in het midden wiens geloof het is: van de rechtvaardige of van de Messias. Habakuk had geklaagd over onderdrukking en geweld binnen het Joodse volk. Waarom greep de Almachtige niet in? (Hab. 1:24). In antwoord op zijn klacht liet God hem zien, dat Hij er iets aan ging doen. Hij zou de Chaldeeën laten komen. Die zouden Judea verwoesten (Hab. 1:5-11). Natuurlijk was dat niet de gebedsverhoring waarnaar Habakuk had uitgezien. De profeet klaagde, dat God dan blijkbaar een klein kwaad met een groot kwaad ging bestrijden. Want de Chaldeeën pleegden in heel het nabije Oosten geweld. De goddeloze Chaldeeër zou de Jood verslinden die rechtvaardiger was dan hij. En de Chaldeeër zou zijn overwinning toeschrijven aan zijn eigen macht, en niet aan de HEERE (Hab. 1:12-2:1). Op dat punt volgde de tekst die Paulus aanhaalt. De HERE zei tegen Habakuk: “Zie, opgeblazen, niet recht, is zijn ziel in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven”. De goddeloze schrijft zijn overwinningen aan zijn eigen kracht toe, maar de rechtvaardige mag weten dat hij van God afhankelijk is en dat hem daarom na een periode van lijden een heilrijke toekomst wacht. Volken spannen zich in om de wereld te veroveren, maar hun veroveringen zijn niet bestendig. Uiteindelijk zal de aarde “vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken” (Hab. 2:5-14). Het geloofsvertrouwen waartoe Habakuk oproept houdt in: Blijf ondanks de ellende van de oorlog vertrouwen op de HEERE (Hab. 3:17-19). Het is een boodschap die christenen net zo goed ter harte mogen nemen. Als we onze prestaties toeschrijven aan onze eigen inspanningen gedragen we ons als goddelozen, maar wanneer we onze hulp alleen van God verwachten, leven we als rechtvaardigen. 15
17 Online Touch Home