103

ontvangen ze vanuit dat Hoofd hun voeding en levenskracht (Kol. 2:19). Ze mogen “waardig” [= in overeenstemming met] hun roeping wandelen (Efe. 4:1), als koningskinderen. God heeft hen als Zijn volwassen kinderen aangenomen en bewerkt in hen zowel het willen als het werken door Zijn Geest (Fil. 2:13). Ze mogen wandelen zonder angst (Rom. 8:15, 2 Timotheüs 1:7, 1 Joh. 4:15-19), in vertrouwen op hun hemelse Vader die ook waar het hun levenspraktijk betreft in alles zal voorzien (Efe. 2:10, Fil. 2:13). “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen“ (Gal. 5:1). Voor zondaars Op de vraag voor wie is de wet dan wél bestemd is, antwoordt Paulus, dat de wet er is “voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars” (1 Timotheüs 1:10). De wet is gegeven om mensen van zonde te overtuigen en hen te doen beseffen dat zij niet door eigen inspanningen behouden kunnen worden. De wet is niet bedoeld om de mens rechtvaardig te maken, maar om hem te veroordelen. Over het doel van de wet zegt de apostel: “Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God” (Rom. 3:19). “De wet bewerkt toorn” (Rom. 4:15). “De letter doodt” (2 Kor. 3:6). 102

104 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication