gezeten. Bij welke van de vele gelegenheden dat is geweest (vergelijk 2Kor.11:23), wordt hier niet vermeld. Van deze Andronikus en Junias in Rome, zegt Paulus ook nog dat ze “gemarkeerd zijn onder de apostelen”. “Gemarkeerd” wil zeggen: ze waren ‘gemerkt’ – opvallend, markant. Andronikus en Junias namen te midden van de apostelen een markante plaats in. We moeten bedenken, dat de kring van “de apostelen” (= afgevaardigden) veel uitgebreider was dan alleen “de twaalf”. Zo was Barnabas eveneens apostel (Hand.14:14; 4:36). Zie ook 1 Korinthe 15:5-7, waar eerst sprake is van “de twaalf” en daarna van “al de apostelen”. Karakteristiek voor een apostel is, dat deze een ooggetuige is geweest van de opgewekte Heer en ook door hem is afgevaardigd (1Kor.9:1). Paulus is in elk geval de laatste in die reeks (1Kor.15:8), zodat alle andere apostelen (per definitie) eerder dan hij “in Christus” waren. 527

Romeinen 16:8-11 – connecties in Rome Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer. Groet Urbanus, onze medewerker in Christus en Stachys, mijn geliefde. Groet Apelles, de welbeproefde in Christus. Groet hen die uit [de kring] van Aristobulus zijn. Groet Herodion, mijn verwante. Wederom volgen allerlei namen die alleen hier in het NT worden genoemd. Ampliatus (= ‘vergroten’, vergelijk ‘amplifier’ = versterker) en Stachys (= ‘korenaar) noemt Paulus beiden “mijn geliefde”. Hij blijkt tal van contacten in Rome te hebben waar wij geen flauw idee van hebben. Zo ook Urbanus (= ‘van de stad’ > urban = stedelijk), die hij “onze medewerker in Christus” noemt. Van ene Apelles (> appel = beroep doen op?) weet Paulus dat hij “de welbeproefde in Christus” is. Kennelijk heeft Apelles op uitzonderlijk wijze in Christus een test doorstaan. Dan groet Paulus ook “die uit [de kring] van Aristobulus zijn”. Is dat wellicht de kleinzoon van Herodes de Grote en broer van koning Aprippa I (Hand.12:1), die enkele jaren voor het schrijven van deze brief in Rome overleed? Die link met het vorstenhuis van Herodes wordt bevestigd in de naam van Herodion. Dit familielid van Paulus’ (“mijn verwante”) was mogelijk ook “uit [de kring] van Aristobulus”. De connecties van Paulus in Rome waren deels ook familierelaties. Verklaart dat misschien ook zijn Romeins burgerschap (Hand.22:28)? 528

Romeinen 16:11,12 – in de Heer Groet hen die uit [de kring] van Narcissus zijn, die in de Heer zijn. Groet Tryfena en Tryfosa, [vrouwen] die in de Heer veel moeite doen. Groet Persis, de geliefde die veel moeite doet in de Heer. De naam Narcissus is bij ons vooral bekend als figuur uit de Griekse mythologie, die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Maar hier is sprake van een bekend veronderstelde Romeinse Narcissus. De bekendste Narcissus in die dagen in Rome was de schatrijke vertrouweling van keizer Claudius. Paulus groet niet Narcissus zelf, maar degenen die tot zijn kring of huishouden behoorden, dat wil zeggen: de gelovigen onder hen (“die in de Heer zijn”). Van de drie vrouwen die Paulus in vers 12 met achting noemt, behoren de eerste twee duidelijk bij elkaar: Tryfena en Tryfosa. Hun namen zijn bijna identiek en vermoedelijk waren het zussen (mogelijk waren zij zelfs een tweeling). Hun namen betekenen zoiets als ‘weelderig’, maar de credits die Paulus hen geeft, staan in contrast daarmee. Ze getroosten zich namelijk veel moeite in de Heer. Persis (= ‘Perzische’) wordt apart door Paulus gegroet. Evenals de genoemde zusters getroost zij zich veel moeite in de Heer. Speciaal wordt ze ook nog “de geliefde” genoemd. Hoe mooi is dat: kennelijk had ze algemeen die reputatie. 529

Romeinen 16:13 – Rufus en Paulus’ moeder Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer en zijn moeder en de mijne. Een aparte groet krijgt Rufus (= ’rooie’) “de uitverkorene in de Heer”. Aangezien alle gelovigen uitverkorenen van God zijn (8:33), moet het hier gaan over een bijzondere uitverkiezing van Rufus. Voor een unieke taak of positie. De enige andere Rufus die we in de Schrift tegenkomen is in Marcus 15:21, waar sprake is van ene Simon van Cyrene, een voorbijganger die geprest werd de zware balk op te nemen die Jezus droeg op weg naar Golgotha. Zijdelings merkt Marcus daarbij op dat deze Simon “de vader van Alexander en Rufus” is. Kennelijk was het Romeinse (!) lezerspubliek van Marcus bekend met deze namen. Zodat de Rufus die Paulus hier groet, mogelijk de zoon van Simon van Cyrene was. Paulus’ connectie met Rufus loopt via Rufus’ moeder die ook Paulus’ moeder is. Is dat niet opmerkelijk?! Meestal wordt dat laatste overdrachtelijk opgevat: Rufus’ moeder zou als een moeder voor Paulus zijn geweest. Maar waarom niet letterlijk? In dat geval is Paulus’ moeder ooit hertrouwd en is Rufus een zoon uit haar tweede tweede huwelijk en daarmee dus Paulus’ halfbroer. Hoe dan ook: Paulus’ moeder was kennelijk Romeins (vergelijk Hand.22:28). Inderdaad, vele wegen leidden Paulus naar Rome! 530

Romeinen 16:14,15 – in Rome, maar niet rooms Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas en de broeders die samen met hen zijn. Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster en Olympas en alle heiligen die samen met hen zijn. Met uitzondering van Hermes (Hand.14:12), komen we geen van de negen genoemde namen in vers 15 en 16 elders in het Nieuwe Testament nog tegen. Paulus’ netwerk aan contacten in Rome is opvallend groot. Het is ook vanuit dat gezichtspunt zeer begrijpelijk, dat hij bij zijn voorgenomen reis naar Spanje een langere tussenstop heeft gepland in Rome (15:28). In Rome waren heel wat huizen waar gelovigen als ekklesia samenkwamen. Eén zo’n kring was in het huis van Prisca en Aquila (:5), maar ook in vers 15 en vers 16 worden tal van namen genoemd samen met “de broeders” of “alle heiligen die met hen zijn”. Er was geen genootschap, vereniging of een organisatorische paraplu waaronder men opereerde, maar wel een levende, organische eenheid. Het centralistische (roomse) model, dat zich later in deze stad zou ontwikkelen is een wanstaltig karikatuur van deze eenheid. Een instituut gebaseerd op macht en geld, zonder enige notie van wat het Evangelie is. Ware eenheid is geestelijk en wordt gevoed door liefde voor God en voor wat Hij te melden heeft (vergelijk ‘Filologus’ = liefhebber van het woord!). 531

Romeinen 16:16 – een heilige kus Groet elkaar in een heilige kus. Al de ekklesia’s van Christus groeten jullie. Tientallen namen zijn al genoemd om de groeten aan gelovigen over te brengen. Nu laat Paulus ook weten van wie die groeten in het algemeen komen (“al de ekklesia’s van Christus”) om in vers 21-23 nog zeven namen in het bijzonder te noemen. Naast de vele groeten die hij per brief overbrengt, spoort Paulus nu ook zijn lezers aan om elkaar te groeten “in een heilige kus”. De aansporing zit ’m niet in de vorm; Paulus schrijft niet: groet elkaar met een kus. Nee, hij veronderstelt dat men elkaar naar gewoonte groet met een kus en roept zijn lezers op dit “in een heilige kus” te doen. Dat staat niet alleen tegenover de verraderlijke ‘judaskus’, maar het onderscheidt zich ook van de profane, alledaagse kus. Met de kus (Grieks: philema) drukken we genegenheid uit met de mond. Afhankelijk van de context (cultuur, plaats en etiquette) kan het allerlei betekenissen in zich hebben, maar in het algemeen is het een intieme uiting van affectie. Met de “heilige kus” (vergelijk 1Kor.16:20; 2Kor.13:12; 1Thes.5:26 en 1Petr.5:14!) bezegelen we onderling de liefde Gods. De “heilige kus” herinnert aan God die door Christus de wereld met Zich ver-zoent! 532

Romeinen 16:17 – mijd hen Maar ik roep jullie op broeders, dat jullie opmerken degenen die onenigheden en valstrikken maken buiten het onderwijs dat jullie leerden. En mijd hen! Pal na de reeks van hartelijke groeten volgt nog een dringende oproep en waarschuwing. De eenheid die Paulus’ lezers in Rome kenden, was gelegen in “het type onderwijs” dat aan hen was overgeleverd en waar ze van harte gehoorzaam aan waren geworden (6:17). Maar er waren kapers op de kust en Paulus wil graag dat zijn lezers hen opmerken. Hij roept ze niet op om deze mensen te bestrijden, maar in de eerste plaats om ze op te merken. De leraren waarover Paulus het heeft, herkent men aan het feit dat ze “buiten (letterlijk: naast) het onderwijs” van de apostel omgingen. Dat is hun signalement. Met hun onderwijs zaten ze er dus met recht “naast”. En de effecten van hun leer laten zich raden: ze veroorzaken “onenigheden en valstrikken”. Zo is het altijd ook weer in de kerkgeschiedenis gegaan. Zodra men afwijkt van Paulus’ onderwijs ontstaat verdeeldheid en houdt men geen stand (“valstrikken”). En wat moesten de lezers in Rome met lieden die met deze afwijkende verhalen aankwamen? Paulus zegt: “mijd hen!” En die aansporing is vandaag nog net zo actueel als toen! 533

Romeinen 16:18 – misleiding van argelozen Want zulke lieden dienen niet onze Heer Christus als slaaf, maar hun eigen buik en door vriendelijke en zegenende taal misleiden zij de harten van de argelozen. In het voorgaande vers waarschuwde Paulus voor mensen die “onenigheden en valstrikken” veroorzaken onder de gelovigen. Zij bereiken dit door af te wijken van het onderwijs, dat de gelovigen in Rome (aansluitend op Paulus) hadden ontvangen. Wat deze lieden precies leerden wordt niet vermeld, maar hun motieven en strategieën stelt Paulus wel aan de kaak. En die zeggen genoeg. Het eerste is dat zij (in de praktijk) Christus niet als Heer erkenden en zich dus niet aan zijn absolute gezag onderwierpen. Ze refereerden wellicht aan Jezus’ onderwijs op aarde, maar Hij was voor hen niet degene die, door zijn opwekking uit de doden, “tot Heer en Christus is gemaakt” (Hand.2:36). Zij dienden vooral “hun eigen buik”, wat mogelijk een sneer is naar het promoten van Israëls spijswetten onder de natiën. Het succes van deze leraren lag vooral in hun “vriendelijke en zegenende” taal. Hun presentatie was mooi, maar het was ‘een vlag op een modderschuit’. Hoe gemakkelijk om daarmee niets vermoedende luisteraars ‘in te pakken’. Daarom is in tijden van misleiding een kritisch denkvermogen van levensbelang! 534

Romeinen 16:19 – ongekunsteld Want jullie gehoorzaamheid bereikte allen; over jullie verblijd ik mij en ik wil, dat jullie wijs zijn in het goede maar ongekunsteld in het kwade. In vers 17 riep Paulus zijn lezers op, om degenen op te merken die afwijken van het solide onderwijs. Alleen wanneer men in staat is hen te signaleren, kan men ze ook ontwijken. In vers 18 beschrijft Paulus vervolgens, dat zulke lieden alleen succes kunnen boeken bij argelozen, die alles voor zoete koek slikken. En hier, in vers 19, maakt hij duidelijk dat hij zich hierover geen zorgen maakt bij zijn lezers. Eerder schreef hij (1:8), dat er wereldwijd een sprake uitging van het geloof in Jezus Christus in Rome. Het “bereikte allen”. En Paulus is daar blij mee! De “gehoorzaamheid” waarvan hier sprake is, is de “gehoorzaamheid van geloof” (1:5; 16:26). Het waren geen ‘werken’ (der wet) die Paulus voorhield, maar het was een Goed Bericht – een mededeling! En geloof geeft daaraan gehoor en zegt ‘amen!’ Paulus wil dat zijn lezers “wijs zijn in het goede”, dat wil zeggen: in “het onderwijs” dat ze hadden ontvangen (:17). En in alles wat daarvan afweek (“het kwade”), konden ze maar beter onnozel en naïef blijven. Want wie de waarheid kent, herkent de leugen! Zo simpel is het! 535

Romeinen 16:20 – de satan verbrijzelen onder jullie voeten De God nu van de vrede zal de satan verbrijzelen onder jullie voeten in snelheid. De genade van onze Heer Jezus is met jullie. In de voorgaande verzen werden degenen die “onenigheden en valstrikken” veroorzaken (:17) aan de kaak gesteld. Ze zijn werktuigen van de tegenstander, die er immers op uit is om met listen gelovigen van hun positie in Christus te doen wegdwalen (Ef.6:11). Met onvrede als gevolg en vervreemding van elkaar (onenigheden). Paulus was echter blij dat de tegenstander geen succes had bij zijn lezers in Rome. De God van de vrede die met hen allen is (15:33!), staat ervoor garant dat de satan te Zijner tijd, in no-time verbrijzeld zal worden onder hun voeten. Het idee is niet zozeer dat dit gauw zou gebeuren, maar dat wanneer het gebeurt, dit “in snelheid” zal plaatsvinden. In Genesis 3:15 wordt van de Christus (“het zaad van de vrouw”) voorzegd, dat deze de kop van de slang zal vermorzelen. Hier wordt dit toegepast op de gelovigen (“onder jullie voeten”). Logisch, zij maken deel uit van Christus’ lichaam! Zoals in al Paulus’ brieven (2Thes.3:17,18) sluit hij ook hier af met de woorden “de genade van onze Heer Jezus is met jullie”. Dat is geen wens maar een garantie! 536

Romeinen 16:21 – postscriptum Mijn medewerker Timotheüs groet jullie en Lucius en Jason en Sosipater, mijn verwanten. Zojuist waren alle groeten overgebracht plus de bij Paulus gebruikelijk afsluiting van zijn brieven. Wat nu volgt is duidelijk een naschrift, waarin eerst nog een achttal namen worden genoemd met groeten. De eerste is Paulus’ medewerker Timotheüs die hem sinds Handelingen 16:3 vrijwel voortdurend vergezelde. Zijn naam wordt in maar liefst elf brieven vermeld. De naam Lucius kennen we verder niet, tenzij… het een variant is van de naam Lucas (vergelijkbaar met de varianten Prisca en Priscilla). En die optie is niet alleen heel goed mogelijk, maar wordt zelfs waarschijnlijk wanneer we bedenken dat Paulus de Romeinen-brief schreef ten tijde van Handelingen 20:3, waarbij we vanuit de navolgende verzen weten, dat zowel Timotheüs alsook Lucas in gezelschap van Paulus waren. De twee (of drie?) laatstgenoemde namen die de groeten overbrengen naar Rome, Jason en Sosipater, zijn verwanten van Paulus. Jason is wellicht dezelfde als die in Handelingen 17:5-9 genoemd wordt. Hij kwam uit Thessalonika. Sosipater is zo goed als zeker dezelfde als Sopater uit Berea (Hand.20:4), die evenals Timotheüs en Lucas tot de delegatie behoorde die naar Jeruzalem afreisde. Door Schrift met Schrift te vergelijken krijgen heel wat namen in deze lijst alsnog een gezicht. 537

Romeinen 16:22,23 – Tertius en Quartus Ik Tertius, die de brief schrijft, groet jullie in de Heer. Gajus groet jullie, mijn gastheer en van heel de ekklesia. Erastus groet jullie, de beheerder van de stad en Quartus, de broeder. Gewoonlijk dicteerde Paulus zijn brief en ondertekende hij (als waarmerk) met een eigenhandige groet (1Kor.16:21; Kol.4:18). Bij uitzondering kennen we alleen de naam van de schrijver van de Romeinen-brief en uit de groet blijkt dat ook hij een gelovige was. De naam Tertius betekent ‘derde’, zoals Quartus ‘vierde’ betekent. Trouwens, in het gezelschap waarmee Paulus naar Jeruzalem reisde (Hand.20:4), bevond zich ook nog ene Secundus, wat ’tweede’ betekent. Deze Latijnse namen zijn dus niks anders dan nummers: een tweede, een derde en een vierde. Maar wonderlijk genoeg, een Primus (= ‘eerste’) onder deze broeders ontbreekt. Of toch niet? Die kwalificatie komt slechts toe aan de Zoon: “de eerste onder vele broeders” (8:29)! Gajus is wellicht dezelfde als die enkeling die door Paulus ooit is gedoopt (1Kor.1:14). Hij woonde royaal in Korinthe en Paulus zelf verbleef bij hem, maar ook heel de ekklesia vond in zijn huis onderdak. Erastus was “de oikonomos van de stad” (Korinthe), waarschijnlijk een soort wethouder. Maar onder de gelovigen was hij niet hoger of meer dan “Quartus, de broeder”. 538

Romeinen 16:25 – “mijn Evangelie” Aan Hem nu, die bij machte is jullie standvastig te maken, volgens mijn Evangelie… Nu gaat Paulus zijn brief definitief afsluiten door een lofprijzing aan de ene God, wiens heerlijkheid in heel deze brief centraal staat. De vorm van deze lofprijzing is opvallend. Want Paulus begint met de lofprijzing (:25a), onderbreekt deze vervolgens in een lange tussenzin (:25b en 26), waarna hij alsnog de lofprijzing afsluit (:27). En in de tussenzin spreekt hij over een geheim dat God onthult in de huidige tussentijd, die een onderbreking is in de weg die God gaat met Israël. Is dat niet prachtig?! Paulus drukt de waarheid van de huidige tussentijd stilistisch uit, in een tussenzin. Paulus’ lofprijzing begint met de mededeling dat God bij machte is ons standvastig te maken. Dat is: vast te doen staan. En dan begint de tussenzin over wat Paulus “mijn Evangelie” noemt. Dat is het Evangelie dat hij niet heeft ontvangen of geleerd van een mens, maar door onthulling van Jezus Christus zelf (Gal.1:12). In Galaten 2:7 noemt hij dit “het Evangelie van de voorhuid”, waarin de besnijdenis (en alles wat daarmee verband houdt) geen enkele rol speelt. Als God ons vandaag (in deze tussentijd) vast doet staan, dan doet Hij dat per definitie in het Evangelie van Paulus! 539

Romeinen 16:25 – een verzwegen geheim Aan Hem nu, die bij machte is jullie standvastig te maken, volgens mijn Evangelie en de proclamatie van Jezus Christus, volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt wordt… Voor de huidige tussentijd, waarin Israël tijdelijk terzijde is gesteld, heeft God een apostel buiten het land geroepen. Om volgens het Evangelie zoals dat aan hem is toevertrouwd (“mijn Evangelie”), Jezus Christus te herauten. Deze boodschap van Paulus is, zo schrijft hij, “volgens onthulling van een geheim”. Zolang een geheim niet onthuld is, is alles verborgen. Er is hooguit een vermoeden, maar alles is raadselachtig en onbekend. Het Griekse woord voor ‘geheim’ (of verborgenheid) is musterion en daarin herkennen we direct ons woord ‘mysterie’. Gedurende de voorbije “aeonische tijden” (= tijden van aeonen, wereldtijdperken) is dat geheim “verzwegen”. Het is aan niemand bekend gemaakt en met opzet stil gehouden. Tot de onthulling van het geheim had geen mens er weet van. In Efeze 3:5 spreekt Paulus van het geheim “dat in andere generaties niet werd bekend gemaakt”. Het “werd verhuld vanaf de aeonen” (Ef.3:9). En in Kolosse 1:26 schrijft de apostel: “het geheim, dat verhuld is vanaf de aeonen en vanaf de generaties”. Maar nu (via Paulus)… is het onthuld en openbaar gemaakt! 540

Romeinen 16:25,26 – nu openbaar gemaakt …volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt wordt alsook door profetische geschriften, volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God, tot gehoorzaamheid van geloof, aan al de natiën bekend gemaakt wordt… Het is God die bij machte is ons standvastig te maken in wat Paulus noemt “mijn Evangelie”. Daarin wordt een geheim onthuld dat gedurende de tijden van aeonen stil werd gehouden, maar nu openbaar wordt gemaakt. “… alsook door profetische geschriften (…) tot gehoorzaamheid van geloof, aan al de natiën bekend gemaakt wordt”. Het is een wat lastige zin met allerlei wendingen, maar het idee moet duidelijk zijn. Ook via “profetische geschriften” wordt het geheim aan al de natiën bekend gemaakt. Niet alleen mondeling, maar ook in geschrift heeft Paulus het onthulde geheim gedicteerd en opgetekend. Zodat we nu, bijna twintig eeuwen later, nog steeds kennis kunnen nemen van wat aan hem werd onthuld en wat hij, als apostel en leermeester van de natiën, heeft mogen bekendmaken. Maar hij moest dat ook, want het is”… volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God”. Evenals in Romeinen 1:5, is hier sprake van “gehoorzaamheid van geloof“. Niet van “werken” (vergelijk 9:32). Al de natiën zouden gehoor geven aan wat God naar zijn belofte zelf heeft vervuld! 541

Romeinen 16:25,26 – aeonische tijden & de aeonische God …volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt (…) volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God… Het begrip ‘aeon’ en alle varianten daarvan, komt een kleine tweehonderd keer voor in ons ‘Nieuwe Testament’. De doorsnee bijbellezer krijgt geen idee daarvan, omdat het niet alleen met ‘eeuw’, maar ook met ‘eeuwigheid’ wordt vertaald. Dat laatste is zeer kwalijk, omdat het suggereert dat een aeon geen begin of einde zou hebben, wat absoluut niet waar is. De Schrift spreekt van “vóór de aeonen” (1Kor.2:7) en elders van “vóór aeonische tijden” (Tit.1:2; 2Tim.1:9). De term “aeonische tijden” geeft in zichzelf al aan dat “aeonisch” (eeuw-ig) niet tegenover “tijd” (Grieks: chronos) staat. De eerste aeonische tijd werd opgevolgd door een andere aeonische tijd. Vandaar het meervoud “aeonische tijden”. Of zoals meerdere vertalingen iets vrijer weergeven: “tijden van eeuwen”. Efeze 2:2 spreekt van de “de aeon van deze wereld”; aeonen zijn opeenvolgende werelden of ‘wereldtijden’. Wanneer “aeonische tijden” hetzelfde als “tijden van aeonen” zijn, dan is de term “aeonische God” ook eenvoudig te verstaan. Het verwijst naar de God van de aeonen. Naar Hem die een “plan van aeonen” heeft (Ef.3:11) en die naar zijn gemaakt bestek aanstuurt op “de voleinding van de aeonen” (Hebr.9:26). Wat een GOD! 542

Romeinen 16:27 – de alleen wijze GOD …aan [de] alleen wijze God, zij door Jezus Christus, de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen! Vanwege de lange tussenzin over het “geheim dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt wordt”, zou de lezer haast vergeten, dat het nog steeds om een lofprijzing aan God gaat. Daarmee wordt deze langste en magistrale brief van de apostel, waardig afgesloten. Hem die bij machte is standvastig te maken volgens Paulus’ Evangelie (:25a), heet hier de “alleen wijze God”. Dat is Hij die met een “diepte van rijkdom en van wijsheid en kennis” onnaspeurlijke wegen gaat met al zijn schepselen (11:33). Niemand kan Hem van advies dienen, want Hij is de “alleen wijze GOD”. Slechts aan Hem komt toe “de heerlijkheid tot in de aeonen” (1:25; 9:5; 11:36). Zoals altijd weer in de Schrift, opereert God “door Jezus Christus”. God is de Onzienlijke en “door Jezus Christus” die zijn Beeld is (Kol.1:15), zien we Hem. Door hem komt God tot ons, maar omgekeerd ook: door hem komen wij tot God. “Want er is één God en één Middelaar van God en mensen, de mens Christus Jezus…” (1Tim.2:5). Elke knie zal buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Heer is… tot heerlijkheid van God de Vader (Filp.2:9-11)! 543

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
  153. 153
  154. 154
  155. 155
  156. 156
  157. 157
  158. 158
  159. 159
  160. 160
  161. 161
  162. 162
  163. 163
  164. 164
  165. 165
  166. 166
  167. 167
  168. 168
  169. 169
  170. 170
  171. 171
  172. 172
  173. 173
  174. 174
  175. 175
  176. 176
  177. 177
  178. 178
  179. 179
  180. 180
  181. 181
  182. 182
  183. 183
  184. 184
  185. 185
  186. 186
  187. 187
  188. 188
  189. 189
  190. 190
  191. 191
  192. 192
  193. 193
  194. 194
  195. 195
  196. 196
  197. 197
  198. 198
  199. 199
  200. 200
  201. 201
  202. 202
  203. 203
  204. 204
  205. 205
  206. 206
  207. 207
  208. 208
  209. 209
  210. 210
  211. 211
  212. 212
  213. 213
  214. 214
  215. 215
  216. 216
  217. 217
  218. 218
  219. 219
  220. 220
  221. 221
  222. 222
  223. 223
  224. 224
  225. 225
  226. 226
  227. 227
  228. 228
  229. 229
  230. 230
  231. 231
  232. 232
  233. 233
  234. 234
  235. 235
  236. 236
  237. 237
  238. 238
  239. 239
  240. 240
  241. 241
  242. 242
  243. 243
  244. 244
  245. 245
  246. 246
  247. 247
  248. 248
  249. 249
  250. 250
  251. 251
  252. 252
  253. 253
  254. 254
  255. 255
  256. 256
  257. 257
  258. 258
  259. 259
  260. 260
  261. 261
  262. 262
  263. 263
  264. 264
  265. 265
  266. 266
  267. 267
  268. 268
  269. 269
  270. 270
  271. 271
  272. 272
  273. 273
  274. 274
  275. 275
  276. 276
  277. 277
  278. 278
  279. 279
  280. 280
  281. 281
  282. 282
  283. 283
  284. 284
  285. 285
  286. 286
  287. 287
  288. 288
  289. 289
  290. 290
  291. 291
  292. 292
  293. 293
  294. 294
  295. 295
  296. 296
  297. 297
  298. 298
  299. 299
  300. 300
  301. 301
  302. 302
  303. 303
  304. 304
  305. 305
  306. 306
  307. 307
  308. 308
  309. 309
  310. 310
  311. 311
  312. 312
  313. 313
  314. 314
  315. 315
  316. 316
  317. 317
  318. 318
  319. 319
  320. 320
  321. 321
  322. 322
  323. 323
  324. 324
  325. 325
  326. 326
  327. 327
  328. 328
  329. 329
  330. 330
  331. 331
  332. 332
  333. 333
  334. 334
  335. 335
  336. 336
  337. 337
  338. 338
  339. 339
  340. 340
  341. 341
  342. 342
  343. 343
  344. 344
  345. 345
  346. 346
  347. 347
  348. 348
  349. 349
  350. 350
  351. 351
  352. 352
  353. 353
  354. 354
  355. 355
  356. 356
  357. 357
  358. 358
  359. 359
  360. 360
  361. 361
  362. 362
  363. 363
  364. 364
  365. 365
  366. 366
  367. 367
  368. 368
  369. 369
  370. 370
  371. 371
  372. 372
  373. 373
  374. 374
  375. 375
  376. 376
  377. 377
  378. 378
  379. 379
  380. 380
  381. 381
  382. 382
  383. 383
  384. 384
  385. 385
  386. 386
  387. 387
  388. 388
  389. 389
  390. 390
  391. 391
  392. 392
  393. 393
  394. 394
  395. 395
  396. 396
  397. 397
  398. 398
  399. 399
  400. 400
  401. 401
  402. 402
  403. 403
  404. 404
  405. 405
  406. 406
  407. 407
  408. 408
  409. 409
  410. 410
  411. 411
  412. 412
  413. 413
  414. 414
  415. 415
  416. 416
  417. 417
  418. 418
  419. 419
  420. 420
  421. 421
  422. 422
  423. 423
  424. 424
  425. 425
  426. 426
  427. 427
  428. 428
  429. 429
  430. 430
  431. 431
  432. 432
  433. 433
  434. 434
  435. 435
  436. 436
  437. 437
  438. 438
  439. 439
  440. 440
  441. 441
  442. 442
  443. 443
  444. 444
  445. 445
  446. 446
  447. 447
  448. 448
  449. 449
  450. 450
  451. 451
  452. 452
  453. 453
  454. 454
  455. 455
  456. 456
  457. 457
  458. 458
  459. 459
  460. 460
  461. 461
  462. 462
  463. 463
  464. 464
  465. 465
  466. 466
  467. 467
  468. 468
  469. 469
  470. 470
  471. 471
  472. 472
  473. 473
  474. 474
  475. 475
  476. 476
  477. 477
  478. 478
  479. 479
  480. 480
  481. 481
  482. 482
  483. 483
  484. 484
  485. 485
  486. 486
  487. 487
  488. 488
  489. 489
  490. 490
  491. 491
  492. 492
  493. 493
  494. 494
  495. 495
  496. 496
  497. 497
  498. 498
  499. 499
  500. 500
  501. 501
  502. 502
  503. 503
  504. 504
  505. 505
  506. 506
  507. 507
  508. 508
  509. 509
  510. 510
  511. 511
  512. 512
  513. 513
  514. 514
  515. 515
  516. 516
  517. 517
  518. 518
  519. 519
  520. 520
Home


You need flash player to view this online publication