6

INLEIDING Wat buiten het bereik van onze vijf zintuigen bestaat, heeft van oudsher de nieuwsgierigheid van veel mensen gewekt, vooral wat die wezens in het heelal betreft, die anders niet waarneembaar zijn. Omdat contact met deze wezens hoofdzakelijk gebeurde door boden of afgezanten, was het gebruikelijk ze ‘engelen’ te noemen, alsof ze allen bezig zijn met het overbrengen van boodschappen. Omdat de Schrift heel weinig over hen vertelt, heeft men in de vóórchristelijke tijd al geprobeerd aanvullende literatuur over dit thema te creëren. Daarom spelen ‘engelen’ zo’n grote rol in oude Joodse boeken, zoals de apocriefe boeken en soortgelijke twijfelachtige producten, zoals onder meer in het zogenaamde boek Henoch, dat inderdaad een citaat bevat, dat inhoudelijk overeenkomt met Judas vers 14 en 15. Alleen een microscopisch nauwgezet onderzoek van de heilige Schrift kan ons hier leiden op de juiste weg. Dat zal ons bewaren voor allerlei producten van ongebreidelde fantasie, die men maar al te vaak tot achtergrond voor Gods woord heeft gemaakt, om dit Woord vanuit deze valse achtergrond uit te leggen. Eén van de grootste moeilijkheden voor een juist begrip ligt in de discordante vertaling van het woord aggelos, dat men alleen met ‘bode’ of ‘boodschapper’ vertaalde als het om mensen ging Luc7:24; 9:52; 2Cor.8:23; Jak.2:25. Elders echter meestal met ‘engel’. Luther zelf schreef nog in Mattheüs en de parallelteksten: ‘Zie, Ik zend 7

7 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication