25

6. De Griekse Schrift Mattheüs Mattheüs (3:2) begint met de roep: Keer je om, want het koninkrijk van de hemelen is nabij! Dat klonk toen anders in de oren van de Joden in het land dan nu voor ons. Daar bestond overheersing door een vreemde mogendheid. Zij werden teruggeroepen tot hun Man, die in de hemelen resideerde. Johannes moest roepen, en dat in verband met Daniël 7:27; de Joden behoorden tot dat volk. Zij werden opgeroepen hun nationale zonden te belijden (overspel met andere goden). De luisteraars waren vertrouwd met de komende verontwaardiging. Matt.3:7; Mal.4:1 De Joden waren de kinderen (zonen) van de bruidskamer, Matt.9:15 de Heer was de Bruidegom. Marc.2:19-20; Luc.5:34-35 Zijn bediening en die van de twaalf, sloot de natiën buiten. Matt.10:5-6; 15:24 Jodendom was een boos en overspelig geslacht. Matt.12:39; 16:4; Marc.8:38 Het draait daar om Israël, want zij waren gehuwd met Jahweh. Am.3:1-2 Christus’ gemeente van Mattheüs 16:8, was de Joodse, evenals de gemeente in de wildernis. Hand.7:3; Ps.22:22,25 Omkering (metanoia) en waterdoop, waren de sleutels tot het koninkrijk. De Heer had ze in Zijn hand, om ze te gebruiken tijdens 31

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication