22

vertalers in plaats van ‘aanzienlijken’ het begrip reuzen gebruikt hebben Gen. 6:4, is vermoedelijk terug te voeren op het gegeven, dat de Joodse rabbijnen (waarschijnlijk 70 in aantal), die rond 300 voor Christus de Tenach (OT) in het Grieks vertaalden (vandaar de naam ‘Septuagint’), sterk beïnvloed waren door Griekse mythologie, en gigantês (giganten) schreven Gen. 6:4. Bij vers 4 moet nog vermeld worden, dat hier meestal zo vertaald wordt alsof de Adamsdochters (dochters ‘der mensen’) zonen baarden, die tot “reuzen” (nephilim) uitgroeiden. Maar de tekst zegt niets over de nakomelingen van deze huwelijken, maar heeft betrekking op de eerstgeborenen, die Adams directe dochters huwden en hier als volgt genoemd worden: de aanzienlijken, de machtigen, stervelingen met een naam. Blijkbaar werden ook de dochters van Adam, die hun vader overleefden, door eerstgeborenen van de lijn van Seth gehuwd. Zodat laatstgenoemden tot aan Henoch, Methusalem en Lamech als zonen van de onderschikker Adam tot de aanzienlijke en machtige mannen behoorden. Enkelen van hen hebben vermoedelijk ernaar gestreefd zichzelf een naam te maken, in plaats van Jahweh te verhogen. Ongeveer zo’n duizend jaar na Adams dood waren de gedachten van het mensenhart in de lijn van Seth wel net zo boos geworden als die in de lijn van Kaïn Gen.6:5. Wij weten wat de Schrift aangeeft: 23

23 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication