13

In de Hof van Eden kwam het werkelijke besef van goed en kwaad, en later van sterven en doodgaan, pas nadat zij van de boom gegeten hadden. Klaarblijkelijk lag het dus al in Gods plan, in Zijn bedoeling, dat de mens kennis zou krijgen van goed en kwaad. Niet om een eind aan de mens te maken, maar om de mens uiteindelijk op een oneindig hoger niveau te tillen: van aards en vleselijk, naar hemels en geestelijk (daar kom ik later nog op terug). Het gaat om een niveau dat de mens zelf nooit had kunnen bereiken. Kennis die alleen God bezit, namelijk de kennis van goed en kwaad. Kennis die ons niet meteen het ultieme geluk gaat schenken, en zelfs onze ondergang betekent. Maar kennis die onze God ons wél zal schenken, als onderdeel van Zijn allesomvattende plan om eens Alles in allen te kunnen zijn! De ‘gelukkige God’ zal dan Alles zijn in een volmaakt ‘gelukkige’ schepping. En dat we dit alles als onderdeel van Zijn plan mogen vermoeden, kunnen we ook afleiden uit alle voorzorgsmaatregelen die God al van tevoren had getroffen: 1 Pet.1:18-20: “… vrijgekocht … met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, maar is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van jullie …” De eerste mens, in de hof van Eden, was dus nog totaal onwetend van goed en kwaad en sterven en doodgaan, en zonder kennis van goed en kwaad, zou hij ook onwetend zijn gebleven! Is dat de reden waarom God, de tegenstander – de slang2 – toestaat om, in de Hof van Eden, de mens te laten verleiden? Om via die weg kennis te krijgen van wat goed is en wat kwaad. En wat het betekent om het leven door sterven te verliezen. Maar wel met het doel, om uiteindelijk, juist via díe weg, het échte leven te vinden, in onsterfelijkheid en heerlijkheid?! 15

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication