61

de schepping van zijn vorstendom ‘onberispelijk’ wandelde, dan betekent dit nog niet ‘zondeloos’. Ook een Noach was ‘onberispelijk’ in zijn generatie Gen. 6:9, evenals de psalmist David Ps.18:24. Maar wie zou willen beweren, dat zij zondeloos waren? Het slotwoord over de vorst van Tyrus luidt: Berucht werd jij; niets ben je gedurende de eon Ez. 28:19 Deze uitspraak past op de omgebrachte vorst van Tyrus, die voor de ogen van zijn tijdgenoten werd geoordeeld, toen zijn regering niet langer onberispelijk bleef, maar het kwaad liet zien, dat in zijn binnenste was. Dit slotwoord (letterlijk: niets ben je, gedurende de eon) kan toch nooit voor ‘de tegenstander’ gelden, net zo min als: onberispelijk wandelde je in jouw wegen … totdat kwaad in je gevonden werd Ez.28:15 De tegenstander zondigt echter van den beginne 1Joh.3:8. Serafs Jesaja beschrijft Jes.6, hoe hij Gods heerlijkheid in een visioen zag vgl. Joh. 12:41. Hij zou het niet gedurfd hebben uit zichzelf de heilige plaatsen in de door mensenhanden gemaakte tempel in Jeruzalem te betreden. Zoals ooit de vrome koning Uzzia dat gedaan had, toen hij op het hoogtepunt van zijn macht gekomen was 2Kron.26. 62

62 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication