Goede werken zijn altijd prima, maar het zou de vrucht van genade zijn; geen voorwaarde om die te ontvangen! Ef.2:10; Fil.2:12; 2Tim.2:21; 3:17; 4:5 Bij Petrus en anderen lezen we wedergeboorte. 1Petr.1:23; Joh.3:8; Matt.19:28 In 1 Petrus 2:5 lezen we over de voorrechten die oorspronkelijk Ex.19:6 bedoeld waren voor Israël als de bruid, en dat is nog steeds zo. Wij zijn geen ‘generatie’ of ‘koninklijk priesterschap’; geen ‘natie’ of ‘volk’ in welk opzicht dan ook. 1Petr.2:9 Wij zijn individuele gelovigen, hier en daar een aantal. Wij zijn een eenheid door dezelfde geest, en wij zijn allen verbonden met dat ene Hoofd: Christus Jezus. Maar de voorrechten van het priesterschap en koningschap over heel de aarde, worden gegeven aan een natie dat de vruchten ervan brengt. Matt.21:33-46; Ps.118:22-23 Petrus geeft aan dat in hen – hij spreekt daar tegen Joodse mensen die verstrooid werden en in Klein-Azië terechtkwamen – de profetie van Hosea 1:9-11 en 2:23 vervuld wordt. Dit volk Israël was eens vervreemd en gescheiden. Nu was de Heer tot hen gekomen en nodigde hen om terug te keren! Degenen die Hem aannamen ontvingen macht om kinderen van God te worden Joh.1:12 Zij waren niet Zijn volk, maar nú wel. Dit gaat niet over de natiën, 1 Petrus 2:1112 spreekt van Joodse gelovigen te midden van de natiën. In 1 Petrus worden de gelovigen opgeroepen “te volgen in de voetstappen van Jezus”; te wandelen zoals Hij toen Hij op aarde was. Wij zijn echter geroepen Christus na te volgen, 1Cor.11:1; 4:16; 1Thess.1:6; 2Thess.3:7,9 en om navolgers van God te worden. Ef.5:1 47
42 Online Touch Home