25

Het beeld dat de apostel schilderde doet denken aan de mythe van Sysiphus, de koning van Ephyra. Omdat deze vorst de goden had uitgedaagd en bedrogen, was hij door hen belast met een onmogelijke opdracht. Hij moest in de tartarus, het diepste en donkerste deel van het dodenrijk, een zwaar rotsblok een steile berghelling opduwen om zijn vrijheid te herwinnen. Telkens opnieuw begon hij vol goede moed aan de taak, maar zijn krachten begaven het altijd nét voordat hij de top had bereikt waardoor de steen weer naar beneden rolde. De ongelukkige was gedoemd om permanent te falen. Iets dergelijks is er volgens Paulus aan de hand met het volk Israël. Ze hollen een wet achterna die aan hen leven en gerechtigheid belooft, maar hoe hard ze ook rennen, ze bereiken hun doel nooit. Ze krijgen het niet te pakken. Ze lijken op de spreekwoordelijke hond die een kar moet trekken en waaraan een worst wordt voorgehouden. Hoe hard het arme dier ook rent en hoe strak het zijn ogen ook op het smakelijke hapje gericht houdt, het kan er nooit zijn tanden in zetten. Zo komt Israël dat een wet najaagt “niet aan die wet toe”. Een angstaanjagend beeld. Want wat het Joodse volk is overkomen, is hun overkomen tot waarschuwing voor ons (1 Kor. 10:1-11). Wat de apostel hier schrijft over Israël, is ook van belang voor gelovigen uit de volken. Het verkeerde uitgangspunt Gelukkig laat de apostel het hier niet bij. Hij legt uit, waaróm Israël aan de wet niet is toegekomen. “Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van [vermeende] werken” (Rom. 9:32) In de vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap staat: “vermeende werken” maar het woord “vermeende” ontbreekt in 24

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication