70

mensheid een verwrongen beeld van hun Schepper en Redder-God voor te spiegelen. - Demonen doen dit niet. Als zij spreken erkennen zij de soevereiniteit van Christus en geven Hem de gepaste eer Luc.4:34. Zij vrezen Zijn naam en beelden zich niet in het tegen Hem te kunnen opnemen. Als de mensen slechts net zo veel geloof in Christus zouden hebben als zij, dan zouden meer demonen uitgedreven worden. De demonen geloofden en huiverden, de discipelen echter twijfelden en faalden. Bij één zo’n gelegenheid vroegen zij de Heer: ‘Waarom konden wij hem (de demon) niet uitdrijven?’ Matth.17:19. Jezus’ antwoord luidde: ‘Om jullie kleingeloof!’ 17:20. Zij hadden weliswaar de volmacht, maar niet het geloof. Een uitvoerig verslag over de geest, die maakt dat men niet kan spreken en die zij niet konden uitdrijven vinden wij in Marcus 9:1429. Terwijl de Heer op de hoge berg voor Petrus, Jacobus en Johannes van gedaante veranderde en met heerlijkheid omhuld werd, waren de achtergebleven discipelen niet in staat een epilepticus te genezen, die van kind af aan vaak in vuur en in water viel. Hier Marc.9:29 verklaarde de Heer, dat men deze soort alleen door gebed kon laten uitgaan. (Sommige vertalingen schrijven hier: ‘door gebed en vasten’, of zij hebben ‘en vasten’ in een voetnoot, om aan te geven dat voor deze toevoeging maar weinig bewijs te vinden is). 71

71 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication